Samenvatting van de inloopmodule PDVZ - A (Cursus verwerkt met PPT) (1 BAKOV) PDF

Title Samenvatting van de inloopmodule PDVZ - A (Cursus verwerkt met PPT) (1 BAKOV)
Author Pi Pl
Course Pdv
Institution Thomas More
Pages 17
File Size 918.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 112
Total Views 130

Summary

Samenvatting van de inloopmodule PDVZ - A voor 1 BAKOV
Cursusonderdeel inloopmodule verwerkt met de PPT van de docent....


Description

Samenvatting: inloopmodule 1. Ervaringsgericht onderwijs 1.1

De kern van ervaringsgericht werken

EGO of Ervaringsgericht Onderwijs is een onderwijsvisie die ontwikkeld is door Prof. Ferre Laevers. Ervaringsgericht  een ervaring hebben, kinderen veel ervaringen laten opdoen (meemaken) = je richten op wat er leeft bij kleuters in de klas en op school, “hoe beleven kleuters het klasgebeuren, wat gaat er binnenin om bij een kleuter”? (=instelling leerkracht) = basishouding van de leid(st)er Het betekent:  Gericht op wat er in kinderen omgaat (ervaringsstroom). - Ervaringsstroom: De stroom van gevoelde betekenissen: gevoelens en Kennen, denken  Gericht op het geestelijk en lichamelijk instrumentarium en op de persoonlijke levensgeschiedenis waarmee ze de school binnenstappen.  Gericht op wat hen raakt en motiveert.  Gericht op wat ze vragen in het licht van hun ontwikkeling.  Gericht, niet alleen op de ontwikkeling van hun cognitieve vaardigheden maar op de totale beleving van onderwijsleersituaties.  Gericht, óók op de bijbehorende positieve en negatieve gevoelens, die maar al te vaak te maken hebben met het al of niet onder druk staan van fundamentele menselijke behoeften. Fundament: ervaringsgerichtheid. → ook je eigen beleving respecteren.

1.2

Van kritische beschouwing tot tempelschema

EGO: ° 1976  kerngroep van 12 kleuterleidsters het klasgebeuren kritisch onder de loep namen  ontstaan van kritieken op het gangbare onderwijs Kritiek 1: de sfeer en omgang met kleuters moet anders Want:    

In liedjes komt alleen het blije aan bod. Kinderen moeten ‘vriendjes’ zijn. Moeten lief zijn voor elkaar. Emoties als boos en verdrietig moeten kinderen van zich afzetten.

Gevaar van deze niet-authentieke sfeer:  kinderen verliezen contact met zichzelf, vervreemden van zichzelf Conclusie: Wat hebben kinderen emotioneel gezien dan wel nodig? Leerkrachten die…  aandacht hebben voor de belevingen en de gevoelens van de kinderen (en van zichzelf) 1

Kritiek 2: De manier waarop het leren wordt georganiseerd moet anders Want:    

Te veel wordt door de leerkracht bepaald Te strikte methodiekregels Te veel (woordenschat)lesjes Het programma is de maatstaf

Conclusie: Hoe leren kinderen dan wel?  Kinderen willen graag leren  Kinderen leren doorheen spontane activiteit Op voorwaarde dat ze  Vrij zijn  Zelf kunnen kiezen voor activiteiten die ze leuk vinden en die hen blijven boeien De nieuwe aanpak krijgt vorm in een tempelschema

De drie basisprincipes zijn: 1. Rijk milieu 2. Vrij initiatief 3. Ervaringsgerichte dialoog

2

TEMPELSCHEMA Rijk milieu → Vrij kleuterinitiatief heeft geen zin als er geen rijk aanbod is → Zinvolle activiteit = vrijheid + rijk milieu (Komt tegemoet aan kritiek 1) Rijk milieu = Hoeken  Duidelijk van elkaar gescheiden  Aantrekkelijk en rijkelijk gevuld Nieuwe en verscheiden materialen  Eigenaardige, schoolvreemde materialen Leerkracht als aanbrengster en begeleidster van activiteiten  Stimulerend tussenkomen Vrij kleuterinitiatief → Kleuters kiezen voor die activiteiten/ materialen waar ze behoefte aan hebben → Kleuters ruimte geven om, gedreven door hun exploratiedrang, initiatieven te nemen (Komt tegemoet aan kritiek 1) ! Belang van duidelijke grenzen en afspraken.

Ervaringsgerichte dialoog → Dialoog voeren met kleuters die tegemoet komt aan de beleving van de kleuter  Geen onechte sfeer  Wel aandacht voor de authentieke beleving van kinderen (Komt tegemoet aan kritiek 2)

3

Creatieve en bevrijdingsprocessen

Bevrijdingsprocessen → Groot worden gaat gepaard met moeilijk te verteren ervaringen. → Emotionele problemen kunnen we herkennen aan symptoomgedragingen:  relatie met andere kleuters  relatie met de spelwereld  relatie met de huisgenoten →Emotionele problemen ontstaan wanneer niet aan de basisbehoeften voldaan wordt. → Dit kan gevolgen hebben op lange termijn. → We willen kleuters (terug) in contact brengen met zichzelf (ervaringen, gevoelens). → We willen hen helpen ervaringen te verwerken en gevoelens te plaatsen.

Creatieve processen → We willen dat kleuters nieuwe inzichten en vaardigheden verwerven op verschillende terreinen. → We willen dat kleuters op een meer competente manier met hun omgeving omgaan. → We willen fundamentele leerprocessen (deep-level-learning, geen oppervlakkig leren)

Bevrijdingsprocessen: we willen een gave emotionele ontwikkeling waarborgen

Eindoel = EMANCIPATIE Einddoel = de geëmancipeerde mens  Gezonde emotionele basis  Sterke exploratiedrang  Ontwikkeling in de diepte  Basisattitude van verbondenheid

4

1.3

Focus op het proces

1.3.1 Welbevinden Welbevinden is een toestand waarin kinderen zich bevinden wanneer ze zich op en top voelen. → Op dat moment genieten ze volop. (& plezier beleven)  Gelaatsexpressie: stille voldoening, tevredenheid, glimlachen, schaterlachen  Authentiek  Verschilt van persoon tot persoon: met volle teugen, stille genieters… → Ze stellen zich open en ontvankelijk op voor wat op hen afkomt.  Omgeving laten binnenkomen  Geen contacten ontlopen → Ze zijn spontaan en durven zichzelf te zijn.  Durven je te tonen, te laten horen, te laten zien → Ze stralen vitaliteit uit :  Energiek, levenslustig, fit  Lichaamshouding → En tegelijk ontspanning en innerlijke rust.  Geen grimassen, spieren zijn ontspannen  Voelen zich niet bedreigd  Toch uitbundigheid mogelijk Welbevinden ontstaat:  Wanneer kinderen beschikken over een positief zelfbeeld  Wanneer kinderen in voeling zijn met zichzelf  Wanneer de situatie tegemoet komt aan de basisbehoeften: - Lichamelijke behoeften - Behoefte aan affectie, warmte en tederheid - Behoefte aan veiligheid, duidelijkheid en continuïteit - Behoefte aan erkenning en bevestiging - Behoefte om jezelf als competent te ervaren - Behoefte aan zingeving en morele waarde

5

→ Komt makkelijker voor als een diepere voorwaarde is vervuld: goed in je vel zitten (zelfvertrouwen, een positief zelfwaardegevoel, in voeling zijn met jezelf, volfunctioneren, weerbaarheid). Welbevinden is met al die kenmerken samen dé conditie bij uitstek voor het versterken en waarborgen van een gave sociaal-emotionele ontwikkeling. Verschillende niveaus:  niveau 1 : uitgesproken laag welbevinden  niveau 2 : laag welbevinden  niveau 3 : wisselend welbevinden of eerder neutraal  niveau 4 : hoog welbevinden  niveau 5: uitgesproken hoog welbevinden Er is iets aan te doen: Erg belangrijk om in de kleuterfase aandacht te schenken aan het welbevinden van een kind! (basis voor de persoonlijkheid van een kind)  kinderen verwennen = kinderen ondersteunen en structuur geven Ervaringen van welbevinden maken personen nog sterker, vergroten de kans op verder welbevinden (zelfvertrouwen, in voeling met zichzelf): positieve spiraal!

1.3.2 Betrokkenheid Betrokkenheid is een toestand waarin kinderen zich bevinden wanneer ze helemaal in een activiteit opgaan. → We merken het aan hun hoge concentratie, een opgeslorpt, tijdvergeten bezig zijn.  Volgehouden aandacht  Geringe afleidbaarheid → Ze zijn van binnenuit gemotiveerd om met de activiteit aan de slag te blijven en zetten door.  Intrinsieke motivatie  Volledig in beslag genomen door de activiteit, een aangehouden bezig zij  Energie die door je stroomt  Verlies van tijdsbesef → Hun handelingen en houding verraden een intense mentale activiteit.  Je geest is heel alert  Je bent doordrongen van wat je waarneemt  Het krijgt voor jou betekenis → Ze zijn heel alert voor de prikkels die ertoe doen en hebben aandacht voor details. → De activiteit geeft hun een hoge mate van voldoening die voortvloeit uit de bevrediging van hun exploratiedrang: het genieten van greep krijgen op de werkelijkheid.  Activiteitsdrang, behoeftedrang, drang om wereld te ervaren, weetdrang  Dit is de krachtbron die een mens naar betrokken activiteit drijft.

6

→ Wanneer ontstaat betrokkenheid?  Wanneer de activiteit aansluit bij de exploratiedrang  Wanneer de activiteit zich situeert aan de grens van je mogelijkheden  In smalle gebied tussen al kunnen en niet kunnen  In de Zone van Naaste Ontwikkeling (ZNO, Lev Vygotsky)

→Kinderen bewegen er zich aan de grens van hun mogelijkheden. Betrokkenheid komt makkelijker voor bij kinderen met een sterke exploratiedrang, een brede interesse, verbeeldingskracht en ondernemingszin. Betrokkenheid is met al die kenmerken samen dé conditie bij uitstek van ontwikkeling in de diepte of fundamenteel leren. Betrokkenheid kan je meten:  niveau 1 : zeer laag – nagenoeg geen activiteit  niveau 2 : laag – onderbroken activiteit  niveau 3 : matig – aangehouden activiteit zonder signalen van BH  niveau 4 : hoog – activiteit met intense momenten  niveau 5: zeer hoog – aangehouden intense activiteit Hoe observeren en scoren? Als observator moet je:  Je openstellen: je verplaatsen in het kind  Observeren en ervaren: Wat zie ik? Wat voel ik?(= waarnemen)  Toekennen van een schaalwaarde: Hoe hoog schat ik de intensiteit van de activiteit in? (= interpreteren)  Verantwoording: Op basis van welke signalen ken ik deze waarde toe? Voor de interpretatie van dat wat je hebt waargenomen, kan je je baseren op:  Beslissingsboom: mate van activiteit/aandacht  Intense momenten: betrokkenheidssignalen

Beslissingsboom voor het scoren van betrokkenheid: 7

1.4

Vanuit het proces terug naar de aanpak

Hoe kunnen we het welbevinden en de betrokkenheid van onze kleuters in de klas verhogen? 8

° 1989: 10 actiepunten → verdere uitwerking basisprincipes en tempelschema Actiepunt 1

De ruimte in hoeken herschikken:  Indeling van de ruimte in zones of hoeken  Bewuste plaatsing van hoeken in/uit elkaars buurt  Voorziening van voldoende bewegingsruimte  Voldoende afscheiding tussen de hoeken

Actiepunt 2

De opvulling van de hoeken grondig aanpakken:  Is er voldoende materiaal of te veel?  Is het aanbod aangepast aan het niveau van de kleuters?  Is het materiaal aantrekkelijk, uitnodigend, voldoende toegankelijk, uitdagend?  Hoe gezellig, mooi en aangenaam is het hier?

Actiepunt 3

Nieuwe materialen en activiteiten inbrengen:  Wat heeft een grote aantrekkingskracht? Wat is uitdagend?  Niet zo ‘gewone’ spelmaterialen, maar ze ‘doen’ het!

Actiepunt 4

Kleuterinteresses ontdekken en daarop het aanbod laten aansluiten:  goed luisteren en observeren  daarop inspelen

Actiepunt 5

Tijdens activiteiten betrokkenheidsverhogende impulsen geven:  Materiële aanreikingen  Suggesties  Vragen  Informatie

Actiepunt 6

Het vrij kleuterinitiatief uitbreiden en ondersteunen met een soepele organisatie:  Hoeveel keuzevrijheid is er?  Overzichtelijke klasindeling  Dagverloop met herkenningspunten  Duidelijke grenzen en afspraken  Kleuters helpen kiezen

Actiepunt 7

De relatie met elke kleuter en tussen de kinderen verkennen en verbeteren:  Positieve, warme, wederkerige relatie met iedere kleuter opbouwen  Positief leefklimaat: sfeer van gezelligheid, verbondenheid en geborgenheid

Actiepunt 8

In activiteiten de wereld van gevoelens, relaties en waarden verkennen:  Kinderen wegwijs maken in wat zijzelf en andere mensen ervaren en voelen 9



Voorbeelden: bij kringmomenten, met doos vol gevoelens, activiteiten waar samenwerken belangrijk is…

Actiepunt 9

Kinderen met sociaal-emotionele problemen begeleiden: HOE?  Positieve aandacht geven  Gesprek  Materialen aanbieden, vb. om energie te ontladen  Verhalen aanbieden om te verwerken  Expressiemogelijkheden (tekenen en schilderen, rollenspel…)

Actiepunt 10

Ontwikkelingsbedreigde kleuters begeleiden: Vraag jezelf af:  Welke kleuters?  Hoe kan ik hen voldoening van intense activiteit laten ervaren?  Hoe kan ik het aanbod afstemmen op hun belangstelling en niveau?  Hoe kan ik hen helpen succes te ervaren?...

Deze actiepunten zijn later vervangen door 4 aanpakfactoren; 1) Rijke leeromgeving 2) Ruimte voor initiatief 3) Positief klasklimaat 4) Leerkrachtstijl

1.5

Onderwijs moet iets teweeg brengen = effect

Welbevinden en betrokkenheid ≠ een doel op zich. → Wel voorwaarden om ontwikkeling teweeg te brengen. Wat teweeg brengen? 1) Ontwikkeling in de breedte en de diepte 2) Ontwikkeling van competenties 3) Een gezonde emotionele basis 4) De basisattitude van verbondenheid

1.6 Het aanpak-proces-effectschema en het meten van kwaliteit

10

EGO: doet een uitspraak over de kwaliteit van ons onderwijs door te kijken naar het proces dat zich bij de kinderen afspeelt.

2. Het didactisch model

2.1

De vier componenten van het didactisch model

11

2.1.1 Beginsituatie     

Welke ontwikkelingspsychologische kenmerken zijn belangrijk om mee te nemen bij deze activiteit? Situering in het thema? Reeds verworven kennis/vaardigheden? Elementen uit klas/school die relevant zijn? Eigen beginsituatie?

2.1.2 Doelen   

Waar wil je naartoe met de activiteit? Welke ontwikkelingsdomeinen kan je stimuleren? Wat leren kleuters?

2.1.3 Inhoud      

Welk materiaal heb je nodig? Welke mogelijkheden biedt je materiaal? Hoe wordt de activiteit opgebouwd? Impulsen? Belangrijke woordenschat? Wat ervaren kleuters?

2.1.4 Organisatie     

In welke hoek gaat de activiteit door? Hoeveel kleuters nemen deel? Opstelling? Jouw rol? Wanneer ben je sterk nodig? Afspraken?

De vier componenten van het didactisch model beïnvloeden mekaar voortdurend:  Je kiest bepaalde inhouden i.f.v. geobserveerde interesses (beginsituatie) en bepaalde doelen die je voor ogen hebt bij een activiteit.  Maar je kan ook vertrekken vanuit bepaalde inhouden en vervolgens nagaan welke doelen ermee bereikt worden.  Ook de organisatie stem je af op de beginsituatie van de kleuters, op de doelen en op de inhoud van de activiteit.

2.2

De betrokkenheidsverhogende factoren

Goed welbevinden en hoge betrokkenheid realiseren: nodig om fundamenteel te leren en ontwikkelen. → EGO: 5 (+2) betrokkenheidsverhogende factoren 12

2.2.1 Sfeer en relatie     

Welbevinden! Ervaringsgerichte dialoog  sfeer van vertrouwen Werken aan sociale relaties: oog voor gevoelens School- en klasklimaat: verbondenheid met elkaar, gezellige klasinrichting… Sfeerschepping

2.2.2 Aangepast aan het niveau    

Zone van naaste ontwikkeling Aansluiten bij wat hen motiveert… Rekening houden met verschillen tussen kinderen: kinderen ontwikkelen langs eigen weg, op eigen tempo… Geleidelijke opbouw in aanbod !!!

2.2.3 Nabij de werkelijkheid   

Aansluiten bij leef- en belevingswereld: betekenisvol? Aanschouwelijk maken van activiteiten: naar de werkelijkheid gaan of zo goed mogelijk in de klas brengen Functioneel: als zinvol ervaren

2.2.4 Activiteit   

Afwisseling tussen actieve en rustige momenten Veel doe - kansen: ontdekken, experimenteren, probleemoplossend denken… Ondernemingszin stimuleren

2.2.5 Kleuterinitiatief  

Kiezen wat aansluit bij noden, behoeften, interesses Ruimte voor kleuterinbreng binnen activiteit

2.2.6 Expressie 

Kinderen kansen geven om zich uit te drukken wat in ons bewustzijn opkomt → op verschillende manieren

2.2.7 Samen leren 

Interactie tussen kleuters stimuleren: elkaar helpen, samen spelen, met mekaar in gesprek gaan

3. Het onderwijslandschap in Vlaanderen Alle informatie: http://onderwijs.vlaanderen.be

13

3.1

Grondbeginselen

3.1.1 Leerplicht voor alle kinderen Leerplicht ≠ schoolplicht Leerplicht → vanaf 1 september 2020 wordt elk kind op de leeftijd van 5 jaar leerplichtig. Leerplicht vanaf 1 september van het jaar dat het 5 wordt.      

5 jaar: leerplicht van 290 halve lesdagen Verlagen → doel → ALLE kinderen een jaar KO voordat ze naar LS gaan. Geldt voor ALLE kinderen, ook met vreemde nationaliteit. 6 – jarigen pas starten in NLtalig onderwijs: indien ze vorig schooljaar voldoende aanwezig waren in een NLtalige KS KS: elke halve dag aawezigheden Regelmatige aanwezigheid = belangrijk

3.1.2 Vrijheid van onderwijs De organisatie van onderwijs mag niet worden beperkt (art. 24 grondwet):  Onderwijs mag georganiseerd worden door zowel de staat als door privé-initiatief  Bestaanszekerheid wordt gewaarborgd door financiering of subsidiering  Overheid is verplicht neutraal onderwijs te organiseren

3.2

De structuur van het Vlaams onderwijs

3.2.1 Inrichtende macht (schoolbestuur)    

Schoolbestuur Richten onderwijs in Verantwoordelijk voor één of meerdere scholen Overheid, persoon of instelling (vzw)

 Inrichtende machten staan een deel van hun autonomie af aan de onderwijsnetten (zie verder)

3.2.2 Onderwijsnetten Onderwijsnet is een representatieve vereniging van inrichtende machten en neemt vaak bepaalde verantwoordelijkheden van de inrichtende macht over. (→ zo staan de IM een deel autonomie af)  Drie onderwijsnetten - GO! Onderwijs - Officieel gesubsidieerd onderwijs - Vrij gesubsidieerd onderwijs - (Privé-onderwijs) Opdeling naar:  Aard: - officiële scholen opgericht door openbare besturen (gemeenschap, provincies, steden, gemeenten of andere publiekrechtelijke personen). - vrije scholen opgericht door een privépersoon/ organisatie, vzw 14



Financiering: - Rechtstreekse financiering van de overheid: gemeenschapsonderwijs - Subsidiëring/dotatie: Gesubsidieerde scholen

Het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap:  Ingericht door de Vlaamse gemeenschap  Grondwettelijk verplicht tot neutraliteit Officieel gesubsidieerd onderwijs (OGO):  Gemeentelijk en provinciaal onderwijs  Ingericht door gemeentebesturen/provinciebesturen  Inrichtende machten verenigd in twee koepels - Het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG) - Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV) Vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO)  Bestaat hoofdzakelijk uit katholieke scholen, maar ook protestantse, joodse,... scholen, methodescholen...  Ingericht door privépersoon/organisatie, vereniging zonder winstoogmerk (vzw)  Inrichtende machten verenigd in Katholiek Onderwijs Vlaanderen, OKO (Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers: methodescholen Freinet, Montessori, Steiner) ,...

Vlaams onderwijslandschap

onderwijsnet

GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap

koepels

GO! onderwijs

OVSG

inrichtende machten

Vlaamse Gemeensch ap

scholen

gemeensch apsscholen

3.3

Officieel gesubsidieerd onderwijs (OGO)

Vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO)

POV

Katholiek Onderwijs Vlaanderen

OKO (FOPEM, VOOP, IPCO, FRS*)

...

gemeentebesturen

provinciebesturen

privéperson en/organisa ties

privéperson en/organisa ties

privéperson en/organisa ties

gemeentescholen

provinciaal onderwijs

katholieke scholen

Methodescholen

...

Het doelenlandschap in Vlaanderen

3.3.1 Decretale eindtermen en ontwikkelingsdoelen Sinds 1 september 1998 moet in de onderwijspraktijk rekening gehouden worden met ontwikkelingsdoelen voor de kleuterschool en met eindtermen voor de lagere school 15

3.3.1.1 Decretale eindtermen Minimumdoelen die de ...


Similar Free PDFs