Nederlands hoofdstuk 1 PDF

Title Nederlands hoofdstuk 1
Author Finn Eekelder
Course Immersion
Institution Marian University
Pages 11
File Size 136.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 27
Total Views 142

Summary

voor nederlands...


Description

Lezen H1 Hoofddoel: Dit wil de lezer bereiken, door het boek te lezen. Tekstsoort: zodra een schrijver weet wat zijn tekstdoel is voor de tekst, kiest hij de tekstsoort. Hij kan kiezen uit verschillende tekstsoorten. Tekstdoel: Dit is het doel dat de schrijver heeft met de tekst die hij schrijft. Tekstvorm: In welke vorm komt de tekst bij je? Bijvoorbeeld: een reclamefolder. Tekstdoel informeren

Uitleg geven Mening laten vormen, na laten denken overtuigen overhalen amuseren

tekstvorm Nieuws bericht, verslag, logboek, werkstuk, encyclopedietekst, informatieve tekst in de krant of tijdschrift. Schoolboektekst, handleiding, recept, zakelijke brief. Ingezonden brief, column of weblog. Recensie, commentaar, meningtekst in de krant of tijdschrift. Reclame, advertentie, folder, klachtenbrief, sollicitatiebrief. Gedicht, verhaal, songtekst.

Publiek: degene die het leest.(denk aan leeftijd en interesse) Kernzin: De belangrijkste zin van de alinea. Het geeft de meeste informatie en staat meestal in het begin of aan het einde van een alinea. Bijzin (de rest van de alinea): Geeft voorbeelden en/of uitleg op de kernzin. Hoofdgedachte: Is een samenvatting van alle kernzinnen. Is meestal één zin.

Over taal H1 Synoniemen: Zijn woorden die dezelfde betekenis hebben. Voorbeeld: Exact – precies. Antoniemen: tegenovergestelde woorden. Voorbeeld: Blij en boos. Beeldspraak: is figuurlijke taal. Letterlijk: als je iets precies bedoeld wat er geschreven is. Figuurlijk: een andere betekenis heeft dan wat er geschreven is. Woordenschat Nagenoeg = bijna het zelfde. Net niet. Gelden = van toepassing zijn. Restant = wat overblijft. Prognose = voorspelling. Traceren = opsporen. Annuleren = afzeggen. Circuleren = rondgaan. Sanctie = straf. Contrast = verschil. Corpulent = dik. Folteren = martelen. Imiteren = nadoen. Panorama = uitzicht.

Grammatica H1 Werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin. Soms staat er het woordje “te” bij, als dat zo is, schrijf je dit ook op. Voorbeeld: Ik heb hem zitten te plagen. Scheidbaar samengesteld werkwoord: de persoonsvorm van sommige werkwoorden kan gescheiden in de zin voorkomen. Voorbeeld: Andrea deelt de traktatie uit aan haar klasgenoten. Deelt uit komt van het werkwoord uitdelen. Werkwoorden: kun je vervoegen. ze zijn de belangrijkste onderdelen in de zin. het werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen: persoonsvorm, infinitief en voltooit deelwoord. Persoonsvorm: meestal het eerste werkwoord in de zin. Deze verandert als je de zin, van tijd of getal verandert. Infinitief: het hele werkwoord. Voltooit deelwoord: een “ge – be – ver” woord dat altijd word ondersteunt wordt door: hebben, zijn en word. Onderwerp: het onderwerp geeft aan wie iets doet of wat er gebeurt. Als je het onderwerp in de zin zoekt moet je, wie + wat + werkwoordelijk gezegde doen. Het antwoord daarop is het onderwerp

Spelling H1 Ik vorm: de vorm die achter ik hoort. 1ste persoon: ik = ik vorm. (enkelvoud) 2de persoon: jij/je/u = ik vorm+t. (enkelvoud) 3de persoon: hij/zij/het = ik vorm+t. (enkelvoud) Infinitief: het hele werkwoord. Stam: infinitief –en. De basis van een woord. Bij de tweede en de derde persoon schrijf je de ik vorm+t. Soms eindigt de ik vorm al met een t, zoals ik laat. Je hoeft dan geen tweede t te schrijven. Bij de eerste persoon staat er altijd ik voor of je/jij achter, dan schrijf je alleen de ik vorm op. In dit schema zie je de vormen van werken. persoon wat ste 1 persoon Ik/ jij achter de 2 persoon Jij/je/u de 3 persoon Hij/zij/het

Vorm (werken) werk werkt werkt

Lezen H3 Een tekst bestaat uit verschillende tekstdelen: Inleiding, middenstuk en slot. Inleiding: begin van de tekst. Doel: lezer nieuwsgierig te maken naar de rest van de tekst. Dit kan hij doen door:  anekdote  vragen stellen  onderwerp aankondigen  opvallende uitspraak Middenstuk: het midden van de tekst. Bestaat uit meerdere alinea’s Slot: eind van de tekst(laatste alinea). Doel: tekst afsluiten. Het slot van een tekst is kort. Dit kan hij doen door:  een korte samenvatting  een conclusie  een advies Elke alinea heeft een kernzin. Kernzin: de belangrijkste zin van de alinea. Het geeft de meeste informatie en staat meestal in het begin of aan het einde van de alinea.

Over taal H3 Definitie: een antwoord Het Nederlands kent heel veel woordvormen. Zo’n nieuwe woordvorm kun je op verschillende manieren maken. Zoals:  een samenstelling  een afleiding De trappen van vergelijking bestaan uit 3 trappen:  stellende trap (laagste trap)  vergrotende trap (middelste trap)  overtreffende trap (hoogste trap) Hoe hoger de trap hoe sterker het bijvoeglijk naamwoord is.

Spelling H3 Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord bestaat uit:  de nieuwe stoffen (fabriek)  de oude stoffen (natuur) Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: geeft aan van welke stof het is. Als het meerdere zijn, zet je het zelfstandig naamwoord is het meervoud. Vaak kun je het meervoud gewoon opschrijven zoals je het hoort. Meervoud: dat er meer van zijn.

Grammatica H3 In het Nederlands zijn er 3 lidwoorden: de, het en een. Ze staan voor zelfstandige naamwoorden. Een zelfstandig naamwoord: gebruik je voor mensen, dieren, planten en dingen.(Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden, je noemt ze eigennamen) Voorzetsels staan in zinnen waarbij je een vraag kunt stellen. Een voorzetsel staat nooit los in de zin. Voorzetsel: als je zegt waar iets is.(In de kast) Om het lijdend voorwerp te kunnen vinden, stel je de vraag: Wie of wat + wwg + onderwerp Voorbeeld: Tanja verdeelt de snoepjes. Wat verdeelt Tanja? Antwoord = snoepjes = lijdend voorwerp. Lijdend voorwerp(lv): het object of de persoon die nodig is om de handeling uit te voeren. Bijvoeglijk naamwoord(bnw): Aanvullende kenmerken of eigenschappen van een zelfstandig naamwoord. Voorbeeld: De nieuwe fiets Nieuwe = bnw

Extra H1 + 2 + 3 Tekstsoorten Zodra een schrijver weet wat zijn tekstdoel is voor de tekst, kiest hij de juiste tekstsoort. Hij kan kiezen voor verschillende tekstsoorten.  Een informerende tekst  Een uiteenzettende tekst  Een beschouwende tekst  Een betogende tekst  Een aansporende tekst  Een amuserende tekst Publiek: degene die het leest.( denk aan leeftijd en interesse) Taalverzorging Als je een tekst gaat schrijven moet je een aantal afspraken van taalverzorging houden. 1 schrijf in teksten woorden altijd volledig uit. Gebruik geen afkortingen. 2 gebruik hoofdletter en leestekens. Een tekst waarin hoofdletters en leestekens worden gebruikt is namelijk makkelijker te lezen. Interpunctie: leestekens. Achter een gewone zin schrijf je een punt, achter een vragende zin een vraagteken en achter een uitroepzin een uitroepteken. (tip) zet nooit meer dan 1 vraagteken of uitroepteken per keer. 1 is genoeg, want dat is moeilijker te begrijpen.

Lezen H2 Oriënterend lezen: als je snel wilt weten over welk onderwerp het gaat. Stappen:  de titel  eerste zinnen  tussenkopjes  laatste zinnen  anders gedrukte woorden  illustratie  bronvermelding Onderwerp: waar het overgaat. Het bestaat uit meerdere deelonderwerpen. Deelonderwerp: het onderwerp van een alinea. Alinea: een stukje tekst van een deelonderwerp. De alinea begint altijd op een nieuwe regel.

Grammatica H2

Een zin bestaat uit meerdere zinsdelen. Zin: een verzameling woorden. Een zinsdeel kan in 1 of meerdere woorden bestaan. Zinsdeel: een stukje van een zin. Voordat je een zin opschrijft maak je een bouwplan. Bouwplan: een plan hoe je een zin maakt/schrijft. Met een bouwplan maak je meestal een basiszin. Basiszin: zo kort mogelijke zin.

Spelling H2 Je hebt 2 soorten werkwoorden:  Zwakke werkwoorden  Sterke werkwoorden Zwakke werkwoorden: werkwoorden waarvan de klank niet verandert Voorbeeld: Ik gooi de bal. Gisteren gooide ik de bal. Sterke werkwoorden: werkwoorden waarvan de klank wel verandert. Voorbeeld: Ik loop. Gisteren liep ik.

Over taal H2 Beeldtaal: met een plaatje of met gebaren iets duidelijk maken.(pictogram) Antoniem: tegenovergestelde woorden. Voorbeeld: Blij en boos....


Similar Free PDFs