Begrippenlijst sociologie versie 2017-2018 PDF

Title Begrippenlijst sociologie versie 2017-2018
Author Danté Van Den Broeck
Course Sociologie
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 9
File Size 178.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 18
Total Views 105

Summary

Begrippenlijst sociologie Hoofdstuk 1 Waterval in het onderwijs: Schoolgaanden starten in een vrij hoge theoretische richting. Ze zwakken door mislukking van slagen steeds meer af naar een praktischere richting. En zo blijven ze maar afzakken. Mattheus effect: Vaak voorkomende vorm van onrechtvaardi...


Description

Begrippenlijst sociologie Hoofdstuk 1 Waterval in het onderwijs: Schoolgaanden starten in een vrij hoge theoretische richting. Ze zwakken door mislukking van slagen steeds meer af naar een praktischere richting. En zo blijven ze maar afzakken. Mattheus effect: Vaak voorkomende vorm van onrechtvaardigheid. Wie al veel heeft krijgt nog meer en diegene die weinig hebben zal dat weinige verliezen. Investeringen van de overheid die eigenlijk voor de lagere klassen zijn bedoeld, worden door de hogere klasse gebruikt en van geprofiteerd. (bv. subsidies) Thomas theorema: If men define situations as real, they are real in their consequences. De mens creëert zijn eigen sociale realiteit. (bv. Iedereen zegt dat je broek iets lager hangen voor mannen zodat je de onderbroek ziet in de mode is, dus wordt dat ook algemeen aanvaard en doen veel mannen het) Self-fulfilling prophecy

Een situatie die fout gedefinieerd wordt, maar waar wel op gereageerd wordt en door de reactie op de foute situatie, veranderd de situatie waardoor de eerst fout gedefinieerde situatie de realiteit wordt. Political correctness: Een gebeurtenis onder tafel schuiven of verbloemen uit angst om beschuldigd te worden van racisme of discriminatie. (bv. Het verzwijgen van de gebeurtenissen in Keulen op nieuwjaar 2016) Institutie: Gestandaardiseerd actiepatroon gecreëerd door mensen dus veranderlijk in tijd en ruimte en sociale klasse. (bv. gezin, taal, kledij)

(des-)institutionalisering: Tot institutie worden van gedragspatronen, maw “vastroesten” (bv. wetten, organisaties) Cultuur: Dit is het immateriële surplus die wij aan de samenleving hebben gegeven. Waarden, normen, kennis en doeleinden vallen hieronder. Cultuur ontstaat in de interactie tussen: individuen, groepen en organisaties, instituties en subsystemen. Het nut van cultuur is het interpreteren van de ander, de situatie en de samenleving. Subcultuur: Cultuurpatroon met afwijkingen én overeenkomsten tov het grotere geheel (bv. housers, skaters). De elementen van een subcultuur zijn kleding, muziek, rituelen/gedragspatronen en taal.

Hoofdstuk 2 Significant other: Mensen die als rolmodel gelden in ons leerproces. We kennen deze mensen goed en we zien er naar op. (bv. mama, leerkracht) (of: generalised other): Mensen die als rolmodel gelden in ons leerproces. We kennen deze mensen echter niet persoonlijk, maar dankzij hun sociale positie hebben ze toch invloed op ons leerproces. Het kan praktisch iedereen zijn in de samenleving. (bv. Politieagent) Rol

Een benadering om naar de interacties op microniveau te kijken, de benadering zegt dat de identiteit van een persoon ontstaat door de geïnternaliseerde rolverwachtingen die aan het individu gekoppeld zijn, in deze benadering staan de verschillende posities v/d individuen centraal en hun daar bijhorende sociale rollen Rolconflict

Wanneer men tegenstrijdige rolverwachtingen hebben, zo hebben we een extern en een intern rolconflict. Extern rolconflict is wanneer er bij twee verschillende posities tegenstrijdige rolverwachtingen zijn en een intern rolconflict is wanneer men binnen eenzelfde positie tegenstrijdige rolverwachtingen heeft (bv: dubbele dienstbaarheid)

dubbele dienstbaarheid

Een intern rolconflict bij de opvoeder-begeleider dat men ervaart wanneer men gekneld zit tussen de verwachtingen in de noden en belangen van de cliënt en de wensen en verwachtingen van de organisatie

Determinisme

= naturistische visie, d.w.z. dat men gelooft dat alles op voorhand al vastgelegd is en dat de mens geen invloed op zijn eigen identiteit en ontwikkeling heeft Zero sum game: Men wil niet toegeven, men wil alles. Zelfs ten koste van de andere die natuurlijk ook niet wil toegeven en alles wilt. Win-winsituatie: Vorm van samenwerking, goede communicatie en onderling vertrouwen, waardoor beide partijen er

beter van worden. Ook co-operatief spel genoemd. Bureaucratie

Een huidig begrip dat wijst op veel regels en onpersoonlijke hulpverlening, heel negatief beeld MAAR Max Weber had er een ander beeld over een bureaucratie was een concrete vorm v/d rationeel-legale autoriteit die zorgde voor een efficiënte organisatie Ijzeren wet van de oligarchie: Oligarchie is een machtsconcentratie waarbij de top alle macht heeft en de basis gewoon uitvoert en niks heeft te zeggen. De ijzeren wet zegt dat elke bureaucratische organisatie zal een oligarchie worden, ookal beweren ze van niet.  Robert Michels Doelverschuiving/goal displacement: Mensen zijn ‘druk bezig’ met zogezegd ‘belangrijke activiteiten’ maar die dragen niet bij aan het echte oorspronkelijke doel van de organisatie. Men houdt zich bezig met nevendoelen, dit zijn vaak de doelen over het voortbestaan van de organisatie zelf. Ze houden zich niet bezig met de core business. MIDDEL wordt DOEL op zich. Je kan dit fenomeen herkennen door de stortinvloed aan info, overvolle mailboxen, vergaderitis, Mexicaans leger. (bv. opleidingen binnen een bedrijf, vergaderingen, investeringen) Trained incapacity: Dit is aangeleerde onbekwaamheid. De werknemers van een organisatie worden dom en onbekwaam omdat ze alleen de regeltjes van een bedrijf volgen. Ze kunnen zelf niet meer nadenken. Dit fenomeen komt vaak voor in bureaucratie.

Hoofdstuk 3 Nature – nurture: Nature is alles biologisch dat we hebben vanaf onze geboorte. Nurture zijn de kenmerken die we aangeleerd krijgen. Socialisatie: Leerproces waarbij men cultuur (kennis, doelen, waarden en normen) doorgeeft zodat het individu een volwaardig lid kan worden van de samenleving. Het eindresultaat van socialisatie is het verwerven van een identiteit. Je hebt primaire socialisatie (gezin of peergroup). Er is secundaire socialisatie (bv. school, organisaties). Tenslotte is er ook tertiaire socialisatie (media). Symbolische samenleving: De symbolische samenleving stuurt haar leden via onderwijs, media, reclame, kapitalisme van de begeerde, therapeutiseren van de cultuur en de intermenselijke relaties. Het gaat over socialisering, aansturen van leden, cultuur overbrengen van generatie op generatie. De symbolische samenleving gaat over socialisatie. Socialiseren is het aansturen van de leden, het overdragen van cultuur (waarden en normen) aan de volgende generaties. Het socialiseren vandaag is verborgen, symbolisch, subtiel. Sturing via symbolen ipv het (vroegere) sturen via dwang. Eerst was het extern, nu intern. Een symbool is een beïnvloeding, iets wat niet materieel is.

Voorspelbaar uniek: Iedereen kan zijn eigen keuzes maken, toch maken we meer en deel dezelfde keuzes. (bv. zelfde kledij, allemaal gaan werken) Normaliseringsmacht/disciplinering: Macht om ervoor te zorgen dat iemand binnen de lijntjes gaat lopen en zich ‘normaal’ gedraagt. Het is geen traditionele macht waar we gaan straffen of onze macht effectief gaan uitspelen. Het is inwerken op de hersenen. Het is inspelen op onze overtuigingen, gevoelens, smaak, vaardigheden, kennis…

Hoofdstuk 4: Deviantie: Ondanks socialisatie en sociale controle is er afwijkend/slecht gedrag. Hiermee bedoelt men dat ze de norm overtreden. Deviant gedrag is als dusdanig geïnterpreteerd, maw deviantie is een sociale constructie. Wat (sub)cultuur als deviant definieert is deviant (Thomas-Theorema). Iedereen in de samenleving kunnen zaken als deviant benadrukken, ze bepalen namelijk de norm. Deviantie is dus (sub)cultureel bepaald. Anomie (volgens Durkheim en Merton): Normvervaging door ‘grote verandering’, geen houvast meer, dus meer afwijkend gedrag. De American Dream is hier een voorbeeld van. Dit was een zeer democratische gedachte waarin mensen die het willen, het kunnen maken. Door de spanning tussen de algemeen geldende waarde (het maken) en de middelen/mogelijkheden lijdt tot deviantie. Maw was er een spanning tussen doelstellingen en middelen. De mensen gingen elkaar als deviant beschouwen en bekritiseren door dit ideaaltype. Rational choice-theorie: Deviantie is een rationele keuze van het individu. (enige vergelijking: ‘situationele beslissing) Pariah: De laagste stand uit de kasten van India, die gebaseerd is op hindoe geloof (reïncarnatie). Ze hebben geen rechten, geen plaats in de samenleving, kinderen van God, onaantastbaar.

Max Weber: Schreef ook een model van de klassenmaatschappij. In zijn model was er plaats voor 4 klassen. Namelijk de handarbeiders, de kleine burgerij, de witteboorden en de bezittende klasse. De man benadrukt het verschil in levenskansen tussen de verschillende klassen. Stratificatie: Gelaagdheid van samenleving in hiërarchische lagen. In de tijd van Marx & Weber waren dit de sociaaleconomische verschillen. Na die tijd had het begrip stratificatie andere aandachtspunten (zoals plaats in hiërarchie, scholingsgraad). Stratificatie is de ongelijkheid in bezit van wat schaars is (inkomen, macht en kennis), in waardering en waarbij de ongelijkheid zichtbaar wordt in

hiërarchische lagen (stratum = klasse). Klassenmaatschappij en standenmaatschappij (begrijp het verschil!)

Klassenmaatschappij: Een samenleving waarin de bevolking onderverdeeld is in verschillende klassen, waar mensen ongeveer op dezelfde positie staan. Voor een klassenmaatschappij is er geen religieuze verantwoording en is het dus niet waterdicht waardoor er verticale sociale mobiliteit is.

Standenmaatschappij: Een samenleving waarin de bevolking onderverdeeld is in verschillende standen, waar ze andere rechten en plichten hebben en waar men in geboren wordt en dus binnen die stand moest leven, want het waren verschillen die God gecreëerd had en die dus moesten blijven bestaan, dus geen verticale sociale mobiliteit.

Verticale sociale mobiliteit

Het fenomeen dat erop wijst dat we in een klassenmaatschappij van klassen kunnen veranderen, we kunnen geboren worden in een lagere klassen maar opgroeien tot een hoge klassen of van een hoge klasse naar een lage vallen. Bv: American Dream, failliet groot bedrijf en alles kwijt Kapitaal (economisch, sociaal en cultureel): Dit is een vermogen waarmee je iets kan verwerven of kan investeren zodat het winst opbrengt. (economisch: wat je bezit van inkomen, sociaal: grootte van sociaal netwerk en je sociale vaardigheden, cultureel: de culturele goederen die je bezit, je culturele bagage en culturele circuits waarin je zit) Ascription: Je positie is toegewezen. Wat je “van huis” uit mee krijgt. Wat je bereikt in het leven is vooral toegeschreven (je wordt ergens geboren en dat bepaald je leven, het is op je lijf geschreven en onuitwisbaar)  pessimistische stroming Achievement: Je positie is verworven door je eigen inspanning, intelligentie, werklust,… Je kan zelf iets maken van je leven  optimistische stroming Hidden curriculum

Een verborgen leerplan binnen de school, dit verwijst naar het feit dat er naast het officiële leerplan ook culturele elementen via de school worden meegegeven, men gaat vaak de middenklasse hierop toepassen en hun cultuur overbrengen, maar niet goed voor zij die niet uit die klasse komen + socialisatie reproduceert dus eigenlijk klassenverschillen

Pygmalion effect

Een voorbeeld waaraan je ziet dat wanneer je iemand een label geeft dat je dan eigenlijk via self fulfilling prophecy deel van zijn identiteit wordt. Het Pygmalion-effect is een voorbeeld dat zich in het onderwijs, het wijst op het feit dat de leerkracht een leerling dom vindt, daarnaar handelt in zijn interacties, en dat het dan een deel van de leerling zijn identiteit wordt en echt slechtere resultaten krijgt.

Hoofdstuk 6: Massificatie van het onderwijs: Door de massale instroom van mensen die gaan studeren, worden de diploma’s steeds minder waard.

iatrogenese

Een voorbeeld van de perverse effecten van de bestrijding van deviantie. Iatrogenese: het fenomeer dat de patiënten afhankelijk worden van hun hulpverlener, bv: dokter maakt mensen ziek, leraar maakt mensen dom, justitie maakt mensen crimineel,… Habitus: Manier van zijn in een bepaald veld (bv. gedrag, leefstijl, smaak). Het is ongeveer hetzelfde als een subcultuur. Het betekent dus de waarden, normen en kennis van een individu. Een belangrijk onderdeel van de habitus is taal. Bureaucratisch vermogen

Vermogen van mensen om hun weg te weten, waardigheid om hun weg te vinden in onze ingewikkelde juridische samenleving Bv: aanvraag kindergeld, studiebeurs, … Meritocratie: Je positie op de arbeidsmarkt verwerf je door achievement. Je bereikt het dus zelf door je inspanningen en je intelligentie. Meritocratische illusie: Het geloof dat wie hard werkt, wordt beloond door sociaal hoger op te kunnen klimmen in het leven. Hierdoor aanvaarden mensen van lagere klasse de ongelijkheid en worden mensen geactiveerd om niet op te geven. Het feit dat de lagere klasse erbij wilt horen, soms moet doen alsof en er heel af en toe eentje “bij de kring” mag, houdt deze illusie levend. Verzorgingsstaat / geïnstitutionaliseerde solidariteit: Dit wil zeggen dat er een enorme solidariteit is, ook vanuit de overheid. We helpen dus de lagere

klassen en zo proberen we aan meer gelijkheid te komen. Alle opbrengst uit economie wordt herverdeeld. Men doet dus alles om de gelijkheid zo groot mogelijk te houden.

Vermarkting en vermaatschappelijking van de zorg (zorg dat je ’t verschil begrijpt!) Vermarketing: Een van de namen voor het feit dat de solidariteit in de samenleving veranderd

na de oliecrisis en nine eleven. Het verwijst naar de zorg voor mensen de burger te veel kost aan belastinggeld, waardoor de zorg steeds meer gaat vermarkten, m.a.w. dat de voorzieningen steeds meer door private bedrijven geleid gaat worden i.p.v. door de overheid omdat het voor de burger én overheid goedkoper is en dat de overheid dan minder moet subsidiëren.

Vermaatschappelijking: Een van de namen voor het feit dat de solidariteit in de samenleving veranderd na de oliecrisis en nine eleven. Het verwijst naar de idee dat de overheid wel instellingen en voorzieningen aanbiedt, maar dat ze vooral focussen op de idee dat de omgeving het eigenlijk zelf moet doen zowel financieel als op gebied van zorg (~mantelzorgers)

Hoofdstuk 7 The Great Regression (begrip van Robert Reich): (vanaf 1980): De hoogste inkomensklassen zien hun inkomens gevoelig stijgen, de armste 20% gaat er op achteruit. De ongelijkheid wordt in deze periode alsmaar groter. Daniël Kahneman: Dit is een auteur die zegt dat wij niet rationeel denken. Hij zei dat onze mentale beperkingen ons ervan weerhouden om onze mentale beperkingen te accepteren (dom x dom). Hij was ervan overtuigd dat mensen graag willen geloven dat ze de wereld kennen en begrijpen, ook als feiten hen tegenspreken. Mensen kunnen volgens hem risico’s niet goed inschatten, waardoor de economie één grote gok wordt (= casino-kapitalisme). Mensen blijven vasthouden aan verkeerde beslissingen, ook al is de fout al lang duidelijk, dus mensen en bedrijven corrigeren zichzelf niet na de fout. Mensen en organisaties zijn allemaal irrationeel, maar verstoppen zich achter elkaar. Fout van de gemaakte kosten: Dit is het fout inschatten van risico’s en we moeten deze fout ondergaan. We blijven ook vaak bij onze eigen gedachten als iemand het tegendeel al heeft bewezen. Hans Achterhuis: Auteur die een boek schreef over het neoliberalisme, “de utopie van de vrije markt”. Hij baseerde zich daarvoor op Ayn Rand en Adam Smith. Hij was ervan overtuigd dat de vrije markt er niet is van nature, het is een utopie (als een ‘geloof’) die wij als enige waarheid zijn gaan zien, en die daardoor waar is geworden. (= utopie van de vrije markt, thomas-theorema)

Neoliberalisme: Extreme vorm van vrije markt waarbij de overheid volledig overbodig is. De elite sticht een nieuwe maatschappij met als bron: orde, hebzucht en geld. Hebzucht is goed in deze vorm van samenleven want hoe meer je bezit, hoe succesvoller je bent. Meritocratie

Is een maatschappijmodel waarin de sociaal-economische positie van elk individu gebaseerd is op zijn/haar verdiensten. Je wordt beloond op je verdienste. Het heeft dus niet rechtstreeks met aanleg voor bepaalde dingen te maken, maar wel wat de aanleg doet. Is een typische vorm van neo-liberaal denken.

Utopie van de vrije markt: Volgens Achterhuis is de vrije markt een utopie. Het is iets waarin we geloven dat het bestaat, omdat we willen dat het bestaat. We zien de vrije markt dus als enige waarheid en daardoor is ze ook waar geworden (thomas-theorema). Paul Verhaeghe: Verhaeghe zegt dat er een groeiende materiele ongelijkheid is tussen mensen. Deze groeiende materiele ongelijkheid maakt volgens hem het individu ziek. De identiteit is een constructie en ontstaat in wisselwerking met de omgeving (door waarden en normen). Door het soort interacties met onze omgeving worden we hetzelfde als hun (zelfde taal, zelfde religie…), maar voor een deel kiezen we er bewust ook voor om anders te zijn. Doordat de identiteit ontstaat in interactie met anderen zijn er ook 2 belangrijke waarden in de vorming van onze identiteit. De solidariteit en het individualisme. Rank and yank: We gaan leven in een samenleving waar we met elkaar gaan concurreren. Rank = wie is de beste, en wie is de slechtste. Yank = de zwaksten gooien we eruit. Wilkinson and Pickett: Ongelijkheid neemt toe, en daardoor wordt de samenleving ziek. Ze zijn gespecialiseerd in hoe een epidemie werkt. Het boek dat ze geschreven hebben gaat niet over een of andere ziekte, maar over sociale problemen en over vertrouwen. Het vertrouwen daalt als er meer ongelijkheid is. Ze stellen dat inkomen heel belangrijk is in onze samenleving, maar niet tussen samenlevingen. Thomas Piketty: Ook een auteur die schreef over het neoliberalisme en ongelijkheid in het boek “het Kapitaal”. In het boek staan cijfers over de verschillen in inkomens én vermogens, in vele ontwikkelde-Westerse landen, tussen vandaag en (soms heel ver) verleden, meestal vanaf 19e eeuw. Piketty vindt privébezit en ongelijkheid goed. Het kan een motor zijn voor economische vooruitgang. Bovendien zorgen herverdelende belastingen en sociale zekerheid voor het terugdringen van de armoede en het financieren van publieke goederen waar iedereen baat bij heeft: onderwijs, gezondheidszorg, veiligheid, infrastructuur, openbaar vervoer, etc. MAAR in onze neoliberale samenleving dreigt de ongelijkheid te groot te worden. Als we niets doen krijgen we terug een stratificatie zoals in 1910. Volgens Piketty zijn de oplossingen: belasting op vermogens zelf, wat progressief moet zijn (hoger vermogen = meer belasting). Hij ziet hier zelf bezwaren in, maar hij is er van overtuigd dat het erger

dreigt te worden als we het niet doen (grote crisis, inflatie, oorlogen, etc.) R>G: Rendement op vermogen is groter dan de economische groei. Dit wilt eigenlijk zeggen dat geld uit vermogen meer opbrengt dan geld uit arbeid. Je wordt beter rijk geboren dan dat je hard werkt. Hierdoor ontstaan grote vermogens die door erfenis blijven groeien over generaties heen. Het resultaat van dat proces is: kleine elite met een groot geaccumuleerd vermogen. Vermogensbelasting: Het is een belasting op iemand zijn vermogen. Je gaat dus iemand zijn vermogen voor een deel afnemen. Dit is eigenlijk diefstal, want het vermogen is de persoon zijn bezit. Vermogenswinstbelasting: Het is een belasting op de winst uit vermogen. Dit is rechtvaardiger. Het wil dus zeggen dat mensen een deel van hun winst uit vermogen moeten afstaan en niet een deel van hun vermogen zelf....


Similar Free PDFs