Taak9 - blok 1.2 PDF

Title Taak9 - blok 1.2
Course HPO
Institution Hogeschool PXL
Pages 5
File Size 138.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 65
Total Views 120

Summary

blok 1.2...


Description

OG 1.2.09: Taak 9: Lerend spelen of spelend leren Verklaring: Toont de verschillende speelniveaus waarin de kinderen geïnteresseerd zijn. Probleemstelling: Waarom Leerdoelen 1.wat is spel + kenmerken - Wat is het belang van spel 2.wat zijn de voorwaarden en gevolgen van spel 3.welke perspectieven/dimensies zijn er rond spel (monks) - Welke spelvormen komen hier uit voort? 4. Welke spelniveaus zijn er? (denolf) - Hoe kan je spel bij een kind begeleiden als et? (denolfà) 5.toepassing casus (als je er geraakt) Spelcirkel: met 1 spel kan je veel doelen formuleren op versch niveaus 1. WAT IS SPEL = plezier, vrije tijdsbeleving, spiegel van ontwikkeling, spontaan, eigen initiatief,  altijd een spelen met iets  Er is altijd sprake van interactie tussen mens en omgeving  Spel ontwikkelt zich, is dynamisch. Het is een dialectisch proces. Er wordt een climax bereikt en weer bij het begin begonnen (these-antithese-synthese)  Spelen vereist speelruimte en spelregels  Spelregels begrenzen het veld waarbinnen het spel zich ontwikkelt

Kenmerken: - Refraiming: aangeven van het kader waarbinnen iets kan (bv vrij speelmoment in de klas, maar ook een gestructueerd spel in de klas, enkele speelhoeken in de klas) - Reversal: alles is mogelijk, fantasie, de wereld kan op zijn kop gezet worden - Abstractie van prototype: bepaald gedragsaspect geaccentueerd, karikatuur - Thema en variatie: spel is altijd een variatie op een thema (bv met een bal allerlei kunstjes doen) een spel doen op verschillende manieren met hetzelfde object/speelgoed - Tijd en plaatsgebonden: grenzen zijn vaak ruimtelijk vastgelegd en zijn vaag. Verandering van de realiteit afbakenen  verkleinen: speelgoed is imitatie vd werkelijkheid,  overdrijviing: bewegingen en beoordelingen worden overdreven uitgevoerd,  cyclische herhaling: mama en papa spelen en opnieuw herhalen - Spanning en opwinding: leid tot climax ontspanning treed op - Doing being becoming belonging:  Doel = spelvorm (spelend manipuleren, combineren, functioneel spel, symbolisch spel, constructiespel, fantasiespel, spel met regels, sociaals spel)

-

die intrinsieke motivatie aanspreekt, de nadruk legt op het proces eerder dan op het product, op de interne eerder dan op de externe controle, dat een doen-alsof element bevat en plaatsvindt in een veilige, niet-bedreigende omgeving met sociale bevestiging.

Spelen is het primaire handelingsgebied van kinderen. 2. WAT ZIJN DE VOORWAARDEN EN GEVOLGEN VAN SPEL voorwaarden Hoe komt het kind tot spel?  Moet zich veilig voelen  Stimulerend gedrag Veilig Communicatiekader tussen moeder en baby:  Periode van verkenning  Spelvrijheid  Variatie aanbod  exploratiemogelijkheden Gevolgen van spel:  Compensatie van stimulatie en uitdaging  Ontspannend  Spel creëert de zone van de naaste ontwikkeling en is de bron van ontwikkeling  Bevordert motorische vaardigheden o Lichamelijke ontwikkeling, herhalen  Bevordert sociale vaardigheden o Rekening houden met elkaar, speelgoed delen, beurten wachten, aanpassen, empathisch  Bevordert cognitieve vaardigheden o Manipuleren leert de mogelijkheden van het materiaal  Bevordert motivationele ontwikkeling  Bevordert emotionele ontwikkeling o Boosheid, spanning, conflictsituaties  Bevordert creativiteit o Creëren eigen wereld

Het belang van spel Spel beïnvloedt: (spel doen)  Cognitieve ontwikkeling o Opdoen van kennis o Motivatie o Creativiteit o Flexibiliteit o Betrokkenheid o Probleemoplossend denken o Experimenteren met realiteit en fantasie  Sociale ontwikkeling o Leren omgaan met anderen  communicatiemiddel o Spel zorgt voor gevoel van verbondenheid, doel en waarde (spel erbij horen)  Motorische ontwikkeling o Zintuiglijke beleven en ontwikkelen motorische vaardigheden  Emotionele ontwikkeling o Verwerkingsfunctie, uiten van emoties o Samenhang tussen playfulness en copingstijlen (spel worden)

3. WELKE PERSPECTIEVEN/DIMENSIES ZIJN ER ROND SPEL? Dimensies van het spel: 

Bühler  psychosociaal perspectief  Zijn er bepaalde soorten spel op bepaalde leeftijden favoriet?  Opvatting: spel is een mogelijkheid voor het kind om informatie over de realiteit op te slaan en te verwerken.  Bewegings- en functiespelen (0-3 jaar): allerlei activiteiten van motorische, vocale en zintuiglijke aard.  Rollen-, fantasie- en fictiespel (2-5 jaar): alle activiteiten met een ‘alsof-karakter’.  Receptief spel (niet voor 2 jaar – geen bijzondere leeftijd gebonden): openstaan voor- en opnemen van nieuwe indrukken  Constructiespel (vanaf 2 jaar aanwezig, toenemend vanaf 5 jaar): het maken van iets



Parten psychosociaal perspectief

 Richtte aandacht op het spel van het kind vanuit de belangstelling voor sociale gedrag (genetische sociologie)  6 categorieën  Ongerichte bewegingen: niets doen, wat rondlopen, her en der wat kijken, aan het eigen lichaam frunniken  Toeschouwersgedrag: andere kinderen, die met iets bezig zijn, worden gadegeslagen  Solitair spel: alleen spelen, zichzelf bezighouden  Parallelspel: naast elkaar spelen met hetzelfde soort materiaal, zonder uitwisseling van materiaal en zonder communicatie.  Associatief spel: kinderen spelen ‘samen’ maar zonder concentratie op een ‘doel’, zonder rolen materiaalverdeling.  Coöperatief spel: samenwerking en coördinatie van materiaal en rollen, overleg en verdeling van ‘taken’.





 Linken aan playfulness: Een uiting van playfulness en stimuleert kwaliteit van leven en gezondheid Playfulness wordt bepaald door: o Intrinsieke motivatie, bv geboeid zijn door speelgoed, willen iets doen sociaal gedrag o interne controle (het kind bepaald wat, met wie en hoe het speelt en wanneer het spel stopt) o de vrijheid om te fantaseren en o framing (= het kunnen geven en begrijpen van signalen waardoor duidelijk is hoe er onderling gespeeld wordt)

Piaget  cognitief perspectief  Spel is niet zozeer een ontwikkelingsmogelijkheid voor sociaal gedrag, maar spel is meer de relatie met de fysische wereld.  Spel is een uitingsvorm van de cognitieve ontwikkeling. 3 categorieën  Oefenspel: (0-2 jaar – sensomotorische fase): oefenend omgaan met objecten om zodoende beter vertrouwd te raken met zijn eigenschappen; kennisverruiming

 Symbolisch spel (2-7 jaar - preoperationele fase): grote overeenkomst met fictiespel Buhler; kind leert zijn wensen en behoeften beter aan te passen aan de werkelijkheid (vgl assimilatie)  Regelspel (7-11 jaar – concreet-operationele periode): regelbewustzijn, er zijn objectieve regels los van tijd en persoon, wordt via spelactiviteiten met regels geoefend en gestabiliseerd.  Functioneel spel: (3-4j): kinderen spelen via eenvoudige, zich herhalende activiteiten Bv: met poppen en autos spelen, huppelen, springen, klei uitrollen Vooral gericht op actief zijn, de functie vh spel zit in het spel zelf en heeft geen ander doel

4. WELKE SPELNIVEAUS ZIJN ER Spelniveaus volgens Vermeer: !!! examens 1. Spelend bewegen (0-2 jaar) :bewegingen die gemaakt worden met handen en voeten door baby. Begeleiding: uitlokkend, gaat gepaard met manuele/verbale goedkeuring en reactie (bv glimlachen nr het kind), ruimte geven tot exploiratie, als voorbeeld, voordoen, stimuleren, het samen doen, zo gaan ze nadoen, de fantasie is er nog niet Speelgoed beperken. Felle kleuren, eenvoudig te hanteren functies. Sensopathisch spel: kind gaat manipulerend en experimenterend spelen met vormloos materiaal zoals water, zand, modder, klei en verf, natuurelementen, warm, hard, zacht, koud.  sensopatisch, materiaal ook met de mond verkennen Voelen, ruiken, zien, horen, proeven Begeleiding: voordoen, uitdagen om actief met het materiaal om te gaan, kind geruststellen. 2. Spelend omgaan met voorwerpen 2-3 jaar: ontdekken functies en omgang met speelgoed. Speels in-en uitpakken  motorisch herhalend actief bezig zijn. , ervaring opdoen, kan nog geen betekenis geven aan spelend bezig zijn Begeleiding: stimulerend, observerend, bevestigend Speelgoed: emmers, een schep,

3. Spelend construeren (3 j) : van onderdelen een geheel maken. Betekenis geven aan spel. Begeleiding: uitlokken tot zelfontdekking staat centraal Speelgoed: toren bouwen en telkens weer opnieuw omduwen, knippen plakken en verven, duplo, inlegpuzzels 4. Fantasiespel (3-4 jaar) Spelelement komt tot ontplooiing, het kind kan binnen het spel zijn eigen realiteit maken, zijn fantasiewereld Begeleiding: samenspel, suggestief, aanreiken van verkleedmateriaal en meespelen met rollenspel, imitatiespel 5. Succes- en gezelschapsspelen (5-6 j):beginnend begrip voor spelregels (beurt wachten) Begeleiding: bestaande gezelschapspelen qua regels en moeilijkheidsgraad aanpassen. Spel: werpspelen, gezelschapsspelen

Spel begeleiden als ET: Wanneer spel moet gestimuleerd worden kan dit op 3 niveaus, bepaald door 2 factoren: - Intensiteit vd begeleiding  neemt op elk niveau toe - Begeleidingstechnieken vd ET  Het voorbereide spel o De ET probeert door materialen en eenvoudige suggesties het kind tot spel aan te zetten. o De spelplaats van het kind wordt verlaten na een korte instructie o ET is wel aanwezig in de verschillende spelplaatsen, moedigt aan  Het aansluitend spel o De ET begeleidt het kind tijdens het spel o Blijft vr grootste deel vd speeltijd bij het kind o Spelidee komt vanuit het kind, kan aangevuld worden met suggestief  Het begeleid spel o Meest intensieve – gestructureerde vorm v spelbegeleiding o De ET blijft hele speeltijd bij het kind o Spelidee komt van ET o Spelthema moet in belevingswereld vh kind liggen o De ET bepaalt spelverloop, brengt hoofd- en deelthema’s aan  De ET kan door spelinterventies aan te bieden een belangrijke rol spelen, zeker voor de kinderen waar de spelontwikkeling niet zo vlot verloopt, en dit ifv het optimaliseren van hun participatie.

5. TOEPASSING CASUS...


Similar Free PDFs