Anatomie-hand - PEME functionele anatomie hand spieren+botstructuren+ligamenten PDF

Title Anatomie-hand - PEME functionele anatomie hand spieren+botstructuren+ligamenten
Course Anatomie 1
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 18
File Size 1 MB
File Type PDF
Total Downloads 105
Total Views 143

Summary

PEME functionele anatomie hand spieren+botstructuren+ligamenten...


Description

Anatomie: de pols/hand 1) Opbouw hand 3 delen in het hand:  De carpus  Metacarpus  Phalangen De handwortel of carpus: Bestaat uit: 8 korte beentjes in rijen van 4. Handwortelskelet vormt goot  verloopt van proximaal naar distaal. Carpus wordt opgebouwd uit:  Proximale rij  4 beentjes: ossa carpi proximalia: -os scaphoideum (naviculare) -os lunatum -os triquetrum -os pisiforme  Distale rij  4 beentjes: ossa carpi distalia: -os trapezium (multangulum maius) -os trapezoideum (multangulum minus) -os capitatum -os hamatum Carpus word begrensd door: - Proximaal : het tuberculum ossis scaphoidei en os pisiforme. - Distaal: het tuberculum ossis trapezii en hamulus ossis hamati - Volair wordt ze afgesloten door het retinaculum flexorum ( lig. Carpi transversum) Het middenhand of metacarpus: Bestaat uit: 5 beenderen van het lange typen en vormt het skelet in de handpalm  De 2de en de 5de  door vlakke gewrichtsfacetten verbonden met carpus Ze zijn onderling verbonden.  Het 1ste metacarpaalbeentje  radiaalwaarts gericht en heeft bewegelijk zadelgewricht met het os trapezium. De vingers: Opgebouwd uit de phalangen  beentjes van lange type Elke vinger heeft: 3 phalangen:  Proximalis  Intermedia  Distalis !!! de DUIM  enkel proximalis en distalis

De carpus: beschrijving, herkenning en oriëntatie van de beentje: Algemene oriëntatie:  Dorsale en palmaire zijde zijn niet articulair (= met betrekking tot een gewricht)  2 radiale en 2 ulnaire beentjes zijn niet articulair  want ze vormen rand van de carpus De verschillende deeltjes: Os scaphoideum  Halfmaanvormig bot  Radiaal en volair tuberculum  Convex articulair opp  proximaal  Concaaf  distaal Os lunatum  Kleinere halve maan met scherpe, distaal gerichte punten  Grootste niet articulaire vlak= volair  Radiaal en ulnair  gewrichtsvlakken  Contact met radius en distale rij: dankzij een convexe facies articularis proximales en concave facies articularis distalis

Os triquetrum

 

Enige been met ovaal articulair vlakje volair 2 articulaire vlakken vormen een +- rechte hoek  naar radiaal gericht

Os pisiforme

   

Erwtvormig beentje Dorsaal ovaal articulair vlak Gekenmerkt door langwerpig tuberculum ossis trapezii verloopt van proximaal naar distaal Zadelvormig gewrichtsopp. Ligt radiodistaal

Os trapezoideum

   

Dorsovolair gelegen balkje Kleinste niet articulaire zijde volair Grootste dorsaal Grootste articulaire zijde  zadelvormig en distaal

Os capitatum

  

Typisch gevormd caput ziet naar proximaal Eivormige ruwheid  op niet articulaire facies volaris Processus styloideus  op een dorsale zijde en ligt ulnair

Os trapezium

Os hamatum

 

Duidelijke hamulus (= haakvormig botuitsteeksel ) Ligt volair , ulnair en distaal

Ab en adductie bij een vuist  niet mogelijk!

De metacarpus: Algemene vorm  bepaald door corpus, met proximale basis en distaal caput. Corpus  3 facies:  Posterior  Radialis  Ulnaris Begrend door 3 margines:  De anterior is zacht concaaf  De 2 dorsale zijn scherp naar distaal toe Het caput: Bolvormig, naar distaal en palmair gericht Lateraal  ruwheden voor gewrichtsbanden.

Herkenning en oriëntatie: Metacarpaal I

Metacarpaal II

Metacarpaal III

Metacarpaal IV

Metacarpaal V

    

Kort en dik Basis : zadelvormig gewrichtsvlak met kortste straal= ulnair Deze articuleert met zadelvlak van os trapezium Geen laterale facetten  mobiliteit duim Ulnaire margo dorsalis  sterker concaaf dan radiale

            

Radiaal geen articulair facet Proximaal 3voudige facies articularis Ulnair  processus styloideus en 1 ovaal facet Radiaal  1 ovaal facet en een processus styloideus Proximaal  1 facies Ulnair  2 ronde facetjes Radiaal  2 ronde facetjes Proximaal  2 vlakken (niet altijd duidelijk) Ulnair  1 articulair vlak Radiaal  1 articulair vlak Proximaal  1 articulair vlak Ulnair  tuberculum ossis metacarpalis V Geen ulnair gewrichtsvlakje  geen 6de vinger

Het skelet van de vingers: Phalanges Algemene vorm  bepaald door corpus, de basis en de trochlea  Corpus  vlak aan zijn volaire zijde en halfcirkelvormig dorsaal  Basis en trochlea (= katrol/scharniergewricht  strekken en buigen) variëren Phalanx proximalis:  Basis: bestaat uit concave facies articularis geflankeerd door ruwheden voor banden  Distaal: typische trochlea naar volair overlopend Phalanx media:

 Basis : heeft een kam  Distaal: trochlea Phalanx distalis:  Basis: concaaf met kam  Distaal: beenplaatje: de tuberosistas phalangis distalis of unguicularis (voor de vingernagel) Sesamoide beentjes: = kleine ronde beentjes in pezen en gewrichten en wisselen in aantal - ter hoogte van de metacarpophalangeale gewrichtjes :  2 in duim  Meestal 2 in pink  Soms 2 aan wijsvinger 2) De beenverbindingen 4 niveaus:  Tussen voorarm en carpus  Tussen carpus en metacarpus en basis metacarpus onderling  Tussen metacarpus en phalangen  Tussen phalangen onderling NIVEAU 1: Tussen voorarm en carpus: = articulationes manus proximalis In de handwortel onderscheiden we 2 gewrichten: 1) Articulatio radiocarpea 2) Articulatio intercarpea ( articulatio ossis pisiformis is bijkomend) Articulatio radiocarpea = eigewricht ( grote as naar laterolateraal) De pan wordt gevormd door:  Facies articularis carpea van de radius  Discus articularis  Deel ligamentum collaterale ulnare De kop gevormd door:  Ossa scaphoideum  Lunatum  Triquetrum Kop en pan aaneengesloten door: ligamenta interossea Capsula articularis  hecht op rand van kraakbeen en discus Verbinding met articulatio ossis pisiformis komt voor in 1/3de gevallen Articulatio intercarpea = zadelgewricht Facies articularis  beide gevormd door meerdere deeltjes:  Proximaal: Ossa scaphoideum Lunatum Triquetrum  Distaal: 4 distale botjes Trapezium Trapezoidum

Articulatio ossis pisiformis

Capitatum Hamatum Beide rijen door zeer stevige ligamenta interossea verbonden en overdekt met kraakbeenlaag = apart gewrichtjes met normaal ingeplant kapsel Verstrekt door: ligamentum collaterale ulnare Functie? Deze verlengt de pees van de M. flexor carpi ulnaris.

Gewrichtsholte = S-vormig Tussen os trapezium en trapezoidum verbinding met het middenste carpometacarpaal gewricht. De ligamenten van het polsgewricht: Vormen vrij dicht hulsel met enkele beenpunten  groepering kunstmatig. We onderscheiden ligamenten tussen:  Voorarm  De carpus  Tussen carpusbeentjes De ligamenten tussen voorarm en carpus:  Liggen op 4 zijden van het gewricht. Ligamenta collateralia Liggen lateraal Radiair:  Kortste maar ook sterkste  Verloopt van radius naar tuberositas van het os scaphoideum Ulnaire:  Gespannen tussen ulna en os triquetrum en verder op os pisiforme Werking: Dempen ulnaire deviatie (30°) Dempen radiair deviatie (15°) Ligamenta radiocarpea liggen palmair en dorsaal Ligamentum radiocarpeum palmare:  Verloopt van radius naar os lunatum, os triquetrum  Boogvormig naar ulna Ligamentum radiocarpeum dorsale:  Verloopt van radius naar os lunatum en op het os triquetrum Werking: Dempen ulnaire en radiaire deviatie Ligamenta intercarpea interossea Ze verbinden 3 beentjes van de proximale rij en de 3 ulnaire beentjes van de distale rij (stevige blok). Ligamenta intercarpea palmaria Overbruggen beide carpusrijen. Ze convergeren naar het os capitatum als Ligamentum carpi radiatum. Ligamenta intercarpea dorsalia Stralen uit van os triquetrum Duidelijke band die naar os scaphoideum loopt. Bewegingen van het polsgewricht:  Articulatio radiocarpea = eigewricht Laterale as= grootste en loop door het os lunatum  Om deze as: dorsopalmaire flexie mogelijk (zonder beenweerstand)

Dorsopalmaire as= enkele centimeters meer distaal  Om deze as: radio-ulnaire abducties: o Dit gaat het meest ulnair  sneller remming door osteoligamentaire weerstand naar radiaal o Bij deze beweging: os scaphoideum kantelt naar palmair door onderlinge druk tussen carpusbeentjes. Rotatie rond lengte-as van het lichaam kan enkel passief ( geen spieren in werking)  Articulatio intercarpea = zadelgewricht Geringe beweging mogelijk van radiare beentjes in de distale rij  gewricht gedraagt zich als kogelgewricht. Dorsopalmaire en laterolaterale assen  snijden caput van os capitatum op minder dan 1 cm distaal van de grote as van de articulatio radiocarpea: - Dorsipalmair flexie en ab/adductie mogelijk - Rotaties enkel passief  Beide gewrichten samen: Bewegingen gebeuren door gemeenschappelijke as. De 2 gewrichten zijn in functie niet van elkaar te scheiden. Verplaatsing van het os scaphoideum:  Praktisch belang: bij val op dorsaal en radiair gestrekt hand  breuk mogelijk  Door onvoldoende immobilisatie  verplaatsing botfragmenten mogelijk  Bloedvatvoorziening van os scaphoideum enkel langs distaal  proximale fragment kan afsterven  GEVOLG: vroegtijdige artrose pols NIVEAU 2: tussen carpus, metacarpus en basis van metacarpus onderling = articulationes carpometacarpeae et metacarpeae Facies articulares gevormd door:  Distale vlakjes van de distale rij carpaalbeentjes  Basis van metacarpaalbeentjes (bekleed met hyalien kraakbeen) 3 gewrichtsholten aan de basis van:  Metacarpaal I  Metacarpaal II en III  Metacarpaal IV en V De ligamenten Verbinden carpus met metacarpus II-V Ligamenta carpometacarpea palmaria Ze zijn niet aanwezig in de duim, alleen versterking door de pezen Ligamenta carpometacarpea dorsalia van de duimspieren Ligamenta carpometacarpea interossea Werking: Vormen dit tot een stevige blok Verbinden de metacarpaalbeentjes II-V aan hun basis Ligamenta metacarpea palmaria Werking: Ligamenta metcarpea dorsalia Vormen dit om tot een stevige blok Ligamenta metacarpea interossea Bewegingen bewegelijkheid varieert in functie van plaats:  Lichte bewegelijkheid mogelijk in V  Onbeweeglijk wordend naar II toe Het gewricht tussen metacarpus I en os trapezium = zadelgewricht met ruime bewegelijkheid door wijde kapsel.

Door dit gewricht:  Oppositie duim mogelijk  Rotatie komt niet voor NIVEAU 3: tussen metacarpus en phalangen = articulationes metacarpophalangeae Facies gevormd door:  Caput van metacarpaal  Cavum van basis van basisphalanx Kogelgewrichtjes met wijd kapsel Ligamenten Ligamenta collateralia Maken van gewrichten scharniergewrichten Werking: beletten ab en adductie Ligamentum metacarpeum transversum profundum

Verbindt de capita II-V langs palmaire zijde als een brede band. Werking: houden kopjes metacarpaal II-V bijeen

Bewegingen In een laterolaterale as: uit gestrekte toestand  alleen palmairflexie volair mogelijk:  Dorsale flexie  voorkomen door lange vingerpezen  Door oefening, toegeven mogelijk  ALLEEN passief  GROTE individuele variaties. In een dorsoventrale as: geringe ab en adductie van vingers mogelijk. NIVEAU 4: tussen phalangen onderling = articulationes interphalangea De facies:  Vormen gewrichten  Deze laten alleen scharnierbewegingen toe. Ligamenten: Ligamenta collateralia Dorsaal en ventraal van flexie-as Werking:  Beletten ab en adductie  Maken spreiden van vingers gebogen in het MCP gewricht moeilijker Beweging: In laterolaterale as:  Palmaire flexie mogelijk  Dorsale buiging door pezen voorkomen Dorsoventrale as:  Ab en adductie onmogelijk door ligamenta collateralia Luxaties van de 2de phalanx tov de basisphalanx  steeds naar dorsaal omwille van collaterale banden. Er lopen 9 pezen door het polskanaal.

3) Spieren voorarm en pols BUIGERS VAN VOORARM EN HAND:  Liggen ventraal. 3 lagen:  Diepe laag o M. pronator quadratus o M. flexor pollicis longus o M. flexor digitorum profundus  Middenlaag o M. flexor digitorum superficialis  Oppervlakkig o Epicondylus medialisspieren o Ze hebben minstens 1 gemeenschappelijke oorsprong:  Epicondylus medialis humeri  Fascia propria van M. flexor digitorum superficialis  Wederzijdse naburige fasciae propriae  Fascia antebrachii (verstrekt door lacertus fibrosus)  Spieren van de diepe laag: M. pronator quadratus Oorsprong:  Distale 1/4de facies anterior ulna  Margo anterior ulna  Facies medialis ulna Insertie:  Distale 1/4de facies anterior tot op de margo anterior van de radius Uitzicht: plat vierkant met evenwijdige bundels (verlopen verticaal op as van de voorarm) Ligging:  Op radius, membrana interossea en de ulna. Werking:  Pronatie voorarm M. flexor pollicis longus Oorsprong:  Facies anterior radii: van het tuberculum af en een lijn distaal van de linea supinatoria tot op het distale 1/4de  Radiale helft membrana interossea  Variabel caput ulnare op proc. Coronoideus en mediaal van brachialispees. Insertie:  Basis van de eindphalax van de duim Uitzicht: korte buikspier en lange pees (pees loopt onder retinacula flexorum) Ligging:  Kruist oppervlakkig met M. pronator quadratus  Spierbuik oppervlakkig in het radiodistale deel van de voorarm Werking:  Op duim: o Adductie o Oppositie CMC

o Flexie MCP Op pols: o Palmaire flexie M. flexor digitorum profundus Oorsprong:  Op ulna: proximale 2/3de van de ventrale en mediale zijde tot mediaal van insicura trochlearis.  Mediale helft van proximale 2/3de van de membrana interossea. Insertie:  Door 4 pezen die zich vasthechten op de eindphalangen van de vingers 2 tot 5, op proximale deel van de volaire zijde.  Ligging:  Pezen liggen in 1 vlak en lopen naar de canalis carpi, ze verspreiden zich pas in handpalm  De spier: mediodistaal van de onderarm oppervlakkig. Ze bedekt mede de pronator quadratus. Werking:  Terminale kootje: flexie  Alle kootjes tegelijk: flexie (zwakker)  Op MCP: flexie  Verschil met pols in palmaire en dorsiflexie: dorsiflexie is greep sterker  Op de pols zelf: palmaire flexie Spieren van de middenlaag M. flexor digitorum superficialis Oorsprong:  Caput humero ulnare: onderrand van de epicondylus medialis, via ligamentum collaterale mediale op de processus coronoideus  Caput radiale: facies ventralis radii volgens een lijn van het tuberculum radii tot aan de tuberositas pronatoria.  Peesboog: distale convexiteit tussen beide capita biedt eveneens oorsprong aan de spierbundels. Insertie:  4 pezen: verlopen naar de vingers 2 tot 5 en insereren op de distalen zijranden van middenphalanx.  Hun insertie splitst in 2 pezen thv basisphalanx, die de pees van de gelijkmatige profundus omgegeven en dan aanhechten. Ligging:  Koppen en pezen: in 2 lagen. Middenste 2 pezen meer oppervlakkig (in handpalm in 1 vlak)  De spier: bedekt middelste deel van de dieper gelegen buigers. Nergens lateraal oppervlakkig.(wel tussen de meer oppervlakkige spieren) Werking:  De elleboog: flexie  Pols: o Flexie o Ulnaire deviatie  Vingers: o Flexie MCP o Flexie PIP 

Effect van gebogen pols op kracht: de greep is sterker in dorsiflexie. De oppervlakkige spieren M. pronator teres Oorsprong:  Caput humerale: epicondylus medialis humeris  Caput ulnare: processus coronoideus ulnae insertie:  Tuberositas pronatoria op facies lateralis radii. Ligging:  Ze bedekt: o De kleine spoelvormige spierbuik van het caput ulnare o Brachialispees o Bovendeel van de oorsprong van het caput ulnare van de M. flexor digitorum superficialis.  Begrenst naar distaal en mediaal de fossa cubiti  Bij insertie: overdekt door epicondylus lateralisspieren Werking:  Op elleboog: flexie (alleen humerale kop)  Op voorarm: pronatie (beide koppen) M. flexor carpi radialis Oorsprong:  Mediaal van M. pronator teres Insertie:  Volaire zijde van metacarpaal II en soms III verloop:  Oppervlakkig in voorarm  Distaler in eigen kanaal in de retinacula flexorum Werking:  Op elleboog: flexie  Op voorarm: pronatie  Op pols:  o Palmaire flexie o Radiaire deviatie M. palmaris longus Oorsprong:  Gemeenschappelijke oorsprongsplaats aan de oppervlakkige zijde Insertie:  Aponeurosis palmaris Ligging:  Meest oppervlakkige buigspier Verloop:  Vezels verlopen boven de retinacula flexorum (ligt juist ulnair van M. flexor carpi radialis) Werking:  Op elleboog: flexie  Op pols: palmaire flexie  Op handpalm: opspannen aponeurosis palmaris M. flexor carpi ulnaris

Oorsprong:  Caput humerale: gemeenschappelijke oorsprong plaats aan meest mediale deel  Caput ulnare: op mediale zijde van het oleranon en margo posterior ulnae tot halverwege Insertie:  Os pisiforme  Ligamenta pisohamatum en pisometacarpale  Via deze ligamenten hecht ze ook op het os hamatum en de metacarpalia IV en V Ligging:  Ze laat een spleet tussen de oorsprongskoppen waardoor de N. ulnaris loopt. De pees verschijnt halverwege de voorarm.  Spier ligt oppervlakkig naar mediale rand voorarm en bedekt 3 andere voorarmspieren: o M. flexor digitorum superficialis o M. flexor digitorum profundus o M. pronator quadratus Werking:  Op elleboog: flexie  Op pols: o Palmaire flexie o Ulnaire deviatie STREKKERS VAN VOORARM EN HAND  Liggen dorsaal 3 groepen van spieren:  Diepe groep: o M. extensor indicis o M. extensor pollicis longus o M. extensor pollicis brevis o M. abductor pollicis longus o M. supinator  2 oppervlakkige groepen: o Dorsale ondergroep (ter plaatsen blijvend)  M. extensor carpi ulnaris  M. extensor digiti minimi  M. extensor digitorum o Radiale ondergroep : epicondylus lateralis spieren  nemen oorsprong op radiale epicondyl maar ook hogerop de humerus en lateraal septum intermusculare.  M. extensor carpi radialis brevis  M. extensor carpi radialis longus  M. brachioradialis Spieren van de diepe groep: strekkersspieren M. extensor indicis Oorsprong:  Op ulna aan radiale rand van facies posterior (vierde 1/5de)  En op halve breedte van Membrana interossea

Insertie:  De insertiepees vervoegt de pees van de M. extensor digitorum communis langs ulnair thv het metacarpophalangeaalgewricht. Meest ulnaire en meest distale spier van deze groep Werking:  Op pols: o Dorsaal flexie o Radiare abductie (zwak)  Op wijsvinger: strekken in alle gewrichten (MCP, PIP EN DIP) M. extensor pollicis longus Oorsprong:  Facies dorsalis ulnae  Middenste 1/5de van radiale rand  Halve breedte van membrana interossea Insertie:  Distale phalanx van duim, op dorsale basis Verloop:  Eigen groefje, dorsaal op radius  Spier bedekt door andere strekkers, behalve M. extensores carpi radialis Werking:  Op pols: o dorsiflexie o radiare abductie  Op duim: o CMC: repositie o MCP en IP: extensie M. extensor pollicis brevis Oorsprong:  Facies dorsalis van radius  Ulnaire helft van middenste 1/5de  Halve breedte Membrana interossea Insertie:  Proximale phalanx van duim en op dorsale zijde van de basis Ligging:  Tussen andere diepe strekkers en raakt ze met haar randen  Kruist oppervlakkig met M. extensores carpi radialis Werking:  Op pols: radiare abductie (zwakke dorsiflexie)  Op duim: o CMC repositie o Abductie en extensie MCP M. abductor pollicis longus Oorsprong:  Radiale rand van facies dorsalis van ulna  Over het tweede 1/5de, volle breedte van membrana interossea

 Ulnaire helft facies dorsalis van radius, over het tweede 1/5de . Insertie:  Dorsale basis van het eerste metacarpaalbeentje Verloop:  Ventraal en radiaal van de pees van de M. extensor pollicis brevis. In hetzelfde radiale groefje op de radiusepiphyse. Werking:  Op pols: o Radiare abductie o Geen dorsiflexie meer  Op duim: o CMC abductie en extensie (repositie) M. supinator Oorsprong:  Epicondylus radialis, distaal en diep van de oorsprong van de M. Anconeus  Ligamentum collaterale radiale  Ligamentum anulare radii  Crista supinatoria ulna Insertie:  Op radius, over een lijn die het tuberculum radii met de tuberositas pronatoria verbindt. Ligging:  Vezels kruisen loodrecht die van de M. ancones en draaien rond radius Oorsprongslijn: verbindt de oorsprong en insertie van M. anconeus Insertielijn: Juist proximaal van de oorsprong van:  M. flexor digitorum superficialis  M. pollicis longus En van de insertiepezen van:  M. biceps brachii  M. pronator teres Spier ligt met buik helemaal diep tegen radius Werking:  Supinatie Oppervlakkige strekkers: dorsaal blijvende ondergroep M. extensor...


Similar Free PDFs