DEEL 2 H7 Solvabiliteit - kopie PDF

Title DEEL 2 H7 Solvabiliteit - kopie
Course Financiële analyse
Institution Hogeschool PXL
Pages 13
File Size 287 KB
File Type PDF
Total Downloads 3
Total Views 136

Summary

Download DEEL 2 H7 Solvabiliteit - kopie PDF


Description

1 Hoofdstuk 7: SOLVABILITEIT 1. BEGRIP ‘SOLVABILITEIT’ Iemand is solvabel als die zijn schulden kan betalen. Solvabiliteit is een financieel kengetal dat de verhouding aangeeft tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen op de balans. Het betreft hier de samenstelling van de passivakant van de balans. De solvabiliteit wordt gebruikt om inzicht te krijgen in de financiële gezondheid van een bedrijf op de langere termijn, het zegt iets over het vermogen om zowel de kortlopende alsook de langlopende schulden te kunnen terugbetalen.  van belang voor ondernemingen die met VV werken → brengt financiële risico’s met zich mee (kunnen ze de schulden terugbetalen en de intrestlasten dragen?)  geeft weer in hoeverre een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen ( gevolg van het werken met VV ) i.v.m. intrestbetaling en aflossing van schulden na te komen  meet financiële onafhankelijkheid van een onderneming die met VV werkt  hoe nagaan ? d.m.v.   

schuldgraadratio’s (>< graad van financiële onafhankelijkheid) dekkingsratio’s : in welke mate zijn de vaste verplichtingen t.g.v. schulden gedekt aandacht voor niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen

2. SCHULDGRAAD EN FINANCIELE ONAFHANKELIJKHEID A. Algemene schuldgraad (ASG) en graad van financiële onafhankelijkheid ( GFO)

* ASG = hoeveel van uw vermogen is een schuld aan derden.  gaat uit van VV  kan op ≠ manieren gemeten worden:

V V EV  hoeveel VV per € 1,00 EV  indien EV > 0 : 0 → ∞  indien EV < 0 : < 0

VV TV

. 100

 belangrijkste  procentueel aandeel van VV in TV  indien EV > 0 : 0 → 100  indien EV < 0 : > 100

2

3 * GFO  gaat uit van EV  kan op ≠ manieren gemeten worden EV V V of EV . 100 TV * interpretatie ◘ in enge zin : indicator voor de bescherming van de schuldeisers - hoe groter de ASG en dus hoe lager de AGFO , hoe kleiner de bescherming van de schuldeisers - reden : → EV heeft bufferfunctie → Ingeval van gedwongen stopzetting van de activiteiten : opbrengst uit de realisatie van activa is onvoldoende om liquidatieverliezen op te vangen → schuldeisers verliezen een deel van hun schuldvordering VB. A 100

Balans 1 EV VV

P 50 50

A 100

Balans 2 EV VV

P 20 80

Gedwongen verkoop van

activa brengt 70 euro op  ON 1 (ASG = 50%) kan VV terugbetalen en heeft nog 20 voor eigenaars (verliezen 30)  ON 2 (ASG = 80%) kan 10 VV niet terugbetalen  hogere SG biedt minder zekerheid aan SE - waarom in ‘ enge zin ‘? o.w.v. een aantal beperkingen ; met een aantal factoren wordt geen rekening gehouden : 1) er wordt uitgegaan van liquidatie ter voldoening van schuldeisers ( laatst en meest extreme middel) ; 2) er wordt verondersteld dat de boekwaarde = directe verkoopwaarde maar : ° meer-of minderwaarden zijn mogelijk ( meestal minderwaarden bij gedwongen verkoop ) : activa hebben immers slechts indirecte opbrengstwaarde ; bij stopzetting rest enkel nog schrootwaarde ° ontstaan van bijkomende schuld t.o.v. WN’s ( = sociaal passief : ontslagvergoedingen ) afhankelijk van : * aantal werknemers en dienstjaren * categorie * niveau van vergoeding

4

° er wordt geen rekening gehouden met de verschillende graad van schuldbescherming . Bevoorrechte en gewone SE worden gewoon samen genomen. !!! ook rekening houden met eventueel niet opgevraagd kapitaal (verhoogd het EV) bij het berekenen van de SG !!!  Verhoogd het EV  SG daalt ◘ indicator voor financieel risico van de onderneming - financieel risico : = risico dat NR onvoldoende is om FKVV te dragen + risico dat onderneming niet in staat is de aangegane schulden te betalen = risico t.g.v. financiering met vermogen waaraan vaste financieringskost en vaste betalingsverplichtingen verbonden zijn ( ondanks resp. wisselende resultaten en schommelende liquiditeit ) ↔ operationeel risico (bedrijfsrisico): = risico inherent aan de operaties van de onderneming = gevolg van niet financiële factoren : sector , grootte kapitaalintensiteit

- interpretatie : hoe hoger de ASG , hoe groter het financieel risico → stijgende schulden → vaste FK nemen toe → vaste betalingsverplichtingen nemen toe maar :beperkingen : andere elementen hebben ook een invloed op het financieel risico ° hoe hoger de procentuele intrestkost en hoe korter de terugbetalingstermijn, hoe groter het financieel risico ° hiermee wordt geen rekening gehouden in de ASG ° daarom : ASG is slechts ruwe indicator voor financieel risico * Algemene bedenkingen  in de praktijk neemt de ASG alsmaar toe en daalt dus de GFO oorzaken : In België: - Weinig zelffinanciering omwille van beperkte rendabiliteit - Gesloten aandelenstructuur vnl. in KMO (familiebedrijven) - Inflatievoordeel op schulden (100 euro vandaag en 100 euro over 5 jaar) - Positieve financiële hefboom (zie eerder) - Aftrek van intrestlasten  fiscaal voordeel maar ook het EV heeft een fiscaal voordeel nl. DE NOTIONELE INTRESTAFTREK!!! (stimuleren van EV, fictief procent berekenen op het EV en dat bedrag aftrekken van je belastbaar inkomen) - Rentetoelage bij investeringskredieten - Staatswaarborg (!) - …

5 Voorbeeld: bereken voor de 3 jaren: ASG & AGFO (cijfers boek!)

VV EV = ASG EV VV

=AGFO

X3 52 440 23 189 =2,26

X2 49 443 20 486 =2,41

X1 46 164 22 684 =2,04

23 189 52 440 =0,44

20 486 49 443 =0,41

22 684 46 164 =0,49

Interpretatie: Voor elke euro EV beschikt de OND over 2,26 euro VV. Of tegenover elke euro VV staat 44 cent EV 3.26= EV:1 VV:2.26 Evolutie: Schuldgraad steeg in X2 omdat het VV toenam en het EV daalde (vnl. tgv een overgedragen verlies). In X3 is er terug een verbetering, omdat het EV relatief sterker steeg dan het VV (overgedragen verlies in de voorgaande jaren werd een overgedragen winst in X3; ook de reserves zijn terug gestegen en reiken nu boven het niveau van X1 (zie balans))

VV TV x 100 = ASG EV TV x 100 = AGFO

52 440 75 629 =69,34% 23 189 75 629 =30,66%

49 443 69 929 =70,71%

46 164 68 848 =67,05%

20 486 69 929 =29,29%

22 684 68 848 =32,95%

VV = VVLT + VVKT VV = Voorzieningen & uitgesteld belast + schulden >1j + schulden ≤ 1j Interpretatie: 69% (X3) van het totaal vermogen is VV en 30,66% is EV Sectorvergelijking  AGFO

Q1 =19.8% Q2 = 33.5% Q3 = 51.1%

50% van de ON uit de sector doen het beter dan onze ON, behalve in X1 daar zat men nog op het sectorgemiddelde. 25% heeft zelfs een onafhankelijkheidsgraad van 51.1% of meer.

6 B. Lange termijnschuldgraad ( LTSG ) en graad van financiële onafhankelijkheid ( LTGFO ) * inleiding

 financieel risico wordt vooral bepaald door schulden op LT ( intrest- en aflossingsverplichtingen )  bij schulden op KT : alleen intrest kan een probleem vormen ° deel van schulden op KT is permanent ter beschikking (leveranciersschulden, bezoldigingen, … hernieuwen zich constant = spontane financiering) , dit bij constant blijvende activiteit en ongewijzigde betalingspolitiek t.o.v. leveranciers en andere crediteuren ° ander deel van VVKT is fluctuerend : - bij stijgende bedrijfsactiviteit : - additionele investeringen in vlottende activa - in geval van teruglopende activiteit worden deze schulden terugbetaald uit de opbrengst van de tijdelijk aangehouden vlottende activa( deze zijn niet meer nodig ingevolge gedaalde activiteit ) * LTSG  VVLT = VV – VVKT VVLT EV  TV – VVKT = PV VVLT . 100 PV * LTGFO EV VVLT EV . 100 PV

* interpretatie:  idem als bij ASG en GFO

7 Voorbeeld T 12 Voorbeeld T12: bereken voor de 3 jaren: LTSG & LTGFO (cijfers boek!)

VVLT EV = LTSG EV VVLT

=LTGFO

X3 12 122 23 189 =0,52

X2 23 367 20 486 =1,14

X1 23 257 22 684 =1,03

23 189 12 122 =1,91

20 486 23 367 =0,88

22 684 23 257 =0,98

VVLT = VV – VKKT Interpretatie: Voor elke euro EV beschikt de ON over 52 cent VV op LT. Dit is de omgekeerde situatie dan bij de ASG, veel kleiner. Dus de schulden van de ON bestaan voornamelijk uit KT-schulden, zeker in X3 (overboeking naar binnen het jaar vervallende schulden) in de andere jaren (X1 en X2) is het ongeveer 50-50 (evenveel VVLT als VVKT). Of voor iedere euro VVLT heeft de ON 1,91 euro EV. VVLT PV x 100 = LTSG EV PV

12 122 35 311 =34,3%

23 367 43 853 =53,28%

23 257 45 941 =50,62%

23 189 35 311 =65.7%

20 486 43 853 =46.52%

22 684 45 941 =49.38%

x 100 = LTGFO PV = TV – VVKT Interpretatie: 34% van het permanent vermogen bestaat uit VVLT (de andere 66% is EV) Overzicht ASG

LTSG

AGFO

LTGFO

X1: 2,04(67,1%) X2: 2,41(70,7%) X3: 2,26(69,3%)

X1: 1,03(50,6%) X2: 1,14(53,3%) X3: 0,52(34,3%)

X1: 0,49 X2: 0,41 X3: 0,44

X1:0,98 X2: 0,88 X3: 1,91

De LTSG ligt lager dan de ASG. Dit betekent een kleiner financieel risico voor de SE dan verwacht a.d.h.v. de cijfers m.b.t. de ASG. De bewegingen in de LTSG zijn forser dan in de ASG (vrij constant over de jaar). Het VVLT is ongeveer gehalveerd in X3 en dus ook de LTSG is fors gedaald maar… de KTS stijgen (overboeking LT naar binnen het jaar vervallen schulden, want de ASG is vrij constant over de 3 jaar). Dus volgend boekjaar nog wel vaste verplichtingen voor het aflossen en rentebetalingen, maar als er geen nieuwe LT leningen worden aangegaan, zit het financieel risico goed. Indien er geen LTS bij komen blijft het financieel risico eerder beperkt.

8 C. Zelffinancieringsgraad (ZFG)  niet-klassieke ratio  aanwezig bij winstsituatie , waarbij winst niet wordt uitgekeerd  gebruikt bij falingspredictie Reserves + Overgedragen winst of verlies . 100 TV  indicator voor : - gecumuleerde rendabiliteit uit voorgaande jaren en deze van het boekjaar zelf - dividend- en reserveringspolitiek - leeftijd onderneming: * jonge onderneming : nog niet rendabel → lage ZFG * oudere onderneming : hogere ZFG Zie p.10 in oefenboekje  beperkingen : vertekend beeld ingevolge zuiver boekhoudkundige operaties: 

in negatieve zin : vb. incorporatie (opnemen in het kapitaal) van reserves en overgedragen winst in kapitaal en uitgiftepremies BV EIGEN VERMOGEN Kapitaal 100  ZFG = 650 x 100 = 26,5% Wettelijke reserves 500 2 450 Beschikbare reserves 50 Overgedragen winst 800 . VREEMD VERMOGEN 1000 TOTAAL PASSIEF 2 450 500 euro reserves worden geïncorporeerd  ZFG = 150 x 100 = 6,12% 2 450 Deze evolutie is geen probleem, het totaal EV blijft ongewijzigd maar… Als deze daling het gevolg zou zijn van (niet incorporatie, maar…) een overgedragen verlies van 450 euro is het wel nefast voor zelffinanciering want dan wordt het EV dus kleiner.  in positieve zin : vb. afboeking overgedragen verliezen op Kapitaal en uitgiftepremies → niet van toepassing op klassieke ratio’s ( SG en GFO ) → daarom : ZFG samen met deze ratio’s beschouwen VOORBEELD T12 X3 X2 X1 8 305 + 520 x 100 8 096 – 2 131 x 100 8 179 – 260 x 100 75 629 69 929 68 848 =11,67% =8,53% =11,50% Interpretatie: In X1 wordt 11,5% het totaal vermogen van de ON gefinancierd met zelf gerealiseerde middelen (niet uitgekeerde winsten van het verleden) of 11,67% van het vermogen in X3 is zelf verdiend in het verleden (=afgelopen boekjaren). In X2 is er even een inzinking omwille van het omvangrijk overgedragen verlies, maar dit herstelt zich in X3. Dat de verbetering in X3 niet hoger ligt, komt doordat de ON, ondanks een stijging van reserves en een overgedragen winst i.p.v. verlies, meer totaal vermogen (wel daling VVLT, maar een forse stijging van VVKT) heeft dan in de voorgaande jaren.

9 3. DEKKINGSRATIO’S  voor kosten verbonden aan het vreemd vermogen Verdient de ON voldoende om haar financiële verplichtingen in een bepaalde periode te voldoen? Verdienste = resultaat of CF Financiële verplichtingen = FKVV en aflossingen A. Dekking FKVV door NR na NKK , voor FK en na belastingen (p.181) Mogelijke vraag: kan de OND in een bepaalde BJ de intrestlasten dragen en indien wel kan ze nog eventuele bijkomende intrestlasten aan Hoeveel maal zijn FKVV gedekt door NR ? = NR na niet kaskosten en voor financiële kosten Financiële kosten van het vreemd vermogen  Interpretatie : 3 ≠ mogelijkheden (1) = 1 → NR juist voldoende om FKVV te dragen (2) < 1 → NR onvoldoende om alle FKVV te dragen (3) > 1 → hoe hoger , hoe groter de dekking van de FKVV =grote veiligheidsmarge tegen dalende NR-en of → onderneming kan nog meer FK van bijkomende schulden dragen → ( dekkingsratio – 1 ) . FKVV = bijkomende FK na aftrek BV die de onderneming kan dragen op basis van het huidige netto resultaat Vb. …… Voorbeeld T 12 p.107 in oefenboekje X1: NR = 2 820 = 2,12 FKVV 1 329

X2: 208 = 0,10 2 079

X3: 7 482 = 2,70 2 768

Interpretatie In X1 en X3 kan de ON nog meer dan eens zoveel FKVV dragen (of nog 1,12 respectievelijk 1,70 keer meer dan nu het geval is). In X2 (tijdelijk probleem) kan met het NR slechts 10% van de FKVV gedragen worden en moeten dus andere financieringsbronnen gezocht worden (Bv vorderingen) Hoeveel extra FKVV kan de ON in X3 aan? 2 768 x (2,7 – 1) 1,70 = 4 705,6 euro 2 768 x (2,703034682 – 1) = 4 714 euro  dus winst v/h BJ zie herwerkte balans B. Dekking VV door CF   dekking FKVV is maar 1 aspect ( = intrestkost ) bij de beoordeling van het financieel risico en schuldcapaciteit van de onderneming) ; de aflossing van schulden is een ander belangrijk element dat met schuldfinanciering verbonden is  in welke mate kunnen schulden terugbetaald worden uit CF voor winstuitkering ?

10 1. Dekking TVV door CF CF van het EV nb . 100 VV → hoe hoger , hoe meer VV uit CF van lopende jaar kan afgelost worden ( hoe groter de schuldaflossingscapaciteit ) VV Uitgebreide CF vh EV nb → omgekeerde van de dekkingsratio → = aflossingsduur : aantal jaren nodig om VV volledig af te lossen indien CF van jaar tot jaar constant blijft → Interpretatie : bij een hoge schuldaflossingscapaciteit ( = kleine gemiddelde aflossingsduur ) :  onderneming kan bijkomende schulden en daaraan verbonden aflossingen dragen  en/of veiligheidsmarge tegen mogelijke CF-dalingen Voorbeeld T 12 CF v/h EV x 100 Dekkingsratio VV VV X1: 5 653 x 100 = 12.25% van het VV kan terugbetaald worden met de CF van X1 46 164 Of bij een CF zoals in X1 zal het 8 jaar duren vooraleer het huidige VV terugbetaald is. X2: 3 028 x 100 = 6.12% meer dan 16 jaar 49 443 X3: 7 929 x 100 = 15.12% meer dan 6 jaar 52 440 In X3 is het VV wel gestegen, maar relatief veel minder dan de CF (meer dan verdubbeld) en is de aflossingscapaciteit dus enorm toegenomen. 2. Dekking VVLT door CF CF vh EV nb . 100 VVLT capaciteitsduur → VV dat uit de CF moet worden betaald wordt beperkt tot VVLT ( deel VVKT is permanent hernieuwt zich voortdurend : leveranciersschuld, te betalen btw, bezoldigingen, fiscale schulden, …) en het fluctuerend deel van VVKT wordt terugbetaald door de afbouw van tijdelijke vlottende activa ) (liquide middelen, maar ook betalende klanten, verkoop van geldbeleggingen, e.d.m.) VVLT CF vh EV voor winstuitkering → = aflossingsduur ( = omgekeerde van de dekkingsratio )

11

Voorbeeld T 12 CF van EV nb Voor WiU x 100 VVLT

“VVLT = voorzieningen & uitgestelde belastingen + schulden > 1j”

X1: 5 653 (wint na bel. + niet kaskosten) x 100 = 24,31% (4 jaar aflossingsduur (formule omdraaien)) 23 257 X2: 3 028 x 100 = 12,96% (8 jaar) 23 367

X3: 7 929 x 100 = 65,41% (1,5 jaar) 12 122 In X1 kan ongeveer een kwart van de LT schulden terugbetaald worden uit de CF van dat jaar, in X2 slechts 13%, maar in X3 meer dan 65%. Dit is het gevolg van een forse stijging van de CF met eveneens een halvering van de schulden op LT. In het kader van investeringsbeslissingen is het, onder omstandigheden van X3, perfect mogelijk om binnen 2 jaar nieuwe investeringen te doen met een nieuwe investeringslening. Aflossingscapaciteit X1 X2 X3

VV 12.25% 6.12% 15.12%

VVLT 24.03% 12.95% 65.40%

3. Dekking |42| passief door CF  gegevens moet je in de balans zoeken en niet herwerkte RR (42) → de 2 vorige dekkingsratio’s zijn wel een waardevolle aanvulling op schuldgraad en dekking FKVV ; MAAR : * Deze ratio’s bepalen welk deel van het VV of VVLT onmiddellijk kunnen afgelost worden uit de CF van het lopende jaar ( = schuldaflossingscapaciteit van de onderneming op langere termijn ); vanuit solvabiliteitsstandpunt is dit niet zo belangrijk ; * Er wordt géén rekening gehouden met de specifieke looptijd en aflossingspatroon van diverse lange termijn schulden * Vanuit solvabiliteitsstandpunt is wel van belang : kan de jaarlijkse aflossing gebeuren ? * daarom : rekening houden met LT-schulden die werkelijk vervallen zijn en dus moeten terugbetaald worden in een bepaald jaar CF vh EV nb |42| ( eindbalans ) → minimumeis = 1

12 → indien < 1 : financiële middelen uit andere bronnen ( DI of NEF desinvesteringen (geldbeleggingen verkopen of handelsvorderingen sneller innen) of nieuwe externe financiering ) zullen moeten aangesproken worden om schuldaflossingen na te komen Voorbeeld T 12 X1: 5 653 (= 1 491 + 4 162) = 2,19 2 587 X2: 3 028 (= - 1 871 + 4 899) = 0,61 4 953

X3: 7 929 (= 4 174 + 3 755) = 0,75 10 503 Interpretatie Enkel in X1 volstaat de CF (meer dan) om de binnen het jaar vervallende schulden te betalen. In X2 kan slechts 61% worden afgelost uit de CF voor de overige 39% zijn ander bronnen nodig nl. nieuw EV of nieuwe schulden(financiering) (af te raden, want…), gebruik van overschotten aan liquide middelen of geldbeleggingen, sneller innen van handelsvorderingen of desinvesteringen (=verarming van de ON). De verslechtering van de solvabiliteit is hier vooral het gevolg van fors stijgende schulden die binnen het jaar vervallen samen met een daling (in X2) van de CF. Ondanks de forse stijging van de binnen het jaar vervallende schulden in X3 (+112%), is er een lichte verbetering doordat de CF relatief sterker stijgt (+162%) dan de binnen het jaar vervallende schulden (t.o.v. X2). De toestand is nog steeds zorgwekkend en er is nog steeds externe financiering of desinvestering nodig om tijdig aan de aflossingen te voldoen. Misschien is een versnelde terugbetaling van een lening geweest en zal met de huidige CF in volgend jaar de betaling van de binnen het jaar vervallende schulden wel mogelijk zijn.

4. NIET IN DE BALANS OPGENOMEN RECHTEN EN PLICHTEN  WAT : 

voorwaardelijke verplichtingen die met kleinere of grotere waarschijnlijkheid tot uitgaven kunnen leiden ( b.v. geëndosseerde handelseffecten )  kunnen een toekomstige schuld aan de geëndosseerde inhouden (op vervaldag)



zakelijke zekerheden door de onderneming gesteld (b.v. hypotheken, pandgeving handelsgoederen , enz. )  kunnen een toekomstige verlies van activa betekenen onvoorwaardelijke verplichtingen tot aankoop of verkoop van VA , goederen ,deviezen (= koop-of verkoopovereenkomst op termijn → betalingsverplichtingen en vorderingen ) p. 186-193



 JR :  vooral T VOL 6.13 en voornamelijk T VOL 6.14, VOL 6.15 en VOL 6.16 p.41 – 43 (latent = sluimerend aanwezig)  INVLOED OP DE SOLVABILITEIT :

13  

beoordeling is voorwerp van een kwalitatieve analyse ( moeilijk in ratio’s te vatten ) → aanvulling op kwantitatieve ratio-analyse...


Similar Free PDFs