voorbeeldexamen communicatie PDF

Title voorbeeldexamen communicatie
Author Kato Coppens
Course Communicatiewetenschap
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 9
File Size 130.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 89
Total Views 132

Summary

Download voorbeeldexamen communicatie PDF


Description

Voorbeeldexamen Communicatiewetenschappen 1 1. Het model: Zender > Boodschap > ontvanger A. ziet zender en ontvanger als actief B. ziet zender en ontvanger als passief C.ziet zender als actief en ontvanger als passief D.ziet zender als passief en ontvanger als actief 2. In welke betekenis kan men ‘de publieke opinie’ als een virtueel begrip beschouwen? A.De publieke opinie bestaat niet B.De publieke opinie bestaat alleen als een statistisch cijfer, er beantwoordt verder niets aan C.De publieke opinie telt zowel in de media als in de politiek nauwelijks mee. D.De publieke opinie bestaat alleen in de hoofden van wie erover spreekt, het is niet meer dan een indruk die men heeft. 3. Wat bedoelt men met de uitspraak: “journalisten vertellen een verhaal?” A.Men gebruikt deze uitspraak als men het heeft over een journalistiek stuk dat door de journalist verzonnen blijkt te zijn. B.Men bedoelt daarmee dat een journalistiek stuk een minimale lengte moet hebben om datgene wat er gebeurd is op voldoende wijze te kunnen beschrijven en bespreken. C.Men bedoelt daarmee dat journalisten te weinig moeite doen om hun bronnen te controleren. Ze brengen een stuk vaak voor ze weten of het wel correct is. D.Journalisten gebruiken bepaalde vaste stramienen om aan verslaggeving te doen. Vormelijke regels bepalen hoe een stuk wordt gebracht. 4. Op 3 juni was het programma met de hoogste kijkcijfers Lili en Marleen op VTM. (680.000 kijkers). Onmiddellijk daarop volgde het programma ‘de dag van 100.000’ op dezelfde zender. Dit programma blijkt het op 1 na hoogste kijkcijfer te halen (673.000). Van welk effect is hier wellicht sprake? A.Trigger effect B.Escapisme C.Zwijgspiraal D.Inheritance effect

5. Op het internet bestaat een website die u helpt bij het zoeken naar een huis. Men dient daarvoor een uitgebreide lijst van criteria in te vullen (hoeveel geld wil je aan een huis geven? Waar moet het liggen? Moet er een grote of kleine tuin aan zijn? Hoeveel slaapkamers? Enzovoort). Als je al je voorkeuren kenbaar hebt gemaakt, zoekt de computer in een grote database naar te koop aangeboden huizen die aan al je criteria beantwoorden. Je krijgt dus alleen een lijst van huizen die voor jouw interessant zouden kunnen zijn. Hoe noemt men het soort communicatie dat tussen de persoon die een huis wil kopen en de website plaats vindt: A.Allocutie B.Registratie C.Conversatie D.Consultatie 6. In welk geval speelt de informele hiërarchie van een nieuwsmedium een rol in de selectie van nieuwsberichten? A.Als de hoofdredacteur meer geïnteresseerd is in wielrennen dan in voetbal, zal er meer aandacht gegeven worden aan wielernieuws, zelfs als het voetbalnieuws eigenlijk belangrijker is.

B.Als de eigenaar van de krant meer geïnteresseerd is in wielrennen dan in voetbal, terwijl de hoofdredacteur meer geïnteresseerd is in voetbal dan in wielrennen, zal er meer aandacht gegeven worden aan wielernieuws, zelfs als het voetbalnieuws eigenlijk belangrijker is. C.Als een bekend sportjournalist van de krant meer geïnteresseerd is in wielrennen dan in voetbal, terwijl een nieuwe sportjournalist meer geïnteresseerd is in voetbal dan in wielrennen, zal er meer aandacht gegeven worden aan wielernieuws, zelfs als het voetbalnieuws eigenlijk belangrijker is. D.Als de journalisten van een krant meer geïnteresseerd zijn in wielrennen dan in voetbal, maar een concurrerende krant die hogere oplagecijfers heeft meer geïnteresseerd is in voetbal dan in wielrennen, zal er meer aandacht gegeven worden aan voetbalnieuws, zelfs als het wielernieuws eigenlijk belangrijker is. 7. De definitie van Shannon en Weaver ziet communicatie als een proces waarbij een bron een boodschap selecteert en vervolgens via een kanaal overbrengt tot bij een ontvanger. Dit model is een A.Transmissiemodel B.Systeemtheoretisch model C.Interpretatief model D.Transformatiemodel 8. Waarom noemt men de theorie van de zwijgspiraal‘ monolitisch’? A.Omdat de theorie zodanig en zo dikwijls door de feiten bewezen is, dat men niet kan ontkennen dat ze waar is. B.Omdat de theorie het voorstelt alsof er maar één grote mening is waarbij die zwijgspiraal werkzaam is, terwijl er in feite over elk mogelijk thema een zwijgspiraal aan het werk kan zijn C.Omdat het opinieklimaat en de angst voor sociaal isolement sterk genoeg zijn om ervoor te zorgen dat één mening altijd dominanter wordt, terwijl men afwijkende meningen steeds minder gaat durven uiten. D.Omdat de theorie er geen rekening mee houdt dat mensen sommige opvattingen niet zullen durven uiten in de nabijheid van sommige mensen (omwille van het opinieklimaat), maar deze opvatting wel zullen durven uiten in de nabijheid van andere mensen (omdat daar een ander opinieklimaat geldt). 9. Op welke manier vergroot de videorecorder de kenniskloof? A.Kennisarmen kunnen minder goed met de ingewikkelde apparatuur omgaan dan kennisrijken. B.Kennisarmen gebruiken de video om minder naar educatieve of nieuwsprogramma’s te kijken, kennisrijken gebruiken de video om er juist meer naar te kijken. C.Kennisarmen kunnen hun televisiekijkgedrag minder goed plannen dan kennisrijken. Ze kunnen de videorecorder dus minder goed gebruiken om efficiënter televisie te kijken. D.Kennisarmen gaan meer televisiekijken dan kennisrijken als ze een videorecorder hebben en lezen daardoor minder. 10.Wat is het verschil tussen kijkcijferonderzoek en gatekeeperonderzoek? A.Het eerste is altijd kwantitatief en het tweede is altijd kwalitatief B.Het eerste is altijd commercieel onderzoek (door de zenders uitgevoerd) en het tweede is altijd wetenschappelijk onderzoek (door universiteiten of onderzoeksinstituten uitgevoerd) C. Het eerste gaat altijd over televisie en het tweede gaat altijd over kranten D. Het eerste bestudeert altijd de ontvangerszijde en het tweede bestudeert altijd de zenderzijde van de communicatie

11.Wat wordt bedoeld met de stelling dat het publiek een sociale constructie is? A. Of men een groep mensen als een publiek beschouwt, wordt onderling afgesproken. B. Het publiek bestaat uit mensen en is dus per definitie sociaal. C. Het publiek komt tot stand door de invoering van een medium, een publiek wordt dus gemaakt, daarom noemt men het een constructie. D. Lid zijn van het publiek is vrijblijvend. Er zijn geen regels en geen verplichtingen. De constructie is dus alleen maar sociaal (en niet juridisch of institutioneel etc.) 12.Welke twee kenmerken zijn nodig om mediagebruik als een vorm van verslaving te kunnen beschouwen? A.Het gedrag is dwangmatig en compulsief. B.Het gedrag is dwangmatig en leidt tot sociale problemen C.Het gedrag is dwangmatig en leidt tot negatieve gevolgen. D.Het gedrag is dwangmatig en leidt tot afhankelijkheid van de gevolgen. 13.Wanneer is een dagboek een vorm van communicatie? A.Een dagboek is altijd een vorm van communicatie omdat een boek een medium is. B.Een dagboek is een vorm van communicatie als het de bedoeling is van de schrijver om het aan andere mensen te laten lezen. C.Een dagboek is een vorm van communicatie als het door andere mensen kan worden gelezen, zelfs als de schrijver niet die bedoeling had. D.Een dagboek is een vorm van communicatie als het effectief door minstens één ander mens wordt gelezen. 14.Welk niveau van communicatie vinden we bij iconen? (Dit zijn de bordjes met een tekening die aangeeft waar er een nooduitgang, WC, bagageophaalplaats etc. is). A.Niet vocaal en nonverbaal B.Vocaal en nonverbaal C.Niet vocaal en verbaal D.Vocaal en verbaal 15.Volgens een voorstel van het Vlaams Parlement zouden radiozenders een minimum aantal Vlaamse liedjes (in het “Vlaams” gezongen door Vlaamse artiesten) moeten uitzenden. Bij het uitreiken van subsidies zou ook moeten worden verwacht dat de artiesten die subsidies krijgen “Vlaams werk” in hun oeuvre opnemen. Op die manier zou de eigen, Vlaamse cultuur beschermd en gestimuleerd worden. In welke mediatheorie hoort zulk een redenering thuis? A. Autoritaire theorie B. Theorie van de sociale verantwoordelijkheid C. Ontwikkelingstheorie D. Theorie van de democratische participatie 16.Jongeren die opgegroeid zijn met een computer, halen veel meer uit hun computer dan ouderen (twintigers, dertigers en ouder) die weliswaar met een computer hebben leren werken. Ze halen een grotere waarde uit de computer, leren er meer van en beleven een intenser plezier bij het spelen ermee dan mensen die niet met een computer zijn opgegroeid. Welke theorie wordt geïllustreerd door deze vaststelling? A. Diffusie B. Kenniskloof C. Two step flow D. Uses and gratifications

17.Erik wil later politieman worden. Hij is een grote fan van de Amerikaanse politieserie NYPD-Blue. Hij houdt van de stijl van de detectives in die serie en probeert zoveel mogelijk daarvan in hem op te nemen. Als hij later zelf detective wordt, wil hij zich gedragen zoals Andy Sipowitz, een van de hoofdpersonages, die volgens hem op de juiste manier omgaat met de emoties van het politieberoep. A. Vicarious reinforcement B. Vicarious roletaking C. Vicarious involvement D. Para-sociale interactie 18.In welke zin kan men zeggen dat een lezer (of ontvanger) een ontvangen tekst (of boodschap) “produceert”? A. De zender houdt al rekening met de ontvanger wanneer hij of zij een boodschap maakt en zendt. B. De ontvanger interpreteert de ontvangen boodschap en geeft er dus een eigen betekenis aan. C. Het beeld dat de zender van de ontvanger heeft, is in feite ook een tekst gecreëerd door de ontvanger. D. Als de zender niet de bedoeling heeft dat de boodschap door anderen kan ontvangen worden, is er zelfs geen sprake van 19.Een zender doet aan marktonderzoek en ontdekt dat een groot deel van het publiek behoefte heeft aan een modeprogramma. Zo’n programma wordt gemaakt en uitgezonden. Het wordt echter uitgezonden in de zomer, wanneer mensen liever buiten zitten dan televisie te kijken. Wat kan men over het mislukken van dit programma zeggen vanuit de uses and gratificationstheorie? A. Behoeften zijn hiërarchisch gerangschikt. B. Media kunnen geen behoeften creëren. C. Soms is de groepsdruk te groot om aan mediabehoeften toe te geven. D. Mediagebruik is het gevolg van een behoefte aan persoonlijke integratie. 20.Albert heeft hoofdpijn. Hij zoekt de medische website van een Universiteit en vindt daar dat hoofdpijn een van de symptomen is van kanker. Als gevolg hiervan is hij er van overtuigd dat hij kanker heeft. Albert is niet medisch geschoold. Hoe noemt men zijn interpretatie van deze medische tekst? A. De actieve interpretatie B. De dominante interpretatie C. De onderhandelde interpretatie D. De oppositionele interpretatie Voorbeeldexamen Communicatiewetenschappen 2 1. Het model: Zender -> boodschap -> ontvanger A. ziet zender en ontvanger als actief B. ziet zender en ontvanger als passief C. ziet zender als actief en ontvanger als passief D. ziet zender als passief en ontvanger als actief 2. In welke betekenis kan men ‘de publieke opinie’ als een virtueel begrip beschouwen? A. De publieke opinie bestaat niet B. De publieke opinie bestaat alleen als een statistisch cijfer, er beantwoordt verder niets aan C. De publieke opinie telt zowel in de media als in de politiek nauwelijks mee.

D. De publieke opinie bestaat alleen in de hoofden van wie erover spreekt, het is niet meer dan een indruk die men heeft. 3. Uit de studie “Television viewing and smoking attitudes: Applying the cultivation hypothesis to the relationship between television viewing and attitudes towards smoking” van Gutshoven en Van den Bulck (2004) blijkt dat: A. jongeren die zware tv-kijkers zijn, meer sigaretten roken dan lichte tv-kijkers B. jongeren die niet roken minder naar films kijken dan rokers C. jongeren die roken een positievere mening hebben over films waarin gerookt wordt dan jongeren die niet roken D. jongeren die meer tv kijken minder negatieve gedachten hebben over roken dan jongeren die minder tv kijken 4. Wat bedoelt men met de uitspraak: “journalisten vertellen een verhaal?” A. Men gebruikt deze uitspraak als men het heeft over een journalistiek stuk dat door de journalist verzonnen blijkt te zijn. B. Men bedoelt daarmee dat een journalistiek stuk een minimale lengte moet hebben om datgene wat er gebeurd is op voldoende wijze te kunnen beschrijven en bespreken. C. Men bedoelt daarmee dat journalisten te weinig moeite doen om hun bronnen te controleren. Ze brengen een stuk vaak voor ze weten of het wel correct is. D. Journalisten gebruiken bepaalde vaste stramienen om aan verslaggeving te doen. Vormelijke regels bepalen hoe een stuk wordt gebracht. 5. Welk van de volgende factoren zorgde in de studie “Public Expectations of survival Following Cardiopulmonary Resuscitation” van Jones, K. et al (2000) niet voor een overschatting van de overlevingskansen bij CPR: A. Jonger zijn dan 50 B. Kijken naar tv-journaal C. Zelf medische training (algemeen) gevolgd hebben D. Deelname aan trainingsprogramma specifiek over CPR 6. Op het internet bestaat een website die u helpt bij het zoeken naar een huis. Men dient daarvoor een uitgebreide lijst van criteria in te vullen (hoeveel geld wil je aan een huis geven? Waar moet het liggen? Moet er een grote of kleine tuin aan zijn? Hoeveel slaapkamers? Enzovoort). Als je al je voorkeuren kenbaar hebt gemaakt, zoekt de computer in een grote database naar te koop aangeboden huizen die aan al je criteria beantwoorden. Je krijgt dus alleen een lijst van huizen die voor jouw interessant zouden kunnen zijn. Hoe noemt men het soort communicatie dat tussen de persoon die een huis wil kopen en de website plaats vindt: A. Allocutie B. Registratie C. Conversatie D. Consultatie 7. In het massacommunicatiemodel van Maletzke staat de M voor: A. Message B. Medium C. Meaning D. Metalinguistic 8. In welk geval speelt de informele hiërarchie van een nieuwsmedium een rol in de selectie van nieuwsberichten? A. Als de hoofdredacteur meer geïnteresseerd is in wielrennen dan in voetbal, zal er meer aandacht gegeven worden aan wielernieuws, zelfs als het voetbalnieuws eigenlijk belangrijker is.

B. Als de eigenaar van de krant meer geïnteresseerd is in wielrennen dan in voetbal, terwijl de hoofdredacteur meer geïnteresseerd is in voetbal dan in wielrennen, zal er meer aandacht gegeven worden aan wielernieuws, zelfs als het voetbalnieuws eigenlijk belangrijker is. C. Als een bekend sportjournalist van de krant meer geïnteresseerd is in wielrennen dan in voetbal, terwijl een nieuwe sportjournalist meer geïnteresseerd is in voetbal dan in wielrennen, zal er meer aandacht gegeven worden aan wielernieuws, zelfs als het voetbalnieuws eigenlijk belangrijker is. D. Als de journalisten van een krant meer geïnteresseerd zijn in wielrennen dan in voetbal, maar een concurrerende krant die hogere oplagecijfers heeft meer geïnteresseerd is in voetbal dan in wielrennen, zal er meer aandacht gegeven worden aan voetbalnieuws, zelfs als het wielernieuws eigenlijk belangrijker is. 9. “Nieuws wordt beoordeeld in functie van wat dat kan betekenen voor het leven van onze lezers. Ik ga ervan uit dat als het mij niet interesseert, het de lezer ook niet interesseert”. Deze uitspraak van een hoofdredacteur van een dagblad is een voorbeeld van A. Vals consensuseffect B. Attributiefout C. Proxemics D. Systeemtheorie 10. De definitie van Shannon en Weaver ziet communicatie als een proces waarbij een bron een boodschap selecteert en vervolgens via een kanaal overbrengt tot bij een ontvanger. Dit model is een A. Transmissiemodel B. Systeemtheoretisch model C. Interpretatief model D. Transformatiemodel 11. Welke van de volgende uitspraken past bij de recursieve theorie van de menselijke communicatie (Krippendorff): A. Taal is een afspraak tussen mensen. B. Er is niet zoiets als denotatie. C. Hoe meer communicatie, hoe meer onzekerheid er bestaat tussen mensen D. Communicatie is geen simultaan verlopend proces 12. Waarom noemt men de theorie van de zwijgspiraal ‘monolitisch’? A. Omdat de theorie zodanig en zo dikwijls door de feiten bewezen is, dat men niet kan ontkennen dat ze waar is. B. Omdat de theorie het voorstelt alsof er maar één grote mening is waarbij die zwijgspiraal werkzaam is, terwijl er in feite over elk mogelijk thema een zwijgspiraal aan het werk kan zijn C. Omdat het opinieklimaat en de angst voor sociaal isolement sterk genoeg zijn om ervoor te zorgen dat één mening altijd dominanter wordt, terwijl men afwijkende meningen steeds minder gaat durven uiten. D. Omdat de theorie er geen rekening mee houdt dat mensen sommige opvattingen niet zullen durven uiten in de nabijheid van sommige mensen (omwille van het opinieklimaat), maar deze opvatting wel zullen durven uiten in de nabijheid van andere mensen (omdat daar een ander opinieklimaat geldt). 13. Op welke manier vergroot de videorecorder de kenniskloof? A. Kennisarmen kunnen minder goed met de ingewikkelde apparatuur omgaan dan kennisrijken. B. Kennisarmen gebruiken de video om minder naar educatieve of nieuwsprogramma’s te kijken, kennisrijken gebruiken de video om er juist meer naar te kijken.

C. Kennisarmen kunnen hun televisiekijkgedrag minder goed plannen dan kennisrijken. Ze kunnen de videorecorder dus minder goed gebruiken om efficiënter televisie te kijken. D. Kennisarmen gaan meer televisiekijken dan kennisrijken als ze een videorecorder hebben en lezen daardoor minder. 14. Wat is het verschil tussen kijkcijferonderzoek en gatekeeperonderzoek? A. Het eerste is altijd kwantitatief en het tweede is altijd kwalitatief B. Het eerste is altijd commercieel onderzoek (door de zenders uitgevoerd) en het tweede is altijd wetenschappelijk onderzoek (door universiteiten of onderzoeksinstituten uitgevoerd) C. Het eerste gaat altijd over televisie en het tweede gaat altijd over kranten D. Het eerste bestudeert altijd de ontvangerszijde en het tweede bestudeert altijd de zenderzijde van de communicatie 15. Wat wordt bedoeld met de stelling dat het publiek een sociale constructie is? A. Of men een groep mensen als een publiek beschouwt, wordt onderling afgesproken. B. Het publiek bestaat uit mensen en is dus per definitie sociaal. C. Het publiek komt tot stand door de invoering van een medium, een publiek wordt dus gemaakt, daarom noemt men het een constructie. D. Lid zijn van het publiek is vrijblijvend. Er zijn geen regels en geen verplichtingen. De constructie is dus alleen maar sociaal (en niet juridisch of institutioneel etc.) 16. Wanneer is een dagboek een vorm van communicatie? A. Een dagboek is altijd een vorm van communicatie omdat een boek een medium is. B. Een dagboek is een vorm van communicatie als het de bedoeling is van de schrijver om het aan andere mensen te laten lezen. C. Een dagboek is een vorm van communicatie als het door andere mensen kan worden gelezen, zelfs als de schrijver niet die bedoeling had. D. Een dagboek is een vorm van communicatie als het effectief door minstens één ander mens wordt gelezen 17. Welk niveau van communicatie vinden we bij iconen? (Dit zijn de bordjes met een tekening die aangeeft waar er een nooduitgang, WC, bagageophaalplaats etc. is). A. Niet vocaal en nonverbaal B. Vocaal en nonverbaal C. Niet vocaal en verbaal D. Vocaal en verbaal 18. Volgens een voorstel van het Vlaams Parlement zouden radiozenders een minimum aantal Vlaamse liedjes (in het “Vlaams” gezongen door Vlaamse artiesten) moeten uitzenden. Bij het uitreiken van subsidies zou ook moeten worden verwacht dat de artiesten die subsidies krijgen “Vlaams werk” in hun oeuvre opnemen. Op die manier zou de eigen, Vlaamse cultuur beschermd en gestimuleerd worden. In welke mediatheorie hoort zulk een redenering thuis? A. Autoritaire theorie B. Theorie van de sociale verantwoordelijkheid C. Ontwikkelingstheorie D. Theorie van de democratische participatie 19. De gebarentaal die dove mensen gebruiken om te communiceren, is een vorm van: A. Vocale en verbale communicatie

B. Vocale en non-verbale communicatie C. Non-vocale en verbale communicatie D. Non-vocale en non-verbale communicatie 20. Op basis van de resultaten in de tabel hieronder, welke van de uitspraken is de enige juiste? A. Meisjes uit het eerste jaar en meisjes uit het vierde jaar verschillen in het percentage van de aangewezen dagelijkse calorie-inname die zij voor tv consumeren B. Jongens en meisjes uit het eerste jaar verschillen niet in het aantal calorieën dat zij opdoen tijdens het totaal aantal uur tv-kijken C. Jongens uit het eerst...


Similar Free PDFs