Oefeningen biologie examen PDF

Title Oefeningen biologie examen
Author Sarah Vanmarcke
Course Biologie
Institution ASO
Pages 11
File Size 247.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 102
Total Views 138

Summary

Download Oefeningen biologie examen PDF


Description

4.5. Herhalingsvragen: 1 een gen is hetzelfde als een chromosoom __________________________________________________________________________ 2 Een erfelijk eigenschap wordt altijd bepaald door één gen __________________________________________________________________________ 3 Homologe chromosomen bevatten op gelijke genloci genen die dezelfde erfelijke eigenschappen bepalen ___________________________________________________________________________ 4 iemand kan een allel voor bruine oogkleur hebben ___________________________________________________________________________ 5 een allelenpaar kan bestaan uit een allel voor blauwe oogkleur en een allel voor bruine oogkleur __________________________________________________________________________ 6 Een gen is een stukje van een chromosoom dat de informatie voor één erfelijke eigenschap bevat. __________________________________________________________________________ 7 Een allel is de plaats waar een gen op een chromosoom ligt. __________________________________________________________________________ 8 Wanneer in de lichaamscellen een allelenpaar voorkomt dat bestaat uit twee identieke genen met informatie over oogkleur dan is het individu homozygoot voor het kenmerk oogkleur. __________________________________________________________________________ 9 Geslachtschromosomen komen alleen voor in de kernen van geslachtscellen. __________________________________________________________________________ 10 Alle chromosomen in geslachtscellen zijn geslachtschromosomen. __________________________________________________________________________ 11 Een lichaamscel van een vrouw bevat 22 paar autosomen. __________________________________________________________________________ 12 De autosomen van een man worden met XY aangegeven. __________________________________________________________________________ 13 In een eicel van een mens kan (nog voor de bevruchting) een Y-chromosoom voorkomen. __________________________________________________________________________ 14 Het geslacht van een mens wordt bepaald op het moment waarop geslachtsgemeenschap plaatsvindt. _________________________________________________________________________ 15 Als een eicel wordt bevrucht door een zaadcel met een Y-chromosoom, ontwikkelt zich hier uit een jongetje. __________________________________________________________________________ 16 Als een zygote een X- en een Y-chromosoom bevat, is het X-chromosoom afkomstig van de vader. __________________________________________________________________________

Bij bijen ontwikkelen darren (mannelijke bijen) uit onbevruchte eicellen. Uit bevruchte eicellen ontwikkelen werksters en/of koninginnen. Een bepaalde koningin heeft een kortharig borststuk. Kortharig is intermediair tussen langharig en kaal. Welk fenotype hebben de darren die uit de eicellen van deze koningin ontstaan? In welke verhouding? o Alle darren zijn kortharig. o 50 % is kortharig en 50 % kaal. o 50 % is langharig en 50 % kaal. o 50 % is kortharig, 25 % langharig en 25 % kaal.

Thalassemie is een vorm van bloedarmoede die vrij gewoon is in de landen rondom de Middellandse Zee, maar nogal zeldzaam is in andere streken. De ziekte komt in twee vormen voor: een milde vorm en een ernstige vorm. Mensen met de ernstige vonn zijn homozygoot voor het recessief allel. In heterozygote toestand veroorzaakt dit allel de milde vorm van thalassemie. Gezonde personen zijn homozygoot voor het normale allel. Twee aanstaande ouders hebben de milde vorm van thalassemie. Hoe groot is de kans dat hun baby gezond is? o

0

o

1/4

o

1/2

o

1

Johan heeft een allelenpaar samengesteld uit een allel voor blauwe oogkleur en een allel voor bruine oogkleur. o Johan is homozygoot voor het kenmerk oogkleur o Johan is heterozygoot voor het kenmerk oogkleur.

Bij een bepaalde erwtsoort kunnen de zaden groen of geel zijn, er is dus een gen voor zaadkleur. Het allelenpaar van een bepaalde erwtenplant van die soort bestaat uit twee allelen voor gele zaden. o De plant is homozygoot. o De plant is heterozygoot.

Mensen hebben een allelenpaar dat het kenmerk oorvorm bepaalt. Mieke is homozygoot voor het kenmerk oorvorm. Het allelenpaar voor oorvorm bij Mieke bestaat uit een allel voor vaste oorlel en ... o Een allel voor losse oorlel o Een allel voor vaste oorlel

Een man is homozygoot voor het kenmerk oogkleur. o Op beide homologe chromosomen komen identieke allelen voor, voor het kenmerk oogkleur. o Op beide homologe chromosomen komen verschillende allelen voor, voor het kenmerk oogkleur.

Wat kan men zeggen over de erfelijke informatie over oogkleur in de gevormde zaadcellen bij de man, die homozygoot is voor het kenmerk oogkleur? o De erfelijke informatie over oogkleur verschilt bij verschillende zaadcellen. o De erfelijke informatie over oogkleur is bij alle zaadcellen gelijk.

De erfelijke informatie voor homozygote kenmerken is dus na de meiose o In geen enkele voortplantingscel aanwezig. o In de helft van de voortplantingscellen aanwezig o In alle voortplantingscellen aanwezig

Chromosomen die naar lengte en vorm gelijk zijn en die informatie bevatten voor dezelfde erfelijke eigenschappen; 23 paar in de menselijke cel = o allelenpaar o geslachtschromosomen o homologe chromosomen o gameten

Een diploïde cel: o bevat geen homologe chromosomenparen. o is een cel die zich aan het delen is. o is een cel met heterozygote eigenschappen. o is een cel met homologe chromosomenparen.

Fenotype = o De erfelijke informatie zoals deze in de celkern te vinden is. o De uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu. o Een bevruchte eicel. o Als een allelenpaar is samengesteld uit twee verschillende genen.

Na de bevruchting heeft een organisme: o Exact dezelfde chromosomen als de moeder. o Homologe chromosomenparen waarbij elk paar afkomstig is van de moeder of de vader o Evenveel chromosomen als een geslachtscel van de moeder. o Homologe chromosomenparen waarbij het ene chromosoom afkomstig is van de vader en het andere afkomstig van de moeder.

5. Oefeningen mono – en dihybride kruisingen:

Een zwartharig en een witharig konijn worden gekruist. Beide konijnen hebben zwartharige ouders. Uit de kruising ontstaan vijf jongen: vier zwarte en n witte. Nu wordt verder gefokt met de vier zwarte jongen. Welke fenotypen zijn te verwachten onder de eerste generatie nakomelingen van deze zwarte dieren en in welke verhouding? Fenotype Ouders 1

Ouders 2

F1

Ouders 3

Genotype

Genen

Zwart

Zw

Z

w

Zwart

Zw

Z

w

Zwart

Zw

Z

w

Wit

ww

w

w

Zwart

Zw

Z

w

Zwart

Zw

Z

w

Zwart

Zw

Z

w

Zwart

Zw

Z

w

Wit

ww

w

W

Zwart

Zw

Z

w

Zwart

Zw

Z

w

Z

w

Z

ZZ (zwart)

Zw (zwart)

w

Zw (zwart)

ww (wit)

Oplossing:

Het te verwachten fenotype is zwart en wit. Dit in een verhouding 3:1

Een witbloeiende primula wordt bestoven met stuifmeel van een roodbloeiende primula. De planten die hieruit ontstaan hebben allemaal roze bloemen. Deze F1individuen planten zich onderling voort. Welk deel van de F2 zal roze bloemen hebben?

P

F1

Fenotype

Genotype

Genen

Wit

IwIw

Iw

Iw

Rood

IrIr

Ir

Ir

Roze

IwIr

Iw

Ir

Iw

Ir

Iw

IwIw (wit)

IwIr (roze)

Ir

IrIw (roze)

IrIr (rood)

Oplossing

Van de F2 generatie zal ½ of 50% een roze kleur hebben.

Een zwarte kater wordt gekruist met een lapjeskat (een lapjeskat heeft per lichaamscel een allel voor zwarte vacht en een allel voor gele vacht). De vachtkleur bij katten wordt veroorzaakt door een X- chromosomaal gen. Hoe groot is de kans dat hun eerste nakomeling een gele vrouwtjeskat is?

P

Fenotype

Genotype

Genen

Zwart

XzY

Xz

Y

Lapjes

XzXg

Xz

Xg

Xz

Y

Xz

XzXz vrouwtje)

Xg

XzXg (lapjes vrouw) XgY (gele kater)

Oplossing

(zwart

XzY (zwarte kater)

Geen enkele nakomeling is een gele vrouwtjeskat. Bij erwten is een lange stengel dominant over een korte. Beide ouders zijn homozygoot voor het kenmerk. Men kruist een plant met een lange stengel met een korte stengel. Hoe ziet de eerste generatie eruit en de tweede?

P

Fenotype

Genotype

Genen

lang

LL

L

L

kort

kk

k

k

k L

Lk (lange stengel)

F1

Fenotype

Genotype

Genen

Lange stengel

Lk

L

k

L

k

L

LL (lange stengel)

Lk (lange stengel)

K

Lk (lange stengel)

kk (korte stengel)

Oplossing:

In de eerste generatie hebben alle planten een lange stengel. De tweede generatie bevat planten met een lange stengel en een korte stengel, met een verhouding van 3:1

Bij cavia’s is de aanleg voor zwart haar dominant over die voor wit haar. Twee cavia’s (heterozygoot voor deze aanleg), worden met elkaar gekruist. Hoe groot is het percentage nakomelingen in de F1 dat wit haar zal hebben?

P

Fenotype

Genotype

Genen

Zwart

Zw

Z

Z

w

Z

ZZ (zwart)

Zw (zwart)

W

Zw (zwart)

ww (wit)

w

Oplossing:

¼ of 25% van de nakomelingen zullen wit haar hebben.

De haarkleur bij ratten wordt bepaald door een gen dat niet X-chromosomaal is. Men kruist een zwarte en een witte rat. Alle nakomelingen blijken zwart te zijn. Een van deze zwarte nakomelingen wordt gekruist met de witte ouder. Welke fenotypen verwacht je dan bij de nakomelingen van deze laatste kruising en in welke verhouding komen ze voor?

P

F1

Fenotype

Genotype

Genen

Zwart

ZZ

Z

Z

Wit

ww

w

w

Zwart

Zw

Z

w

w

w

Z

Zw (zwart)

Zw (zwart)

W

ww (wit)

ww (wit)

Oplossing

De helft van de nakomelingen is zwart, de andere helft is wit.

6. Oefeningen multiple allelen:

De kinderen van een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep AB kunnen de volgende bloedgroepen hebben: A. Alleen AB B. Alleen A of B C. Alleen A of B of AB D. Deze kunnen zowel A, B, O of AB hebben

Fenotype

Genotype

Genen

P

A

IAi

IA

i

of

A

IAIA

IA

IA

AB

IAIB

IA

IB

IA

i

IA

IAIA (A)

IAi (A)

IB

IAIB (AB)

IBi (B)

IA

IA

IA

IAIA (A)

IAIA (A)

IB

IAIB (AB)

IAIB (AB)

Of

Oplossing

Antwoord C

Als een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep B een kind hebben met bloedgroep O, hoe groot is dan de kans dat een tweede kind eveneens bloedgroep O zal hebben?

P

Fenotype

Genotype

Genen

A

IAi

IA

i

B

IBi

IB

i

IA

i

IB

IAIB

IBi

i

IAi

ii

Oplossing

De kans dat een tweede kind bloedgroep O heeft, is onafhankelijk van het eerste kind. De uitslag van het eerste kind bepaalt wel dat beide ouders heterozygoot zijn. De kans is ¼ of 25% op een kind met bloedgroep O

Twee grootmoeders behoren elk tot bloedgroep O en de beide grootvaders behoren elk tot bloedgroep AB. Hoe groot is de kans dat hun kleinkind bloedgroep B zal hebben? A. 1/16

B. 5/32

C. 3/16

D. 1/4

E. 5/16

P

Fenotype

Genotype

Genen

AB

IAIB

IA

IB

O

ii

i

i

F1

IA

IB

IAi

IBi

IA

i

IB

IAIB

IBi (B)

i

IAi

ii

IA

i

IA

IAIA

IAi

i

IAi

ii

IB

i

IB

IBIB (B)

IBi (B)

i

IBi (B)

ii

i

Oplossing

Er zijn drie kansen in de laatste en één kans in de eerste, maar die heeft twee maal zoveel kans dus laten we die twee maal meetellen. Dit brengt ons op 5 op 16 kansen. Antwoord E...


Similar Free PDFs