Examen Klaar Observatiemethoden PDF

Title Examen Klaar Observatiemethoden
Course Orthopedagogische concepten I
Institution Hogeschool Vives
Pages 22
File Size 604.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 101
Total Views 138

Summary

Download Examen Klaar Observatiemethoden PDF


Description

16-6-2015

Observatiemethod en Bachelor in de Orthopedagogie

Dewolf Lovely

1. Observeren P11-20

1.1. Inleiding en definitie In dit boek gaat het over observeren als belangrijke basisvaardigheid in het onderwijs en sociaal agogisch domein. Voor de term observeren bestaan verschillende definities. Waarnemen is een continu proces; we nemen voortdurend waar met behulp van onze zintuigen. Ook wordt er wat toegevoegd aan de waarnemingen; er worden verbanden gelegd en conclusies getrokken. Kortom: er wordt geïnterpreteerd. Observeren Waarnemen Doelgericht Altijd Objectief  vanuit feiten Observeren is bewust en doelgericht waarnemen. Onbewust waarnemen Bewust waarnemen

Doelgericht

We houden rekening met onze waarneming maar kennen de waarneming niet exact. Bv. Hoeveel auto’s ben je gepasseerd op weg naar school? Je maakt gericht en actief gebruik van je zintuigen. De aandacht wordt gericht op bepaalde prikkels. Bv. Hoeveel auto’s zijn er betrokken bij het ongeval? De observatie staat duidelijke omschreven, waarbij afgesproken staat hoe je het doel kan bereiken.

1.2. Terminologie rond observaties Gedragsobservatie Menselijke gedrag is complex, omdat er zoveel gedragingen tegelijk zijn te observeren. Observator en observant Observator Degene die observeert Observant Degene die geobserveerd wordt. Niet- systematische observeren In het dagelijkse leven nemen we voortdurend waar. Deze dagelijkse observaties zijn nietsystematisch. Bij dagelijkse observaties is er niets speciaals afgesproken over waarop gelet gaat worden en er zijn geen observatieformulieren gemaakt. Systematische observeren Systematische observatie is bewust en doelgericht waarnemen, waarbij duidelijk os gemaakt wie er geobserveerd wordt, waarom, wanneer, hoelang en op welke gedragingen gelet gaat worden. Er worden observatieformulieren gebruikt. Participerende observatie De meeste observaties zijn participerend: dat wil zeggen dat de observator deelneemt aan de situatie die hij observeert. Verhuld onderzoekersrol De observanten weten niet dat ze worden geobserveerd. Niet- verhuld onderzoekersrol De observanten weten de ze worden geobserveerd Niet- participerende observatie Bij niet-participerende observatie neet de observator zelf niet deel aan de situatie die hij observeert. Meestal is dit een verhulde onderzoekersrol. Zelfobservatie Observator en observant zijn eenzelfde persoon. Je gaat he eigen handelen en je eigen gedrag gaan observeren en reflecteren (=zelfreflectie).

1.3. Doelstelling van de observatie Observeren is bewust en doelgericht waarnemen, dit doelgericht zal dus omschreven moeten zijn. Je stelt jezelf daarbij achtereenvolgens de volgende vragen. Wat is het doel van de observatie? Het doel moet van tevoren voor iedereen duidelijk zijn (één uitleg). Er is daarbij een verschil tussen een doelstelling van de observatie en een doelstelling in de observatie. De doelstelling van een observatie is dus nog geen vraag. Vragen worden pas geformuleerd bij het doel in de observatie. Wat zijn de observatievragen? Het doel in de observatie is een observatie vraag. Meestal wordt dit verdeeld in meerdere deelvragen gesplitst. Wat is het te observeren kenmerk? Het kenmerk dat je gaat observeren, staat altijd in de observatie vraag. Soms zijn er meerdere kenmerken die geobserveerd worden. Soms is een te observeren kenmerk erg groot. Je splits dat dan eerst op in dimensies. Welke gedragingen worden geobserveerd? De te observeren dimensies ga je vervolgens uitzetten in concrete gedragingen. Dit heet operationiseren. Dit is lastiger dan het lijkt, maar wel heel belangrijk! Vaak worden interpretaties en belevingen ook als gedragingen gezien. Elk gedrag zal uiteengerafeld moeten worden tot zichtbare en meetbare gedragingen. Er zijn altijd concrete gedragingen dan we denken. De meeste gedragingen zijn niet concreet, eenduidig en meetbaar genoeg. Is er een nulmeting? Zodra je wilt nagaan of er veranderen zijn in gedrag zal je moeten weten wat de beginsituatie was; nulmeting genoemd. Hoe brengen we de observatie in kaart? Om te voorkomen dat iedereen op eigen wijze observaties gaat vastleggen, is het goed om hier een formulier voor te gebruiken. De concrete gedragingen die uit de vraagstellingen voortvloeien, worden op zo’n formulier gezet. Voor iedere observator moet duidelijk zijn hoe de gedragingen in kaart worden gebracht. Welke taal gebruiken we? Naast eenduidigheid van doelstelling, observatievragen en concrete gedragingen is ook eenduidigheid van taal belangrijk. Iedereen kent immers aan woorden een eigen betekenis en gevoelswaarde.

2. Waarnemen P24- 33

2.1. Inleiding Observeren is waarnemen. Mensen nemen waar via hun zintuigen.

2.2. Waarnemen via de zintuigen Mensen nemen waar door middel van 5 zintuigen: het gezichtsvermogen, het gehoor, de tastzin, het reukvermogen en de smaak. Er zijn ook verschillen te zien mensen wat betreft de hoeveelheid prikkels die worden waargenomen. Er zijn mensen die veel tegelijk opvalt, terwijl andere in vergelijking daarmee welhaast doof en blind lijken te zijn. Voordat we een prikkel kunnen waarnemen, moet er een bepaalde drempelwaarde omschreven zijn. Bepaalde hoge tonen kunnen mensen niet horen. Daarnaast moet er aandacht zijn. Zien Prikkels die we visueel kunnen waarnemen, stralen licht uit. Een belangrijk gegeven voor het observeren is dat bekende prikkels minder bewust worden waargenomen. Horen Als we iets horen, hebben we verschil in luchtdruk gevoeld. Voelen We voelen met onze huidzintuigen. Er zijn 4 verschillende huidgewaarwordingen: druk, warmte, kou en pijn. De huid van handen, lippen en tong is het gevoeligst. Ruiken Geuren geven ons informatie over chemische stoffen in de lucht. Het benomen van geuren is persoonlijk. Geuren zijn van invloed op ons gevoel van welbevinden. Proeven De smaak geeft informatie over stoffen in het voedsel. De smaakreceptoren bevinden zich op de tong en zijn; zuur, zoet, zout en bitter. Van al de zintuigen zal proeven het minst worden gebruikt.

2.3. Perceptie en selectie A. Perceptie De prikkels moeten omgezet worden in benoembare voorwerpen, smaken of geuren. Perceptie betekent -

Ontvangst Resultaat van het waarnemen

Er zijn twee processen in perceptie: - Bottom up - Top down B. Selectie We kunnen onmogelijk alle prikkels waarnemen, daarom selecteren we. Selectie heeft alles te maken met aandacht. De hoeveelheid prikkels die we kunnen opnemen, is oneindig! Kijk en luister doelgericht, bewust en selectiever. Ik selecteer: o o o o o

wat wat wat wat wat

mij boeit ik ken ik denk ik voel ik verwacht …

C. Perceptie en selectie in de beroepspraktijk Waarnemen is een actief, creatief en heel persoonlijk gebeuren. Waarnemen is geen absoluut objectief gegeven. Wees jou hier goed van bewust!

2.4. De invloed van het geheugen Deze waarnemingen zul je moeten onthouden. Bij de werking van het geheugen wordt er een onderscheid gemaakt tussen het korte termijn geheugen en het lange termijn geheugen. Als je de waarnemingen niet verwerkt, verdwijnen ze. Er is een invloed op het geheugen. Het korte termijn geheugen kan maar een aantal prikkels aan (7). Hoe meer waarnemingen er tegelijk zijn, des te meer zullen er je dingen ontglippen. We onthouden meer de dingen wat we het eerst en het laatst hebben gezien, gehoord, geproefd, gevoeld en geroken hebben. Het geheugen is niet feilloos. Het kan ons bedriegen!

2.5. Verbaal en non-verbaal gedrag Horen en zien zijn de belangrijkste zintuigen. Allerlei non-verbale uitingen worden sneller opgemerkt of vergeten. We moeten een onderscheid maken tussen wet er wordt gezegd en wat er wordt gedaan.

2.6. Gedragsketens Je zet al je zintuigen in. Je probeert op zo veel mogelijk prikkels tegelijk te aandacht te richten en je bent je bewust van je perceptie bij het decoderen van wat je allemaal ziet, hort, voelt en ruikt. Gedrag, zeker maar zo word je wel overspoeld door alle waarnemingen. Er zijn ook allerlei gedragingen die niets met de vraagstelling te maken of daar juist schijnbaar niets mee te maken hebben. Probeer daarom je observatievraag zo concreet mogelijk op te stellen. Gedragsketens zijn chronologische geordende waarnemingen van een persoon of een situatie. Maar let op mensen gedragen zich niet na elkaar maar tegelijkertijd. Soms zijn gedragsketens gemakkelijk uit elkaar te halen. (dia 17)

3. Betrouwbaarheid en validiteit P38-45

3.1. Inleiding 3.2. Objectief en subjectief Als we spreken over observeren zeggen we snel objectief observeren. Maar dit bestaat niet. We moeten prikkels selecteren dus we kunnen wel spreken over zo objectief mogelijk observeren. De volgende aandachtspunten kunnen je helpen: 1. Maak de doelstelling van de observatie duidelijk. 2. Omschrijf de deelvragen (vraagstellingen). 3. Omschrijf de concrete gedragingen die bij de vraagstellingen horen. 4. Welke concrete gedragingen? Waar, door wie, wanneer en hoe lang. 5. Bepaal hoe je zal registeren. 6. Wees jou bewust van jouw manier van waarnemen (zien, horen…) 7. …en waar jij de aandacht op richt. Je zult je altijd bewust moeten zijn van je eigen subjectiviteit bij het observeren. Elke observatie wordt beïnvloed door je eigen gevoel, door je eigen ideeën, vooroordelen en ervaringen. Als je je daarvan bewust bent, kom je al weer een stap dichter bij het doel om zo objectief mogelijk te observeren.

3.3. Observator-bias We gaan kijken naar de fouten die een observator kan maken bij zijn observatie. Oorzaken: -

3.3.1.

Aandacht Selectie Perceptie Plaats Tijd Wat vooraf? Persoonlijke omstandigheden

Factoren die het observeren beïnvloeden

Bij het observeren kan je door tal van factoren beïnvloed worden. Deze maken dat wij niet volledig objectief waarnemen, registreren en interpreteren. Hoewel een aantal factoren eigen zijn aan de menselijke waarneming, kan het onderkennen van deze factoren een eerste stap zijn om hun storende invloed te minimaliseren. Bovendien brengt kennis ervan de observator een kritische zelfreflectie ingesteldheid bij. De factoren, die foutenbronnen m.b.t. de observatie inhouden, hebben meestal betrekking op het waarnemen en/of het interpreteren. Het onderscheid tussen waarnemen en interpreteren is in de praktijk niet altijd te maken. We nemen immers ‘al interpreterende waar’. Oberveren gebeurt in een wisselwerking observator – observandus. Dit betekent dat een aantal factoren te vinden zijn aan de kant van de observator, terwijl andere factoren eerder met de geobserveerde te maken hebben. Bovendien is observeren een activiteit waarbij steeds sprake is van een wisselwerking observator – omgeving.

Storende factoren die te maken hebben met de observandus a. Contrastwerking Deze factor heeft niet uitsluitend te maken met het geobserveerde individu, maar met het individu in een gegeven context. De omgeving is ‘onbewust’ steeds van invloed. Contrastwerking betekent dan dat men een persoon te vlug bepaalde eigenschappen gaat toeschrijven, omdat de persoon in contrast staat met zijn omgeving. We interpreteren m.a.w. een individueel gedrag vanuit het gedrag van anderen. b. Camouflage Een eigenschap valt niet op doordat het subject een gedrag manifesteert dat anders of tegengesteld is aan de eigenschap. Mensen doen zich dikwijls anders voor dan ze zijn. We zetten vaak een masker op. Afweermechanismen of verdedigingsmechanismen zijn een bijzondere vorm van camouflage: zij verbergen voor de betrokkene zelf en voor anderen het echte motief, het echte probleem. Voorbeelden van deze (onbewuste) verdedigingsmechanismen zijn: Rationalisatie = een rationeel aanvaardbare reden aanhalen ter verantwoording van een (voor de persoon onaangenaam) gebeuren of gedrag, maar het is niet de echte reden. Het betreft ook meestal een verklaring die achteraf gegeven wordt. Compensatie = stellen van een bepaald gedrag, als reactie op een bepaalde mislukking of frustratie. c. Suggestieve werking Een niet bestaande eigenschap wordt vastgesteld, op grond van suggestie die uitgaat van andere eigenschappen. Vaak gaat het om één eigenschap die een dusdanige dominerende plaats inneemt, dat ze andere, maar niet bestaande eigenschappen suggereert. Halo-effect: is het gegeven een persoon ‘te gunstig’ te zien doordat onbewust de gunstige indruk van één bepaalde eigenschap over de gehele persoon wordt uitgestrekt. Horn-effect: is het gegeven van een persoon ‘te ongunstig’ te zien doordat onbewust de ongunstige indruk van één bepaalde eigenschap over de gehele persoon wordt uitgestrekt. Bij de interpretatie van informatie kunnen wij dus misleid worden door het ‘uitstralingseffect’ van één of enkele goede of slechte eigenschappen van een persoon. d. Plaats observandus Het spreekt voor zich, dat men maar goed kan observeren, wanneer de observandus ‘duidelijk zichtbaar’ is, en wanneer de observator zo plaats neemt dat hij een goed overzicht heeft van de situatie. De plaats van de observator moet ook zo zijn, dat hij het gedrag van de geobserveerde niet beïnvloedt. Storende factoren die liggen bij de observator a. Affectieve verbondenheid met de observandus Een gevoelsmatige verbondenheid tussen observator en observandus, zowel positief als negatief, kan tot gevolg hebben dat de waarneming zeer subjectief gekleurd is. Denk in dit verband aan de uitdrukking: ‘Mijn kind, schoon kind’ en ‘liefde is blind’.

b. Sympathie en antipathie Het gevaar bij het beoordelen bestaat hierin dat men bij de minder sympathieke personen hun minder gunstige kwaliteiten teveel naar voren zal doen komen en de gunstige kanten te weinig zal belichten. En omgekeerd, bij de personen die men sympathiek vindt de gunstige kwaliteiten te veel belichten en de ongunstige naar achteren schuiven. c. Projectie Projectie slaat op het feit dat wij eigenschappen, verlangens, gevoelens, drijfveren, denkbeelden, gedachten, die we zelf bezitten gaan toekennen aan anderen. Dit heeft te maken met het feit dat onze waarneming subjectief gekleurd is door ons persoonlijk referentiekader. Aldus kijk ik ook naar anderen vanuit mijn eigen denken, voelen, beleven, verlangen… d. Vooroordelen De interpretatie van informatie wordt gekleurd door ongegronde of voorbarige opvattingen over personen of situaties. Een vooroordeel is immers een oordeel dat reeds vastgelegd is vooraleer we grondig kennis genomen hebben van de zaak. Een vooroordeel is vaak een irrationeel gevoelsmatig standpunt dat men inneemt. Men neemt de ander waar in de lijn van zijn vooroordeel; dit werkt als een trechter, men laat slechts door wat binnen de opening van het ingeperkt waarnemingsvermogen valt. In onze samenleving leven allerhande vooroordelen t.a.v. rassen, sociale klassen, geslacht, minderheden, enz.… Stereotyperingen zijn een gekende vorm van vooroordelen. Een hele groep personen wordt hierbij over dezelfde kam geschoren, daar men hen vaste eigenschappen of kenmerken toeschrijft. Denk bijvoorbeeld aan het stereotiepe beeld dat bestaat over homoseksuele personen. e. Generaliseren Generaliseren is het zich te vlug een algemeen oordeel vormen op grond van slechts enkele gebeurtenissen. Wij veralgemenen vaak ‘te’ vlug, op basis van een te beperkte persoonlijke ervaring. Opmerking: een vooroordeel kan een veralgemening inhouden, maar een veralgemening bevat niet noodzakelijk een vooroordeel. f.

De houding, opinie en verwachtingen die men heeft t.a.v. iets of iemand

Soms gebeurt het dat, wanneer mensen zich een indruk vormen over iemand, zij al eerder informatie over deze persoon gekregen hebben. De verwachtingen die men daardoor over iemand heeft, kunnen de huidige waarneming beïnvloeden. Men ziet dan wat men wil zien of men ziet datgene wat een bevestiging is van zijn eigen mening of verwachting. Een toepassing van dit Rosenthaleffect

principe

vinden we

in

self fullfilling prophecy of het

g. Identificatie Identificatie is de neiging van de waarnemer om zich te vereenzelvigen met de waargenomen. Wanneer men zich sterk met iemand identificeert, dan beïnvloedt dat de informatie en interpretatie over die persoon. Vooral positieve informatie wordt dan geselecteerd en opgenomen, het negatieve ziet men of gelooft men niet. De observator zal er dan vooral op gericht zijn het gedrag voortdurend te interpreteren in functie van zijn eigen anamnese, maar niet in functie van de te observeren persoon.

h. Gewenning De observator geraakt gewoon aan zekere gedragingen en gaat ze als vanzelfsprekend beschouwen. De gedragingen die men als zeer evident beschouwt, ziet men naderhand niet meer. Ook zaken die men dagelijks ziet, ziet men niet meer (zo duidelijk). i.

Taalbeperking

Een bijzondere factor, of eerder een moeilijkheid waarmee de observator kan te maken krijgen, is het juist ‘formuleren’ van de gemaakte observaties. Het gaat hem om het probleem van het vinden van het juiste woordgebruik, dat het best het geobserveerde typeert. Men moet wat men waarneemt adequaat kunnen weergeven. De observator is vaak onbekwaam om de overgang te maken van het objectief observeren en begrijpen van het gedrag naar het neutraal neerschrijven ervan in verstaanbare begrippen. Hier dringt zich dus sterk de noodzaak op van ‘een uitgebreid psychologisch begrippenkader’. j.

Concentratie/aandacht

Een goede observator mag uiteraard niet gestoord worden door vermoeidheid of gebrek aan concentratie.

Overzicht van storende factoren

3.4. Betrouwbaarheid We noemen een observatie betrouwbaar als het herhalen van de observatie tot dezelfde resultaten leidt. De betrouwbaarheid zal samenhangen met de doelstelling en onderzoeksvragen van de observatie. Hoe veelomvatter de vraag, des te lager de betrouwbaarheid.

3.5. Inter- en intra observatiebetrouwbaarheid Inter-observatie betrouwbaarheid is de mate van overeenkomst tussen de observaties van verscheidene observatoren Intra-observatie betrouwbaarheid is de mate van overeenkomst tussen de observaties van eenzelfde observator Door training en duidelijke afspraken over doelstelling, observatievragen, concrete gedragingen en observatieformulieren kun je beide observatiebetrouwbaarheden vergroten.

3.6. Validiteit Een observatie is valide als je meet wat je wilt meten. Validiteit hangt samen met betrouwbaarheid. Het meten van validiteit is moeilijk. De voorwaarden liggen in de juiste formulering (=operationaliseren). Soorten validiteit -

Constructvaliditeit: meet je wat je wilde meten? Inhoudsvaliditeit: hoe groot is de inhoud van de meting? Interne validiteit: construct- en inhoudsvaliditeit Externe validiteit: in hoeverre generaliseerbaar?

4. Registreren P50-55

4.1. Inleiding Ondanks de verschillende zintuigelijke en perceptieprocessen is observatie enkel betrouwbaar wanneer hij samen valt/staat met de registratie van die observatie.

4.2. Registratiesystemen Registreren is het vastleggen van observaties. Een registratie moet een zo objectiefmogelijke weergave van deze observaties zijn en mag geen enkele interpretatie hebben. - Transcriptie: het letterlijk gezegde uitschrijven - Zuivere registratie methode: de hele werkelijkheid zonder subjectieve gegevens of ruimte Hoe meer je je beperkt tot registratie van een deel van de werkelijkheid, des te onzuiverder en subjectiever wordt die registratie. Je observatie wordt daarmee onbetrouwbaar.

4.3. Ongestructureerde registratie = zonder systeem observeren  Voordeel: ruime vraagstelling  Nadeel: subjectiviteit vindt meer plaats

4.4. Gestructureerde registratie Omdat je niet alles kunt registreren, zul je je gaan beperken. Als je dit gestructureerd dit, wil dat zeggen dat je elkaar afspraken gaat maken over de beperkingen. A. Structureren van gedragingen Welke gedragingen gaan je observeren? B. Structureren in tijd a. Event-sampling: ga je pas registreren als de gebeurtenis, het gedrag dat je wil observeren, plaatsvindt. En werkt ook met begon-en eindtijd. b. Time-sampling: van tevoren worden er tijdstippen genoteerd C. Structureren van persoon Wie ga je observeren? D. Structureren...


Similar Free PDFs