Samenvatting - compleet - samenvatting onderzoeksvaardigheden, semester 2 PDF

Title Samenvatting - compleet - samenvatting onderzoeksvaardigheden, semester 2
Course Onderzoeksvaardigheden
Institution Hogeschool Vives
Pages 35
File Size 605.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 69
Total Views 125

Summary

samenvatting onderzoeksvaardigheden, semester 2, maatschappelijke veiligheid, Vives Kortrijk...


Description

Onderzoeksvaardigheden Introductie Rode draad doorheen cursus: Probleemstelling

Onderzoeksvragen

Onderzoeksontwerp

Gegevensverzameling

Op wetenschappelijke verantwoorde wijze

Gegevensanalyse

Rapportage (eerste pijl: uit rapportgage kan zich een nieuwe probleemstelling vormen)

1. Onderzoek doen Wat is onderzoek? -

Definitie: onderzoek omvat alle systematische activiteiten gericht op het verzamelen van gegevens die informatie bevatten over een van tevoren afgebakend onderwerp met als doel een of meerdere vragen over dit onderwerp te beantwoorden. (niet vanbuiten kennen, wel kunnen uitleggen)

DUS doel van onderzoek -> antwoord vinden op een bepaalde vraag. Onderzoek doen naar bv: Burnout bij hulpverleners, agressie bij schoolkinderen, schoolverzuim bij tieners,…

-



-

Empirische cyclus: Zie figuur Pwp les 1, p 10, dia 1.  Je kunt zowel instappen bij THEORIE als bij DATA. Inductie: je vertrekt van DATA, zoekt patronen, gaat naar THEORIE Deductie: van THEORIE naar DATA (realiteit)  Niet alles moet binnen 1 onderzoek gebeuren  Er zijn 2 soorten wetmatigheden:  Deterministisch: het ligt vast, er zijn geen uitzonderingen, ze zijn bewezen (hebben we NIET bij menselijk gedrag)  Probalistisch: hebben we WEL bij menselijk gedrag, de kans dat het zo is, er zijn veel uitzonderingen mogelijk. Bv: roken is gezond. Vbn empirische cyclus: 1. ‘starten van THEORIE’ IDEE: Kinderen halen slechte resultaten op school door gescheiden ouders VOORSPELLEN: Weten of de ouders van de kinderen in klas gescheiden zijn Weten of kinderen slechte resultaten hebben 2 groepen:

-

Groep A (ouders gescheiden) , Groep B (ouders niet gescheiden) Punten vergelijken VOORSPELLING: B- groep haalt betere punten DATA: klopt onze theorie? 2. ‘starten van DATA’ INDUCTIEF: patronen zoeken, gegevens bekijken en wetmatigheden zoeken: je ziet het in je DATA (de realiteit) IDEEËN: theorie uitvinden VOORSPELLEN: op basis van theorie TOETSEN: met nieuwe DATA Andere voorbeelden: pwp les 1, p11, dia 1,2 &3.

Doel van onderzoek 2 categorieën: Toegepast onderzoek : Wetenschappelijke kennis wordt toegepast en het onderzoek dient voor het verzamelen van de gegevens om een diagnose te stellen. Puur op het onderzoek zelf. Onderzoek o.w.v. de wetenschap. Bv: meer willen weten over burnout. Fundamenteel (wetenschappelijk) onderzoek : onderzoek om nieuwe algemene kennis te verwerven, die er dus nog wat aan wil toevoegen. Bv: onderzoek doen over burnout om er in de praktijk iets te kunnen aan doen.

   

Belang van wetenschappelijk verantwoorde methoden voor alle2 : Bij onderzoek moet je objectief blijven Belang van strikte regels: wetenschappelijke kennis ≠ alledaagse kennis Doel: geldig en betrouwbare kennis: om te vermijden van fouten! Fouten:  toevallige fouten= error. Hoe meer zo’n fouten, hoe minder betrouwbaar je onderzoek.  Systematische fouten = bias. Resultaat in 1 bepaalde richting duwen, vertekening van het onderzoek door bv met bepaalde groepen geen rekening te houden. Hoe meer zo’n fouten, hoe minder geldig/valide je onderzoek.

Soorten onderzoek: Beschrijvend vs. Verklarend Beschrijvend: onderzoek waarbij je een situatie in kaart wil brengen. Meestal heb je niet veel voorkennis. Bv: Hoeveel studenten doen aan comazuipen Verklarend: situatie verklaren, op zoek naar verklaringen. Exploratief vs toetsend Exploratief: verkennend (weinig voorkennis) , op zoek naar verbanden/verklaringen Toetsend: ik vermoed dat het in die richting zal gaan, theorie of verwachting (hypothese) toetsen of evalueren of maatregel gewenst effect had (evaluatie-onderzoek) (empirische cirkel) Wel voorkennis Vb van exploratief verklarend onderzoeksvraag: Welke factoren spelen een rol zodat de beginnende studenten meer gaan drinken? Vb van toestend verklarend onderzoeksvraag: Is het alcoholgebruik van de studenten verminderd door de resultaten over alcoholgebruik bij studenten aan hen bekend te maken?

Methoden en soorten van onderzoek

 

Deskresearch vs fieldresearch (veldwerk) Deskresearch: onderzoek waarbij gebruik gemaakt wordt van bestaande gegevens (literatuur, databanken,…) Fieldresearch: onderzoek waarbij nieuwe gegevens verzameld worden, hier dient altijd een uitgebreid vooronderzoek (deskresearch) vooraf te gaan: omdat je wat achtergrond moet hebben, kijken naar vorig onderzoek:  om te kijken wat er al geweten is,  om te kijken voor een betere vraagstelling met goede bronvermelding. (vb p 20-21 handboek)

Kwantitatief vs kwalitatief onderzoek Kwantitatief:  onderzoek in de breedte  interpretatie van cijfermateriaal  statistische analyse (cijfers analyseren)  eerder deductief (van theorie naar werkelijkheid)  groot aantal respondenten  vaak toevalssteekproeven  streven naar representativiteit -> mooie weerspiegeling van een groot aantal mensen  typisch voorbeeld: survey ( gestandaardiseerde vragenlijst/ enquete) Kwalitatief:        

Onderzoek in de diepte Interpretatie van taal Inhoudsanalyse Eerder inductief Klein aantal respondenten Vaak theoretische/sneeuwbalsteekproeven Streven naar volledig beeld (ook extremen) Typisch voorbeeld: diepte-interview, focusgroepgesprek, observatie Kwantitatief & Kwalitatief zijn evenwaardig, geen één is beter dan de andere!!

Eisen aan (wetenschappelijk) verantwoord onderzoek 1.Objectiviteit en onafhankelijkheid  Onderzoek niet in richting sturen Bv: bent u tamelijk tevreden, heel tevreden, of een beetje tevreden? (je kan niet ontevreden zijn)  Geen persoonlijke voordelen/belangenvermenging Bv: Een paar sigaretjes per dag kunnen geen kwaad 2.Controleerbaar en toetsbaar (falsifieerbaar) 

Falsifieerbaar: je kunt het niet bevestigen of ontkennen. ‘onderzoekbaar’ Bv: ‘God bestaat’

3.Herhaalbaar (reproduceerbaar – repliceerbaar)

 

Anderen moeten onderzoek op dezelfde manier kunnen overdoen en tot dezelfde resultaten komen voor controle op het onderzoek. Voorwaarde: heel nauwkeurige uitvoering en beschrijving van toegepaste methoden (meetinstrument, wijze van afname, tijdstip,steekproef,…)

4.Nauwkeurig   

Wat ga je onderzoeken: probleemstelling en onderzoeksvragen Bij wie ga je onderzoeken: populatie of steekproef Hoe ga je onderzoeken: toegepaste of onderzoeksmethode en (analyse) technieken  Alles nauwkeurig bepalen, uitvoeren en rapporteren

5.Veralgemeenbaar (generaliseerbaar)  Aangeven in welke mate veralgemeenbaar Bv: studie burnout verpleegkundingen az st-jan, veralgemeenbaar naar alle verpleegkundigen? Alle hulpverleners? Veralgemeenbaar alle vormen van burnout?

2. Afbakenen van het onderzoek Wat hebben we nodig? Onderzoeksvragen & onderzoeksonderwerp

Probleemstelling De probleemstelling geeft het onderwerp van onderzoek aan en bevat minimaal de volgende elementen:  Welke is de aanleiding van het onderzoek?  Ander onderzoek, media,gebeurtenis,vaststelling,..  Wat is het doel van onderzoek  Fundamenteel vs toegepast  Beschrijvend vs verklarend  Wie behoren er tot de onderzoekspopulatie? vb: agressie bij schoolkinderen  Wat? agressie  Bij wie? schoolkinderen  Aanleiding? Een vechtpartij onder schoolkinderen  Doel? Fundamenteel vs toegepast  Fundamenteel: als je kennis wil opdoen  Of toegepast: als je op de basis van je onderzoek een oplossing wil zoeken Beschrijvend vs verklarend

 Beschrijvend: de situatie beschrijven : hoe het verloopt, wat de ernst is van de agressie  Of exploratief verklarend: Observeren en op basis daarvan onderzoek doen Welke factoren spelen een rol?  Toetsend verklarend: is er meer agressie bij jongens dan bij meisjes?

De centrale onderzoeksvraag

-

 Staat vaak op het einde van de probleemstelling  Kan ≠ vormen aannemen, naargelang aard van onderzoek:  Beschrijvend  Verklarend (exploratief)  Verklarend (toetsend) Voorwaarden voor centrale onderzoeksvraag :  Is breed genoeg (bevat alle aspecten die we willen onderzoeken) bv: hoe tevreden zijn de patiënten?  Is goed ingeperkt (specifiek: duidelijk wat en bij wie)  Is als vraag geformuleerd  Is liefst een open vraag (geen ja/nee) uitzondering: toetsend verklarend  Bevat termen die helder en eenduidig geformuleerd zijn  Is te beantwoorden door onderzoek; bv geen normatieve vraag Normatief: geen uitspraken willen doen over goed en kwaad Bv: zouden we ontevreden patiënten beter… MAG NIET!  Gaan ‘waarom’ of ‘waardoor-’ vragen!

Deelonderzoeksvragen  Uit de centrale onderzoeksvraag kun je deelonderzoeksvragen gaan zoeken  Dienen allemaal een onderdeel van de centrale vraag te behandelen  Als alle deelonderzoeksvragen beantwoord zijn, moet je ook het antwoord op de centrale vraag kunnen geven  Als centrale onderzoeksvraag beschrijvend is -> deelonderzoeksvragen ook beschrijvend

Hypothesen = verwachtingen    

Als alternatief voor onderzoeksvragen Enkel bij hypothesetoetsend onderzoek Zijn verwachtingen over het verband tussen kenmerken, op basis van theorie Bv: mijn hypothese is dat de oudere mensen meer stress ervaren

Het conceptueel model  Pijltjesdiagram  Visuele voorstelling van verband tussen variabelen  =hulpmiddel ter verduidelijking van:  (verklarende) onderzoeksvragen  Onderzoeksresultaten 1. 2. 3.

Hoe te werk? Selecteer variabelen Zet de juiste pijlen Zet de juiste tekens (+,- of geen) 1. Selecteer variabelen Variabele= iets wat je kunt veranderen  Eenheden: over wie gaat onderzoek?  Kenmerken: wat onderzoek je (variabelen)?  Waarden: waarde die variabele kan aannemen Vb: leeftijd van studenten Eenheid: studenten Variabele: leeftijd Waarden: bv 18 jaar, 19 jaar,20 jaar,… Zie vbn pwp 2, p 11, dia 1 2. Zet de juiste pijlen & 3. Zet de juiste tekens  Soorten relaties (verbanden, effecten,werderkerige effecten)  Positieve en negatieve relaties  Interactie, onrechtstreeks (intermediair) verband, schijnverband  Causaal verband

Soorten relaties:  Aanwezigheid of afwezigheid van verband Armoede ziekte Samenhang tussen variabelen, symmetrische relatie omdat er 2 pijlpuntjes zijn pijl -> gewoon verband  Effectrelaties (asymmetrisch)  Effecten: Armoede ziekte Armoede heeft een effect op ziekte

 Wederkerige effecten Armoede ziekte Armoede heeft een effect op ziekte , en ziekte op armoede

Onafhankelijke (x) en afhankelijke (y) variabelen: Leeftijd

ziekte

onafhankelijke afhankelijke Ziekte is afhankelijk van leeftijd. (onafhankelijke staat altijd vanvoor) Positief en negatief verband of effect: Negatief effect: Hoe hoger leeftijd hoe lager gezondheid -

Leeftijd

gezondheid

Positief effect: Inkomen stijgt naar mate anciënniteit stijgt Anciënniteit

+

inkomen

Zie pwp 2, p 13, onderste dia Geslacht  agressiviteit : positief of negatief effect? KUN JE NIET WETEN! (zie oefeningen pwp 2 , p 14)  3de variabele  Onderscheid van:  Intermediaire variabele (onrechtstreekse verbanden)  Interactie-effecten  Schijnverbanden (gemeenschappelijke oorzaak)

Rechtstreeks effecten: Geld

+

geluk

Onrechtstreekse effecten: Geld

vrije tijd

geluk

+ onafhankelijk

+ intermediair

afhankelijke

Alcoholgebruik -> uren studeren -> schoolresultaten +

-

Combinatie rechtstreekse en onrechtstreekse effecten: -

Aantal uur tv

score op rapport

-

+ Aantal uur studeren

(intermediaire biedt een verklaring) Interactie-effecten: Het effect van X op Y is anders naargelang (of hangt af van) de waarde op variabele Z: Aantal uur tv

schoolresultaten

geslacht Het effect van het aantal uur tv op de schoolresultaten hangt af van het geslacht. Bv: bij meisjes veel invloed, en bij jongens weinig. ( pwp 3, p 4, onderaan) Schijnverband: Aantal ooievaars

+

aantal geboorten

Bv: gemeenschappelijke oorzaak: seizoen

Aantal ooievaars -> (pijl wordt geschrapt bij schijnverband)

aantal geboorten

Causaal verband (eigenlijk effect):  Is er wanneer er aan 3 voorwaarden is voldaan:  Er is een statistisch verband tussen beide variabelen geconstateerd  De onafhankelijke variabele gaat altijd vooraf aan de afhankelijke  Er is geen derde variabele (geen schijnverband) die het verband verklaart  Heel vaak worden verbanden ten onrechte als causale verbanden voorgesteld Extra voorbeelden conceptueel model zie pwp 3 , p 7 Oefeningen zie pwp 3, p8

Belang van onderscheid eenheden/variabelen/waarden  Basis voor je onderzoeksopzet en cruciale keuzen nl:  Wat ga je nu precies onderzoeken: kenmerken: variabelen + aard van het verband tussen variabelen  Bij wie ga je onderzoek uitvoeren: eenheden: populatie bepalen en steekproef trekken  Deze omzet van centrale vraag en deelvragen naar concrete variabelen en te bestuderen eenheden is operationalisering. (zie huiswerkopdracht krantenartikel ‘een student op 4 is wekelijks dronken’

3. Methoden voor informatieverzameling Keuze van onderzoeksmethode Soorten methoden: Deskresearch Fieldresarch Kwantitatief:      

Kwalitatief:

Schriftelijke enquête Telefonische enquête Face-to-face enquête Online enquête Groeps (klassikale) enquête Panelenenquête

   

Diepte-interview Groepsdiscussies (focusgroep) Observatie Casestudie

Experiment Dataverzamelingsinstrument:  Bv: methode = telefonische enquête Dataverzamelingsinstrument: enquête  Bv: methode= diepte-interview Dataverzamelingsinstrument: vragenprotocol of topic lijst

Welke methode is de beste?  Bestaat niet!  Methode kiezen die het best past bij je probleemstelling  Methode kiezen die een antwoord kan bieden op je centrale onderzoeksvraag en onderzoeksdeelvragen  Pragmatische keuzes maken in functie van de beschikbare middelen  Combinatie van methoden is meestal ideaal, maar vaak niet haalbaar

Keuze van grondvorm: kwantitatief vs kwalitatief Beschrijvend onderzoek: Bv: hoe tevreden zijn studenten in IPSOC? -> beide mogelijk Bv: hoe erveraren de studenten hun eerste jaar in IPSOC -> kwalitatief (op zoek naar ervaringen) Bv: Hoeveel studenten slagen in het eerste jaar in IPSOC -> kwantitatief BV: hoeveel jongens en meisjes slagen er in het eerste jaar in IPOC?-> kwantitatief Explorerend onderzoek: Bv: welke factoren dragen bij tot tevredenheid -> beide mogelijk Bv: speelt geslacht een rol in de tevredenheid? -> beide mogelijk Bv: hoe sterk is de rol van geslacht in tevredenheid? -> kwantitatief want de sterkte druk je uit in cijfers. Toetsend onderzoek: Altijd kwantitatief DUS:

Kwantitatief beschrijvend Exploratief verklarend Exploratief toetsend

Kwalitatief Beschrijvend Exploratief verklarend

Kwantitatief:    

Focus: onderzoek in de breedte Materiaal: interpretatie van cijfermateriaal Analyse: Statistische analyse Deducte

   

Focus: onderzoek in de diepte Materiaal: interpretatie van taal Analyse: inhoudsanalyse Inductie

Kwalitatief:

Kwantitatief onderzoek afname van enquêtes: verschillende mogelijkheden  Enquête/survey/gestandaardiseerde vragenlijst: exact dezelfde (=gestandaardiseerde) vragenlijst voor elke respondent  Kan op verschillende manieren worden afgenomen:  Schriftelijk (post)  Telefonisch  Face-to-face (gestandaardiseerd interview!)  Online  Klassikaal (in ‘examenmodus’: apart invullen)  Elke methode heeft zijn voor en nadelen  Haalbaarheid zal in de praktijk doorslaggevend zijn  Wees je bewust van de gevolgen van je keuze

!Voor-en nadelen van elk van de methoden:

Schriftelijk (post) Laag traag

Respons Tijdsduur onderzoek Invloed omgeving respondent

Invloed mogelijk

Non-verbaal gedrag

Geen zicht op

Respect volgorde Testen kennis

Geen controle

Volledigheid

Geen controle

Complexiteit

Weinig

Niet mogelijk

Geen invloed Invloed interviewer Weinig Sociale wenselijkheid Kostprijs Goedkoop/redelijk

Telefonisch Face-to-face Laag/matig Matig/hoog Tamelijk Traag snel Invloed Geen (geen mogelijk derde aanwezige toestaan) In zekere Zicht op mate zicht op Wel Wel controle controle Beperkt Mogelijk mogelijk Zekere Zekere controle controle Mogelijk Veel mogelijkheden Zekere Invloed invloed Wel Wel

Online Laag Snel

Klassikaal Hoog Snel

Invloed mogelijk

Geen (indien goede omstand)

Geen zicht op

In zekere mate zicht op

Wel controle

Geen controle

Niet mogelijk

Mogelijk

Zekere controle Veel mogelijkheden Geen invloed Weinig

Evtueel conrole Weinig mogelijkheden Beperkte invloed Weinig

Redelijk

Goedkoop

Goedkoop

Duur

 Respons: streven naar hoge respons; streven naar representativiteit  Tijdsduur onderzoek: vaak is die beperkt (deadlines)  Invloed omgeving respondent: de omgeving mag geen invloed hebben op de antwoorden van de respondent  Non-verbaal gedrag respondent: Kan voor onderzoeker interessant zijn om na te gaan hoe respondent vraag interpreteert, hoe hij/zij zich er bij voelt,…  Respect volgorde: Bij opstellen van enquête is dit heel belangrijk; de waarde hiervan gaat verloren als respondent die niet respecteert.

4. Populatie en steekproef Populatie en steekproef Populatie: het totaal van alle eenheden waarover je onderzoek gaat (doelgroep)

 Kunnen personen, organisatie,.. zijn  Bv: onderzoek naar agressie bij schoolkinderen Steekproef: selectie uit de populatie, a.d.h.v. een steekproef zeg je iets over de populatie  Waarom?: je kunt niet iedereen gaan gevragen, het is ook niet nodig, op voorwaarde dat de steekproef goed is.

Soorten steekproeven  Hangt af van heel wat factoren  Belangrijke eerste stap: Kwantitatief of kwalitatief onderzoek? Eisen bij kwantitatief onderzoek:  Grootte: voldoende grote steekproeven, hoe groter -> hoe minder kans op toevalsfouten.  Representativiteit: heel belangrijk (statistische representativiteit) -> je steekproef vormt een mooie weerspiegeling van de populatie  Belangrijk in functie van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid Eisen bij kwalitatief onderzoek  Grootte: kleinere steekproeven OK  Representativiteit: niet: streven naar diversiteit -> bv: heel goeie ervaringen, en heel slechte ervaringen, niet het gemiddelde. (Theoretische representativiteit) -

Steekproefselectie  Kwantitatief onderzoek:  Toevalssteekproeven  Of aselecte steekproeven  Of ad random steekproeven  Kwalitatief onderzoek:  Theoretische steekproeven  Of bepaalde vormen van selecte steekproeven  Of natuurlijke steekproeven Let op! Niet alle vormen van selecte steekproeven zijn aan te raden!!

Vormen van steekproeftrekking  Aselecte steekproeftrekking:  Eenvoudig aselecte steekproef  Systematische steekproef met aselect begin  Clustersteekproef  Gestratificeerde steekproef (proportioneel)

 Gestratificeerde steekproef (disproportioneel)  Geschikt voor Kwantitatief onderzoek

Kwalitatief onderzoek Niet onmiddellijk aan te raden -

 Selecte steekproeftrekking:  Doelgerichte theoretische steekproef  Sneeuwbalsteekproef  Willekeurige steekproef  Zelfselectie  Quotaststeekproef

Aselecte steekproeven  Toevalssteekproef, op basis van steekproefkader  Toevalssteekproef: a.d.h.v. toeval beslissen wie er in de steekproef zit, want als je geen gebruik maakt van het toeval zit de kans erin dat je specifiek zal kiezen.  Steekproefkader: een lijst  Selecte...


Similar Free PDFs