Sociale Filosofie - samenvatting compleet PDF

Title Sociale Filosofie - samenvatting compleet
Author Nicole Dreessen
Course Filosofie
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 21
File Size 449.4 KB
File Type PDF
Total Downloads 92
Total Views 137

Summary

samenvatting compleet ...


Description

SOCIALE FILOSOFIE THEMA 1: VRIJHEID Zijn we vrij?  We kunnen niet anders dan uitgaan van de vrijheid van de mens -> je bent vrij want je beslist zelf Stel dat we onvrij zijn -> kunnen we vb. niet trots zijn  Hersenwetenschappen lijken de vrijheid niet te zien (hersenen = computers). Er is een bepaalde input -> output zoals we verwachten (hoe het geprogrammeerd staat) MAAR vrijheid is niet voorspelbaar  Dilthey: VERKLAREN BEGRIJPEN = NATUURWETENSCHAPPEN = GEESTESWETENSCHAPPEN  Je moet kunnen verklaren, maar ook begrijpen (interpreteren)  Zijn we dan vrij?  NEEN, kunnen moeilijk verklaren of er vrijheid is JA, kunnen niet anders dan mens beschouwen als vrij wezen, BEHALVE uitzonderingsgevallen (vb. gevangenis, beperking, slavernij)  Onderscheid INTERNE EN EXTERNE VRIJHEID 1. INTERNE VRIJHEID (binnen jezelf)  Dualistisch beeld (Plato, Kant) Lagere zelf = driften/emoties Vb. paard



Hogere zelf = rede vb. paardenrenner (Onder controle houden) VB: Ontoerekingsvatbaar (rede weg, dus vrijheid zit bij rede) VB: tijdens examenperiode studeren of afspreken met vrienden Autonomie (=vrijheid) Heteronomie = zelf regels stellen = andere legt je regels op DUS: wantrouwen tegenover emoties (je hebt je door emoties laten leiden)

KRITISCHE BEMERKINGEN:  Hogere zelf kan ons ‘onvrij’ maken: vb. door zelf verstard te geraken als je alleen maar denkt te moeten studeren, je blokkeert dan door je rede, want je mag wel weg tijdens examens - Zowel rede als emoties kan ons onvrij maken  Tegenwoordig moeten we meer terug naar een idyllische wereld (is nu heel redelijk ingevuld = hogere zelf) (dus de lagere ik), DUS we moeten meer een zijn met de natuur - ‘Diepere zelf’ (intuïtie) is het zuivere weten Wanneer zijn we dan vrij?  Deugdenleer Aristoteles (=ethiek, wat moet je doen om goed te leven): HANDELEN: roekeloos lafheid VB: kajak omgekeerd in gracht, wanneer je roekeloos bent haal je uit water en wanneer je laf bent loop je door MAAR is volgens Aristoteles allebei niet goed dus middenpositie = DEUGD EN MOED (afweging maken wat moed is) 1

 

De vrijheid van een zelf ligt in de totaliteit van het zelf: we zijn lichaam en rede tegelijk Belangrijk: wie is best geplaatst om te weten of beslissing X voor jou een meer vrije beslissing dan Y? (zie externe vrijheid)

2. EXTERNE VRIJHEID  Vrijheid ten opzichte van anderen? Wanneer?  Klassieke discussie: negatieve VS positieve vrijheid EXAMEN: vb. van > positieve vrijheid en < negatieve vrijheid. NEGATIEVE VRIJHEID = ‘vrijheid’ van inmenging van anderen  Je vrijheid is groter naarmate anderen zich minder inmengen met jouw zaken: diefstal, anderen die jouw voorstelling van goede leven opleggen, belastingen - Vb. inmengen als opvoeder in leven van jongeren  = reactie op willekeur van machthebbers in feodale samenleving  Negatieve vrijheid vergroten = inmenging van anderen verkleinen (traditie, familie, staat)  Opmerking negatieve vrijheid: ‘hoe vrij ben je als negatieve vrijheid maximaal is?’ - Als inmengingen van anderen er niet is en je dan misschien toch niet zo vrij (vb. onbewoond eiland: je kan doen wat je wil, maar je hebt zaken nodig om te realiseren, dus je hebt middelen nodig!)  Als je geen middelen (gezondheid, geld, kennis) hebt, kan je niets doen. Kan je jezelf niet realiseren.  Je kan vrij zijn van inmenging, maar je vrijheid om dingen te doen kan minimaal/onbestaande zijn, m.a.w. er zit nog iets anders (dus de positieve vrijheid)  Reactie op samenleving met formele gelijkheid van negatieve vrijheid, maar grote ongelijkheid qua verdeling van middelen. POSITIEVE VRIJHEID = ‘vrijheid om’ verschillende dingen te kunnen kiezen. Om jezelf te realiseren.  Voorbeeld: geld, kennis, gezondheid - VB: in bioscoop geld hebben, is positieve vrijheid groter - In organisatie methode kunnen gebruiken door kennis -> zelfrealisatie eist veel, maar als je niet toepast is er negatieve vrijheid.  Zorgen dat mensen die middelen hebben  Risico’s bij positieve vrijheid: - Om die te vergroten (bij sommigen), moet je ingrijpen in levenskeuzen (vb. leerplicht) en/of zaken weghalen bij anderen (herverdeling):  vb. sociale bijstand  vb. sociale zekerheid (geld afgeven = positieve vrijheid)  vb. gezondheidssysteem: verhogen positieve vrijheid. Hoe hoog je inkomen is, je gaat worden geholpen als je ziek bent ( UK: kan je geweigerd worden op basis van inkomen) - Belastingen nodig: inperken van negatieve vrijheid - Risico overnemen van individuele autonomie: ‘zelfrealisatie’ (=positieve vrijheid)  Je weet niet wat je moet kiezen, dus ik zal kiezen voor jou (doen opvoeders vaak) 2

 Kan verblind zijn: cf. Discussie hogere en lagere ik (vb. tafel vol snoep, opvoeder gaat zeggen dat niet goed is)  Cf J.J. Rousseau: ‘je wordt gedwongen om vrij te zijn’ POSITIEVE VRIJHEID NEGATIEVE VRIJHEID = Vrijheid om te kunnen doen wat je = vrijheid van inmenging van in negatieve kiest (om jezelf te realiseren) anderen  Oorsprong van dit onderscheid: Vrije wereld Communisme VANDAAG: Fundamentalisme ‘wij vertellen jou hoe je jezelf kan realiseren’ 

 

 

Schijntegenstelling (McCallum): - Niet: ‘veilige’ negatieve vrijheid en gevaarlijke positieve vrijheid - MAAR WEL: gedeeld ‘triadisch’ concept van vrijheid  X = vrij van Y om Z te doen/worden VB: ik ben niet vrij van overheid van mening VB: ik ben vrij van beperkingen van mening Enkel Y veranderd voor positieve en negatieve vrijheid, dus is niet zo een radicale scheiding volgens McCallum. MAAR waar ligt grens voor Y? Vb. met lichamelijke beperkingen De onenigheid is niet weg, wel duidelijk dat het gaat om een continuüm en geen of/of verhaal. Formele (on)vrijheid Effectieve (on)vrijheid = Negatieve = Positieve Vb: onvrij om een vliegreis te maken: zwanger, criminelen, mensen met minder inkomen (je moet een ticket kopen, dus je kan niet zomaar gaan) In Totalitaria mag niemand vliegen (dictatuur), in tegenstelling met dit ben je in België wel vrij. MAAR beide een wet (=politieke keuze) die verbiedt om te vliegen (vb. als je niet genoeg geld hebt, word je ook verboden) Ook eigendomsrechten zijn een keuze: verhogen vrijheid van eigenaar en verlagen/beperken van niet eigenaar (vroeger was anders) Cf. Welvaartstaat: Waarom moeten we bijstand verlenen? In onze samenleving moet elk kind zich schikken naar onze samenleving. Er zijn capaciteiten die nodig zijn (vb. praten), maar heeft dan wel spierkracht = oneerlijk want dan kan ik ook verkoper worden met spierkracht.  Gaat nier, dus verplichten om binnen de regels te blijven, maar mensen kunnen dat niet dus moet minstens iets krijgen om te functioneren.

Republikeinse vrijheid (binnen externe vrijheid)  ‘Res publica’: domein van publiek  Centrale vraag:’ wanneer ontstaat externe vrijheid?’  Iedereen wil negatieve vrijheid zo groot mogelijk hebben, MAAR wanneer ontstaat die? Idyllisch beeld van onbewoond eiland met ultieme vrijheid >< in tegenstelling een horrorfilm want er is geen eten of slaapplek daar  Wanneer er negatieve vrijheid is, is er geen inmenging van anderen MAAR is mager dus moet middelen hebben = positieve vrijheid.  Misschien moeten we republikeins VH-criterium erbij halen: ‘vrijheid heeft te maken of er al dan niet dominantie is’ 3

 Dominantie = mogelijkheid dat iemand arbitrair over je beslist Vb. slaaf en heer: is inmenging in leven van slaaf.  2 argumenten tegen negatieve VH-ideaal: 1) Je kan onvrij zijn zonder inmenging: vb. slaaf dat doet wat hij wil, maar als ik hem nodig heb, moet hij komen, DUS geen inmenging maar wel dominantie (=vrije slaaf) 2) Je kan vrij zijn met inmenging: als er vaste (niet arbitraire) regels zijn die je zelf mee bepaalt kan je niet spreken van onvrijheid. Er is een vorm van inmenging, maar geen inperking van vrijheid volgens Republikeinse perspectief (vb. regels kamp samen opstellen).  DUS vrijheid bestaat nog niet in de oer samenleving, er is dreiging op inmenging (dominantie), dus je moet op hoede zijn.  Pas met wetten maken krijg je zekerheid van je eigen ruimte waarin anderen zich niet (arbitrair) mogen inmengen vb. eigendomsrechten (een recht bestaat niet in de natuur)  Wetten = afspraken met anderen  Geen dreiging op inmenging van anderen dus verlies je risico op dominantie. UITZONDERING: een recht bestaat niet in de natuur: je moet de hele tijd vechten vb. leeuw met eten, maar kan worden afgepakt -> enkel met afspraken vb. betalen in samenleving  ‘Vrijheid’ op zich is ook een creatie (=illusie in natuur): vrijheid moet worden gecreëerd in de samenleving  !! Die voorstanders van negatieve vrijheid zien de overheid als inmenging voor vrijheid -> republikeinse vrijheid zegt dat we dat nodig hebben  MEER vrijheid als minder dominantie is -> dominantie is niet goed MAAR als er inmenging is (=/= dominantie) MAAR ook als er geen dominantie is, maar wel inmenging -> ook niet vrij want je moet op hoede zijn.  Republikeinse vrijheid: vrijheid heeft niet per se met inmenging te maken, maar met dominantie (iemand anders beslist voor jou). VB. heel vrije ouders, maar -18, dus ben je toch niet vrij  Bedreiging van dominantie, zonder inmenging MAAR kan wel inmenging komen dus op hoede zijn. VOORBEELD DOMINANTIE INMENGING VRIIJHEID? REP. VRIJHEID? NEG. 1. Vrije ouders JA NEE NEE JA 2. Strikte ouders JA JA NEE NEE 3. Samen straf NEE JA JA NEE bespreken 4. Broer en zus NEE NEE JA JA spelen en geen afspraken/drome n van kind THEMA 2: RECHTVAARDIGHEID 1. CASES: (ON)RECHTVAARDIGHEID IS VAAK NIET EENDUIDIG  Justitia = zwaard: rechtvaardigheid kan vlijmscherp zijn + weegschaal: afwegen hoe erg iets is 4

 





 

Case: voetbalschandaal -> optie van spijtoptant -> 5 jaar met uitstel -> onrechtvaardig dat hij niet in gevangenis moet Case: ‘als de overheid vluchtelingen laat creperen, helpen wij ze maar’ -> hoe kunnen we mensen in winter buiten laten als zo een rijk land? Was onrechtvaardig hoe wij als overheid hebben gereageerd -> mensen huis als plaats aanbieden -> reactie van overheid Case: Greta Thunenberg -> politici verpesten haar leven, omdat overheid geen actie wil ondernemen (emotionele speech) Met daders herstelgericht werken (kan tot strafvermindering leiden, iemand heeft misdaad begaan, en staf gaat verminderd worden = rechtvaardig?), waardoor straffen lichter kunnen zijn. Zit tussen: schuldigen die ongestraft blijven OF onschuldigen die gestraft worden MAAR om dit te vermijden hebben we systemen zoals procedurefouten (onschuldige wordt vrijepleit door procedurefouten) DUS schuldigen die ongestraft blijven omdat het rechtssysteem bescherming inbouwt tegen het straffen van onschuldigen. MAAR kan wel gebeuren dat een schuldige vrijuit gaat, door procedurefouten -> rechtvaardig?

2. BELANG VAN RECHTVAARDIGHEID  (On)rechtvaardigheid centraal in het dagelijks leven: basisattitude al van eer kleins af (ook bij verschillende diersoorten)  Filmpje De Waal: dieren hebben ook een rechtvaardigheidsgevoel. Groepsdieren hebben een hoog rechtvaardigheidsgevoel: 2 apen uit groep in aparte kooien en samen taakje uitvoeren. Wanneer ze doen, krijgen ze beloning. Wanneer je een aap iets anders geeft, komt er onrechtvaardigheid.  Typisch filosoof begrip (iets wat niet te zien is): rechtvaardigheid is onzichtbaar  Rawls: rechtvaardigheid is belangrijkste principe dat achter sociale instellingen moet zitten (overheid is meest centrale + alle organisaties wat daar rondhangen vb. school). 3. WAT IS RECHTVAARDIGHEID  Concept van RH: 1 definitie dat op alle situaties toepasselijk is waar we RH bij beschouwen, allemaal verschillende zaken of het RV is of niet >< Concepties van RH: invulling van RH vb. als punten geeft a.d.h.v. modelkantwoord, is er sprake van RH.  Concept van RH uit Codex Justinianius (6e): ‘RH is contante en voortdurende wil om elk te geven wat haar/hem toekomt’ (EXAMEN: dit uitleggen, zie volgende punten)  RH dient voor oplossingsinstrument voor als conflicten zijn

‘RH is contante en voortdurende wil om elk te geven wat haar/hem toekomt’:  Elementen: - Rechten en plichten: ‘what we owe to each other’ = je hebt recht/plicht om iets te geven/krijgen  Recht: gericht op iemand (groep/individu -> vb?)  Plicht: Als ik recht heb op mijn mening te uiten, heb jij plicht om dat toe te laten. Van wie gaat die uit? 5



-

-

-

Van individueel handelen (ook onbedoelde gevolgen van je handelen: gedrag stellen, maar gevolg van gedrag was niet bedoeld waardoor je plicht niet nakomt vb. met boot varen, maar jouw golven hinderen de anderen mensen)  Van instituten (overheid, wetten): wetten moeten rechtvaardig zijn  Organisatie: vb. meisjesscouts -> niet iedereen wordt toegelaten  Collectieve gevolgen van individueel handelen: vb. met auto (uitstoot) rijden is niet erg, maar als miljoen zijn, dan is pas probleem. Dus individueel handelen is niet erg, maar de collectieve gevolgen wel. >< Hayek niet mee eens: de economische markt is de vrije markt vb. iemand 1 euro geven, als hele wereld dat doet is die rijk. Maar je kan niet zeggen of rechtvaardig is. De collectieve gevolgen van vrij handelen zorgt ervoor dat andere mensen rijk/arm worden. De vrije markt is niet zo vrij, dus hebben plicht om solidair te zijn. Dus zelf al volg je marktstelsel, wil niet zeggen dat uitkomst rechtvaardig is (zegt Hayek). Op basis van een regel, op zoek naar het criterium (=weegschaal) (BELANGRIJK!) (Vb. punten geven via lengte = regel, MAAR niet RV, dus meestal modelantwoord) -> mag niet zomaar arbitrair of willekeurig zijn (vb. niet zomaar punten geven) De regels kunnen verschillen naargelang de interactie niveau  Micro vb. vrienden  Meso vb. docent en student  Macro VB: solidariteit: sociale zekerheid is gebaseerd op solidariteit, we maken solidariteit eigenlijk verplicht, MAAR die verwachten we minder op mesoniveau of microniveau. Want als je werkloos zou geraken, geeft niemand je zomaar geld.  Betstaat RV wel op het intieme microniveau? Soms verwacht je zelfs meer op microniveau vb. voelt je slecht, kans dat mensen die je niet kent steunt krijgt is heel klein. Terwijl je in intieme microniveau niet zou aanvaarden, daar zou je wel verwachten. Afdwingbaar: in principe wel, maar niet altijd (niet altijd correct). RV heeft te maken met iets wat je toekomt (dus anders dan andere belangrijke waarden in samenleving) (maar niet beleefdheid, vriendelijkheid, liefdadigheid, mededogen en vergeving)

4. VERSCHILLENDE VORMEN VAN RECHTVAARDIGHEID: 1) Conservatieve VS progressieve rechtvaardigheid: Wanneer is een bepaalde handeling rechtvaardig of niet?  Conservatief: als gebeurt binnen bestaande normen  Progressief: kan kritiek geven op bestaande normen, maar wel nieuw criterium of nieuwe interpretatie nodig VB: Pedagogische tik: - Conservatief: als een mishandeling wordt, hebben ouders recht volgens de wet om fysieke terechtwijzing te gebruiken - Progressief: kinderrechten geeft kritiek op deze bestaande normen (dat het oké is), dan is er wel nieuw criterium nodig VB: Standenmaatschappij (was ongelijkheid tussen mensen) -> klassenmaatschappij (gelijkheid, vrijheid en broederschap) 6

-

Conservatief: in standenmaatschappij was er ongelijkheid tussen mensen dus geen verandering Progressief: nieuwe criterium gekomen in klassenmaatschappij

2) Procedurele VS substantiële rechtvaardigheid:  Procedurele: zijn er bestaande regels gevolgd? Dan is er rechtvaardigheid  Substantiële: zelfs als regels gevolgd zijn, kan zijn dat we iets niet rechtvaardig vinden. Dus heeft het volgen van de regels geleid tot rechtvaardige uitkomst? VB: tossen om startende ploeg in wedstrijd: zodat voordeel niet altijd bij dezelfde komt - Procedureel: als iemand altijd dezelfde wint, dan zijn de regels gewoon gevolgd - Substantieel: maar als altijd iemand toevallig wint, dan is toch niet zo rechtvaardig VB: vrijspraak door procedurefouten - Procedureel: is nets onrechtvaardig aan, de regels zijn gevolg - Substantieel: als echt schuldig is aan een ernstig misdrijf, moeten we procedureregels op een andere manier interpreteren Procedurele rechtvaardigheid: mensen hangen heel vast aan procedurele RV, we zijn sociaalpsychologisch sterk onderschreven. Als vb. op wachtlijst staan, accepteren we dat, maar als er ineens verschuivingen zijn, kunnen we daar niet tegen en reageren we (vaak omdat we die procedures dan niet weten) = NIET zelfde als conservatieve en progressieve rechtvaardigheid.  P+S: Wil niet zeggen dat als er geen rechtvaardige uitkomst is (substantieel), dat er meteen een nieuw criterium moet worden opgemaakt (progressief).  C+P: Regels volgen niet altijd de norm. 3) Correctieve VS distributieve rechtvaardigheid  Correctieve (=retributieve): iets goedmaken, waar iets fout is gebeurd (fout rechtzetten) - VB: teruggeven wat je onrechtvaardig hebt afgenomen VB: boetes bij overtreding - ‘Bilaterale relatie’: een relatie tussen 2 partijen (iemand die schade veroorzaakt heeft en iemand die schade (niet per se materieel) heeft geleden) - Verlies moet gecompenseerd worden EN geen profijt hebben aan de wandaad (vb. laptop stelen en dubbel zo veel geld verkopen) VB: onfaire sollicitatie: iemand anders krijgt job, terwijl jij alle kwaliteiten hebt - Fouten die geen exacte waarde hebben (vb. mentale/lichamelijke schade) dus een fictieve waardebepaling  Distributieve: iets eerlijk verdelen (vb. taart kinderfeestje) - ‘Multilaterale relatie’: meer dan 2 partijen: verdeelde instantie (heeft bevoegdheid om regels rond verdelen te stellen) en meerdere partijen met recht op verdeelde goed - Nood aan een correct verdelingscriterium (vb. wie snelste kan lopen krijgt grootste stuk) - Gaat ook over niet-materiele zaken (vb. macht) 7

Correctieve RH staat los van distributieve RH VB: van rijken stelen en aan armen geven: is goed bij distributieve RV: eerlijk verdeeld, MAAR mag niet stelen volgens correctieve 4) Vergelijkende VS niet-vergelijkende  Vergelijkende: de rechtvaardigheid is afhankelijk van positie van anderen (vb. medaille bij lopen)  Niet-vergelijkende: rechtvaardigheid is onafhankelijk van positie van anderen (vb. rechtenbenadering, je hebt recht op sociale bijstand wanneer je in problemen komt, maakt niet uit hoeveel andere dat ook hebben) - Heeft te maken met de vergelijking tussen mensen!!! VB: Studenten VS sollicitanten - Vergelijkende: sollicitanten (beperkt aantal plaatsen, voor veel kandidaten) - Niet-vergelijkende: studenten EXAMEN: begrippen uitleggen en op casus toepassen: uitleggen waarom je voor ene kiest en niet voor de andere Casus: Hannah verdient 10 euro per uur, maar gaat klagen omdat vriendinnen meer verdienen. De werkgever zegt dat loon fair is, want ligt boven wettelijke minimumloon. Vanuit welke kenmerken vindt Hannah/werkgever deze situatie (on)rechtvaardig.  Hannah = conservatief: Hannah vindt het loon onrechtvaardig, ze wil eerlijk verloont worden voor wat dat ze doet. Stel dat ze zegt, ‘ik ben blond, dus ik mag dubbel zo veel verdienen’, dat voegt ze nieuwe interpretatie van norm toe, DAN is ze progressief. MAAR dat is niet, dus ze is conservatief. - MAAR ze interpreteert de norm anders als de werkgever, dus ze bekijken conservatieve rechtvaardigheid vanuit een ander perspectief.  Werkgever = conservatief: handelt binnen het waarden en normenkader, maar de verwijzing naar wettelijke minimumloon (regel) is fout (want hoort dan bij procedureel, de regels volgen). Conservatief gaat over waarden en normen. Maar naar welke norm kan de werkgever dan verwijzen? Eerlijke verloning, de werkgever vindt dat Hannah eerlijk verloont wordt, dus conservatief bekeken is dit rechtvaardig. 







8

Hannah = substantieel onrechtvaardig: ze zegt niet dat de regels niet zijn gevolgd, maar ze vindt de uitkomst van haar loon niet rechtvaardig. Ze kan er weinig aan doen, maar evengoed niet eerlijk. Werkgever = procedureel rechtvaardig: De regels zijn gevolgd volgens hem, maar wat erachter zit: zijn ze dan substantieel ook rechtvaardig? Hannah = distributief onrechtvaardig: het gaat over verdeling van loon, iets eerlijk verdelen. Maar het is niet dat je vindt dat verdeling onrechtvaardig is, dat direct iets moet worden rechtgezet (correctief). Het zal enkel...


Similar Free PDFs