Histologie open vragen PDF

Title Histologie open vragen
Course Histologie
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 22
File Size 245.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 195
Total Views 897

Summary

Histologie open vragen:‘Histologie’: Niet-limitatieve lijst open theorievragen.Algemene histologie: Inleiding microscopie: Wat bepaalt het oplossend vermogen van een microscoop? Vergelijk lichtmicroscopie (LM) met elektronenmicroscopie (EM)! De formule van oplossend vermogen og resolutie: R= λ/ NA ,...


Description

Histologie open vragen: ‘Histologie’: Niet-limitatieve lijst open theorievragen. Algemene histologie: Inleiding microscopie: 1) Wat bepaalt het oplossend vermogen van een microscoop? Vergelijk lichtmicroscopie (LM) met elektronenmicroscopie (EM)! De formule van oplossend vermogen og resolutie: R= λ/ NA , waarbij λ staat voor golflengte en NA (nummerieke apertuur een kwaliteitswaardemeter voor het objectief: NA= n x sin(mu). N staat voor brekingsindex van het medium, mu voor de halve tophoek van de apertuurkegel. Hoe hoger NA, hoe beter oplossend vermogen Hoe korter de golflengte, hoe beter de resolutie. Indien vergroting en resolutie in. Evenwaich zijn is de resolutie goed. LM: coupedikte is 5 micrometer, golflengte 550 nm EM: coupedikte 50 nm en golflengte 0,005 nm

2) Wat is een dichroïsche spiegel, hoe werkt het principe en in welke soort microscopie wordt dit gebruikt? Een belangrijk onderdeel van de fluorescentiemicroscopen is de dichroische spiegel. Deze spiegel staat onder een hoek van 45° t.o.v. de invallende lichtstraal en reflecteert het kortgolvige licht en laat licht vn lange golflengten door. 3) Vergelijk de voorbereidingsprotocols voor weefsels bedoeld voor lichtmicroscopie en voor transmissie elektronen microscopie. LM: Voor bestuderen van weefsels gebruik je weefselcoupes, het orgaan dat je wil bestuderen wordt uit het dier verwijdert en gefixeerd door perfusie of immersie. Dit porces is noodzakelijk om degradatie van het weefsl tegen te gaan. Het weefsel wordt nadien gespoeld en gehydrateerd in een aantal baden met oplopende concentratie ethanol en tenslotte ingebed in paraffine. De microtoom snijdt dit weefselblokje in heel dunne schijfjes en op een draagglasje opgevangen. De coupe wordt vervolgens weer in waterig milieu gebracht en gekleurd om contrast te bekomen. Na kleuring wordt de coupe weer ontwaterd en ingesloten met een niet-waterig inbeddingsmedium. EM: Weefselblokjes mogen voor deze techniek maar 1mm3 groot zijn. De blokjes worden gespoeld en ontwaterd in een stijgende aceton- of ethanolreeks en ingebed in een inbedmiddel met een hogere hardheid dan paraffine. Weefselsneden worden gemaakt met ultramicrotoom en opgevangen op een koperen gridje bedekt met een draagfilm. De coupes wrden nadien gecontrasteerd mbv zware metalen die zich binden aan structuren. Epitheel: 1) Bespreek meerlagig verhoornd plaveiselepitheel op lichtmicroscopisch en elektronenmicroscopisch niveau.

Meerlagig verhoornde epithelen - Stratum basale ligt op lamina basalis - Stratum spinosum - Stratum corneum: afgeplatte dode cellen opgevuld met hoornstof, opp meestal droog o Epitheellaag boven stratum spinosum: bevatten membrane-coeting granules met lipidenrijke inhoud o Lipiden worden vrijgesteld aan oppervlak en vormt barriere dat niet doordringbaar is door water, dus cellen sterven af. - In keratinocyten afzettingen van eiwitten: cornified envelope - Stratum granulosum; keratohyaliene korrels, geen omliggend membraan, rol bij aggregatie keratinefilmaenten. 2) Bespreek de opbouw van een meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel en geef de verschillen met een verhoornd meerlagig plaveiselepitheel. Stratum basale: kubische cellen die via hemidesmosen aan lamina basalis zijn gehecht. Deze laag bevat stamcellen dide instaan voor vernieuwing van het epitheel. Hier boven zijn veelhoekige cellen die lamina basalis niet raken en steeds platter worden.de cellgane zitten vast aan elkaar door desmosen. Stratum spinosum: keratinefilamenten samenbundelen tot tonofibrillen. Stratum superficiale: levende cellen , meest oppervlakkige laag. Een meerlagig onverhoornd epitheel is het oppervlak vochtig en zal stratum superficiale nog steeds uit levende cellen bestaan. Men vindt deze terug in de mond, slokdarm,.. 3) Bespreek de indeling van de klierepithelen. De indeling is gebaseerd op ontstaanwijze, bouw secreet en de manier waarop secretieporducten de cel verlaten. Exocriene klieren: secretieproducten naar de buitenwereld Endocriene kleiren: secretieproduct komt in intracellulair vocht en vervolgens opgnomen door de bloedbaan en afgevoerd naar organen. Indeling naargelang algemene morfologie: - Gaat meestal over meercellige exocriene klieren. - Op basis van de vorm vn de kliercelgroepen en op basis van de vorm en complexiteit van de afvoergangen. o Vorm kliercelgroep kan tubulair of acinair zijn. o Slechts 1 afvoergang = enkelvoudig, 2 of meer afvoergangen= boomvormig vertakt systeem. Indeling naargelang geproduceerde secreet: - Sereuze cellen: eiwitrijk en waterig o AZ opgenomen o Duidelijke ronde kern en groeperen vaak in acini

-

Muceuze cellen: voornamelijk uit glyocproteinen (slijmachtig secreet) o Kern weggedrukt aan basale kant o Vaak als tubuli

Indeling naargelang secretiewijze: - Apocrien secreterende klieren: o Verzamelen secretieproducten nabij de top van de cel en snoeren uitgestulpte apicale celdeel in zijn geheel af. - Holocrien secreterende klieren: o Stapele secretieproducten op binnen de cel, tot ze openbarsten en tenietgaan. - Merocrien secreteredne klieren: o Scheiden enkel secretieproducten uit via apicale plasmamembraan o Continue secretie

Bindweefsels: 4) Bespreek de opbouw van de grondsubstantie. Bestaat uit vaste componetne, proteoglycanen en glyocproteinen en watermoleculen. Proteoglycanen: - Bestaan uit centrale eiwitketens met GAG’s erop gebonden. o GAG’s trekken kationen aan door densiteit aan suikermoleculen en negatieve lading. Dit trekt dan op zijn beurt watermoleculen aan. o Deze binding van water aan GAG bepaalt resistentie van bindweefsels tegen drukkrachten. Hyaluronzuur: - Verschillende proteoglycanen verenigen tot grote aggregaten. Hierdoor ontstaat een viskeuze structuur waardoor micro-organismen moeilijk door bindweefsel kunnen. Glycoproteinen: - Spelen rol bij interacties tss cellen en de hechting van de cellen aan vezels of andere componenten van ECM. 5) Bespreek de verschillende vezeltypen die voorkomen in bindweefsels. Collageen: - grootste eiwitcomponent in bindweefsels - biosynthese: vorming polypedptide-a-ketens gevlochten tot drievoudige helix (= procollageen). Deze wordt dan vervoerd naar golgi-app. Waar suikers worden ingebouwd. Extracellulair wordt eindstukje procollageen afgesplitst en zo ontstaat tropocollageen, deze zijn een basis van collageen. - Collageen type I: o Meest voorkomende o Bestand tegen grote trek- en drukkrachten omdat tropocollageenmoleculen door cross-linking en polymerisatie worden gestapeld tot collgeenfibrillen. Deze worden dan samengevoegd tot collageenvezels en zij tot een collageenbundel.

-

Collageen type II: lossere fibrillen die geen vezels vormen. Voornamelijk in kraakbeen. Collageen type III: heel dunne vezels die los geweven netwerk vormen. Men spreekt hier ook van reticulaire vezels en zij zullen capillairen en zenuwvezels onderseunen. Collageen type IV: typische component van lamina basalis. Vormt dunne amorfe membranen. Dit type wordt gesynthetiseerd door epitheelcellen.

Elastische vezels: - Uitrekbaar - Amorfe rubberachtige glycoproteine elastine verantwoordelijk voor uitrekbarheid. - Vorming: microfibrillen bundelen samen tot ocytalanvezels, hiertussen worden elastine afgezet tot eluaninevezels die dan uiteindelijk elasische vezels wordne.  6) Bespreek de vaste en vrije cellen die voorkomen in bindweefsel strictu sensu. Vaste cellen zijn stabiel die ontstaan door deling, vrije cellen zijn belangrijk voor de verdediging van ons lichaam. Vaste cellen: fibroblasten en fibrocyten - Fibroblasten: meest voorkomende cellen in bindweefsel. o Eiwitporducerende en eiwitsecreterende kenmerken. o Grote ovale kern, fijn verdeeld euchromatine en grote nucleolus, dus hoge transcriptie-activiteit. - Fibrocyt wanneer cel volledig ingesloten is wordt fibroblast een fibrocyt. o Houdt matrix in stand. o Kleiner dan fibroblasten o Langwerpige, donkere kern. o Indien cel gestimuleerd (bv wondgenezeing) wordt deze terug een fibroblast - Mestcellen: o Bevatten heparine en histamine o Mucosale mestcellen en bindsweefselmestcellen o Rol in allergische reacties - Macrofagen: zowel vaste als vrije cel o Enerzijds differentieert vanuit monocyten in bloed, anderzijds lang levende weefselmacrofagen afkomstig uit loklae delingen. o Rol in verdediginsmechanisme van het lichaam. o Zullen deeltjes fagocyteren. Vrije cellen: - Plasmacellen: o Ontstaan uit geactiveerde B-lymfocyten. o Produceren antilichamen die vrijgesteld wordt in ECM en vrije antigenen neutraliseren. o Kern heeft spaakvormig patroon en ligt excentrisch. - Leukocyten: o Rol in afeermechanismen o = witte bloedcellen

7) Bespreek vetweefsel. Voornamelijk opgebouwd uit vetcellen (adipocyten) en bevat weinig matirx, vezels,… - veel bloedvaten rond adipocyten - schokbrekend effect van vetweefsel wordt gebruikt om organen te beschermen en vetweefsel werkt thermoregulerend. - Univacuolaire adipocyten: komen meeste voor o 1 centrale vetdruppel o Hierdoor worden cytoplasma en kern volledig weggedrukt (= wandstandig cytoplasma) o Als ze alleen voorkomen: ronde vorm o In vetweefsel opeengepakt: veelhoekig o Voornaamste bestanddeel van wit/geel vetweefsel. - Pluri- of multivacuolaire adipocyten: o Vormen bruin vetweefsel  Gevonden in schouderbladen, trachea en vooral in knaagdieren die en winterslaap houden. o Kleinere vetdruppels verspreid in cytoplasma. o Zeer veel mitochondria  8) Bespreek de kraakbeenmatrix en de kraakbeencellen. Kraakbeenmatrix: - moet vorm behouden en over grote veerkracht beschikken. - stevigheid: in grotndsubstantie grote aggregaten van proteoglycanen aanwezig waaraan GAG gebonden is die bestaan uit chondroitine-4-sulfaat. Chondroitine-4sulfaat zijn elektrostatisch gebonden aan bindweefselvezels en bekomt er stevige matrix. - veerkracht: 75% van weefselvloeistof van kraakbeenmatrix gebonden aan GAGs. Bindweefselvezels kunnen hierdoor lichtjes tov elkaar verschuievn. Kraakbeencellen:  hoofdzakelijk opgewboiwd uit chondroblasten en chondrocyten.  - chondrablasten: o Zeer actief ECM aanmaken en matrixcomponenten rondom zich afzetten. o Uitgebreid RER en GA o Te vinden aan de periferie van een kraakbeenstukn kunnen bijdragen to de diktegroei.  - chondrocyten: wanneer chondroblasten zichzelf volledig hebben ingesloten met matrix. o Kunnen nog delen, dochtercellen terug te vinden als isogene groepjes. Kraakbeencellen zijn terug te vinden in de lacunes 9) Bespreek de verschillende kraakbeentypen. Berust op aantal structurele kenmerken die tot uiting komen door de organisatie en het type van de aanwezige bindweefselvezels. Hyalien kraakbeen: - Matrix bestaat grotendeels uit collageen type II ingebed in de grondsubstantie. - Fibrillen niet zichtbaar door LM door brekingsindex.

-

Helder en glanzend uitzicht, doet aan glas denken. Meest voorkomende kraakbeentype, te vinden als tijdelijk skelet, kraakbeenringen die luchtwegen steunen en als gewrichtskraakbeen.

Elastisch kraakbeen: - Stevig én bijzonder buigbaar en vervormbaar - Oa eppiglottis en gehoorschelp. - Collageen type II fibrillen en veel elastiche bindweefselvezels Vezelig kraakbeen: - Sterk, duurzaam en bestand tegen grote trekkrchten. - Daarom collageen type I vezels - Collageenvezels liggen parallel in budels o Isogene groepen in rijtjes parallel aan de collageenbundels - Meniscus, symphysis pubica, tussenwervelschijven 10)Bespreek de botmatrix. Sterkte van botweefsel is gevolg van samenstelling zeer stevige botmatrix. - Calcium en fosfaat slagen neer - Belangrijke calcium- en fosforopslagplaats. Extracellulaire botmatrix: - Stevig en hard, resultaat van de opbouw van de matrix die bestaat uit organische en anorganische componenten. o Organische componenten; bindweefselvezels en amorfe grondsubstantie.  Collageen type I  Dragen aanzienlijk bij tot stevigheid en sterkte en zorgen voor plasticiteit zodat krachten niet resulteren in breuken.  Organische component wordt afgezet door botcellen onder de vorm van osteoid. o Hardheid van bot: afzetting van calcium en fosfaat tegen organische matrix.  Afzetting gebeurt onder de vorm van hydroxy-apatiet kristallen. Porces heet mineralisatie of verkalking.  Onvoldoende calcium en fosfaationen aanwezig zal resulteren in zachte botten zonder stevigheid.  Natrium en magnesium ook belangrijk. 11)Bespreek de botcellen. Osteoblasten: cellen verantwoordelijk voor aanmaak organische componenten voor de botmatrix. - Uitgebreid RER en GA - Differentieren vanauit osteoprogenitorcellen - Gepolariseerd: cellen liggen in één cellaag en zetten langs dezelfde zijde osteoid af. - Inactieve osteoblasten= rustende botrandcellen Osteocyten: indien osteoblasten volledig ingesloten zijn door ECM dei ze produceren. - Liggen in lacunes in botmatrix

-

-

Botweefsel heeft Systeem om uitwisseling voedings- en afvalstoffen met de osteocyten te laten doorgaan. o Osteocyten bezitten fijne uitlopers die nexusverbindingen contact maken met uitlopers naburige osteocyten en zo nutrietnten vervoeren. o Uitlopers in zeer smalle kanaaltjes in botmatrix (canaliculi), dze vormen met lacunes en mergholten 1 geheel waarin vloeisof aanwezig is en daardoor kan diffusie wél plaatsvinden. Behoud en vervanging van de botmatrix. o Osteocyten produceren glycosaminoglycanen die de wanden van lacunae en canaliculi bezetten, dit is belangrijk voor behoud botstructuur

Osteoclasten: breken botmatrix af om calcium en fosfaat vrij te stellen. - Samenspel osteoblasten en osteoclasten zorgen voor normale bloedplasmaconcentraties. - Ontstaan in beenmerg door fusie van monocyten onder invloed van osteoblasten en beenmergcellen 12)Bespreek de microscopische bouw van compact lamellair bot. Opgebouwd uit cilindervormige structurele eenheden: osteonen of systemen van Havers. - Centraal in elk osteon ligt kanaal van Havers. Deze loopt in de lengterichting van bloedvaten etc. o Kanalen van Havers met elkaar, mergholte en periost verbonden door kanalen van Volkmann. Stukje bot dus veel bloedvaten o Vanuit kanalen van Havers kunnen via vloeistof in canaliculi voedingsstoffen naar osteocyten worden gebracht en afvalstoffen worden afgevoerd; o Osteocyten die te ver liggen kunnen niet worden bereikt, dit zorgt voor beperkingen aan de dikte van. Botstukjes en doormeter osteonen. o Elk osteon omgeven door soort cementlaag, botmatrix met iets andere samensteelling die ervoor zorgt dat osteonen aan elkaar vastzitten. - Tegen periost en endorst vind je buitenste en binnenste generale lamellen. 13)Bespreek het verschil tussen compact en spongieus bot. De verschillen tussen compact en spongieus bot zijn macroscopisch zichtbare verschillen, ze zijn met het blote oog te zien. Microscopisch zullen beiden opgebouwd zijn uit lamellair bot. Spongieus lamellair bot: - netwerkje van botbalkjes waarin lamellen niet rond een centrale holte liggen, maar evenwijdig met oppervlak van de balkjes. - osteocyten in lacunes in de botmatrix van de botbalkjes , canaliculi tot aan het oppervlak van de botbalkjes. - geen Kanaal van Havers 14)Bespreek de diktegroei en lengtegroei van een lang pijpbeen. Diktegroei van lange pijpbeenderen:

-

In het periost zal de osteogene laag precursor- of voorlopercellen differentieren tot osteoblasten die bot zullen aanmaken. Extra bot wordt afgezet tss bot en periost. Belangrijk om licht bot te hebben dus de diameter van de mergholte wordt vergroot doordat osteoclasten botmatrix afbreken.

Lengtegroei van pijpbeenderen: 1. Epifysaire groeischijf tussen diafyse en epifyse = laagje hyalien kraakbeen belangrijk voor lengtegroei. 2. Stimulering deling chondrocyten in hyalien kraakbeen onder invloed van hormonen. 3. Chondrocyten komen in een rijte achter elkaar te liggen mee met lengterichting bot. 4. Chondrocyten produceren kraakbeenmatrix waardoor dikte kraakbeenstuk toeneemt. 5. Chondrocyten zwellen en er wordt extra plaats gecreerd rondom chondrocyten om kraakbeenmaatrix te resorberen. Chondrocyten produceren hiervoor enzymen. 6. Lacunes worden vergroot waarin deze chondrocyten liggen, smalle kraakbeentussenschotten blijven over 7. Tussenschotten lopen mee et lengterichting en verkalken vervolgens door materiaal die chondrocyten aanleveren. 8. Chondrocyten sterven door gebrek aan voedingsstoffen. 9. Begin eigenlijke botvorming: osteoblasten vanuit bloedvaten gevoerd naar beenmerg. 10. Zullen botmatrix synthetiseren en afzetten tegen kraakbeensepta. 11. Kraakbeenmatrix zit evrankers in vormend bot dus stevig geheel. 15)Bespreek de enchondrale botvorming. ` Botweefsel ontstaat doordat het tijdelijke skelet van hyalien kraakbeen vervangen wordt door het uiteindelijke botweefsel. = endochondrale botvroming. Kraakbeen dient als model om botmatrix tegen af te zetten. 16)Bespreek de vorming van een lang pijpbeen. Ontwikkeling lang pijpbeen gevolg van chondrale botvorming: gerefereerd naar weefsel waaruit uiteindelijke bt onsttaat. 1. We beschikken stukje hyalien kraakbeen met perichondrium 2. Bij diafyse zal perichondrium ontwikkelen tot periost door ingroei bloedvaten, hieruit kunnen osteobalsten differentiern. 3. Osteoblasten zetten eerste laagje botmatrix af rondom de diafyse (intramembraneuze botvorming). Afgezet bot noemen we botmanchet 4. Hypertrofie van chondrocyten in duafyse en kraakbeenmatrix verkalkt, dit geeft aaneliding tot verklakte kraakbeensepta. 5. Osteoblasten aangevoerd die enchondrale botvoring uitvoeren door binnendringen van bledvaten. Diafyse is primair botvormingscentrum. 6. Vanuit midden breid de enchondrale botvorming uit tot beide epifysen. 7. Na ontstaan primaire botvormingskern beginne osteoclasten met botafbraak, lergholte onstaat en breidt zich ook uit in lengterichting. 8. In epifysen ontstaan secundaire botvormings- en verbeningskernen. Osteoblasten worden aangevoerd via kleine bloedvaten die kraakbeenmassa binnendringen. 9. Groei zal uitbreiden van centrum naar periferie, hierbij geen botmanchet dus epifysaire groeischijf en fewrichtskraakbeen blijven.

Spier: 17)Bespreek de microscopische bouw van een skeletspier. Aanwezigheid van sarcomeren enorganisatie van myofibrillen zorgen voor dwarsstreping. A- banden: donkere banden - middelste gedeelte van elk sarcomeer, plaats van myosinefilamenten. - Laterale gebieden zullen actine- en myosinefilamenten overlappen, in midden enkel myosinefilamenten. H-band: iets lichter van kleur - Midden van H-band: M-lijn A- Banden worden afgewisseld door lichtere I-banden met Z-schijf in midden. Hier voornamelijk dunne actinefilamenten. 1 sarcomeer= halve I-band, A-band en nog halve I-band. Skeletspiecel ontstaan uit fusie éénkernige myoblasten, sarcolemma heeft uitlopers, de Ttubuli. 18)Substraat van de elektromechanische koppeling in een skeletspier. De mototrische eindplaat is een plaats waar het zenuwstelsel en het skeletspierstelsel elkaar onderling beinvloeden. Het is het morfologisch substraat van de elektromechanische verbinding. Als neurotranslitter acetylcholine w vrijgegegevn, zal membraan van de spiervezel gedepolariseerd en de permeabiliteit veranderd wroden. Na een aantl stappen zaler contractie optreden in de spiercel. 19)Bespreek de ultrastructuur van een hartspiercel. Trapstrepen of intercalaire schijven: zorgen voor een gede communicatie en stevige bindingen tss hartspiercellen. - Liggen op de grens tss 2 hartspiercellne. - Trapstructuur met afwisslend longitudinale en transversake componenten. o Transversale gebied: moet weerstaan aan grote trekkrachten van contractie sarcomeren.  Desmosomen en zonulae adherentes. Ter hoogte van desmosomen hecght desmine aan, ter hoogte van zonua adhenerens actinefilamenten.  Functie is gelijkaardig aan deze van de Z-schijven o Longitudinale gebieden:  Gap junctions: opgebouwd uit connexonen dus laten actiepotentialen alle ahrtspiercellen bereiken. - Meer dan 200 eiwitten, verschillende hartafwijkingen zijn te wijten aan de verandering van deze eiwitten. 20)Bespreek de histologische verschillen/gelijkenissen tussen een hartspier en een skeletspier.

- Hartspiercel is kleiner dan een skeletspier - Hartspiercel heeft 1-2 centraal gelegen kernen - Hartpsiercel heeft vertakte cellen verbonden met intercalaire schijven - Dwarsstreping is minder regelmatig dan bij skeletspier. - Slecht aan één zijde cisterna van SR thv T-tubulus - SR minder goed ontw...


Similar Free PDFs