Samenvatting - compleet PDF

Title Samenvatting - compleet
Author Lindsey VL
Course Bank- en beurswezen
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 21
File Size 547.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 10
Total Views 134

Summary

Download Samenvatting - compleet PDF


Description

BANK EN BEURSWEZEN 1 Geschiedenis financiële markten Oudheid  Handelaars hebben nood aan betalingssysteem  betalingssysteem heeft nood aan banken Middeleeuwen 

Bankwezen o Verschillende munten  geldwisselaars o Vertrouwen gebaseerd op bimetallisme (zilver + goud)  Beurswezen Renaissance  

Openbare banken Ontstaan papieren geld

Moderne tijden 





Evoluties financiële markten o Ontstaan centrale banken o Industrialisering  financiering o Mondialisering  standaardisering Evoluties financiële instituten o Beurzen o Zakenbanken, spaarbanken, gemengde banken Evoluties financiële producten o Aandelen, obligaties o Afgeleide producten (opties, futures, forewards)

2 Banken en financiële markten  kernfuncties 1. Intermediatiefunctie  Tussenschakel lenen/sparen  Bank is geldschepper  Bank draagt debiteurenrisico en liquiditeitsrisico 2. Transformatiefunctie  Overbrugging lange en korte termijn  renterisico 3. Activeren betalingsverkeer  Nationale transactie o Geldafhaling o Elektronische betaling o Kredietkaarten (neemt steeds meer bovenhand)  Internationale transacties 1

o Wisselrisico  marktverruimende activiteiten 

Alternatieve (commerciële) activiteiten voor particulieren o Fiscaal advies o Beleggingsadvies o Beleggingsfondsen



Alternatieve activiteiten voor bedrijven o Investment banking (fusies, overnames, beursgang) o Consulting (fiscaal, vermogensbeheer)



Beleggingen van de bank zelf o Marktrisico (exotische producten: zie kredietcrisis) o Participaties (private equity, venture capital, speculeren)

 geldmarkt vs. Kapitaalmarkt 



Voornaamste geldmarktinstrumenten o Schatkistcertificaten ( Treasury Bills ) o Depositocertificaten ( certificates of deposit ) o Commercial paper Voornaamste kapitaalmarkten o Obligatiemarkten o Aandelenmarkten o Derivatenmarkten (optiemarkten, futuremarkten)

 andere markten   

Valuta markten  wisselkoersen Grondstoffen markten  olieprijzen, koperprijzen Edele metalen

3 Spelers op financiële markten 3.1 Banken 





Depositobanken o Spaarbanken o Openbare kredietinstellingen Effectenbanken o Vermogensbeheerders o ↔ beursvennootschap Zakenbanken (investment banks) o Beleggen in risico zonder participatie o Underwriters fusies en overnames o Durfkapitaal of venture capital

2

3.2 Spelers op financiële markten 









Hoofdactiviteiten bestaat uit beleggen o Vertegenwoordigen grootste aandeel in volume van verhandeling o Investeren op lange termijn (↔ zakenbanken) Holding of portefeuilleactiviteiten o CAT A: Bezit 1 belangrijk actief  Groepeert meestal belangen van oprichtende families o CAT B: Investeringsgericht  Investeert in niet-beursgenoteerde ondernemingen  Focus op groei (venture capital) o CAT C: Conglomeraten of machtsholdings  Participaties in bedrijven uit verschillende sectoren  Controle-aandeelhouder Verzekeringsmaatschappijen o Ontvangen premies worden gedeeltelijk belegd o Vele maatschappijen zijn verbonden aan een bank Pensioenfondsen o Bijdragen voor aanvullende pensioenen worden belegd op financiële markten o Pensioenfonds ↔ pensioenverzekering Beleggingsfondsen o Halen geld op particulieren o Beleggen dat in een fonds

3.3 Beursvennootschappen & banken 





Functies o Ontvangen + doorgeven orders o Uitvoeren orders voor rekening van cliënten o Het handelen voor eigen rekening o Vermogensbeheer o Beleggingsadvies Onafhankelijkheid garanderen om belangenconflicten te vermijden o Controle door FSMA o Vb. KBC Asset Management ↔ KBC Bank Centrale banken: prijsstabiliteit ↔ rentepolitiek o Prijsstabiliteit via geldmarktrente (KTrente) o Bank van de banken: ‘lender of last resort’ o

o

Centrale banken moeten beleid afstemmen  Op situatie van nationale economie  inflatie  Op situatie van internationale economie  wisselkoers CBFA is nu FSMA

3

4 Controlerende instellingen  Beschermingsmaatregelen 

MiFID o Verrichtingen stroomlijnen met cliënten o Beleggersprofiel stroomlijnen met risicoprofiel  Beschermingsfonds voor deposito’s o Overheid staat borg voor spaardeposito’s en bepaalde effecten o 20 000  100 000 o Vertrouwen in het financiële systeem behouden o In theorie kan het niet alle tegoeden van alle banken garanderen  nieuwe evoluties in financiële producten   

  

Effectisering Bunding/repackaging Toepassing op subprime debt: o Bundelen van leningen in een nieuw financieel product o Risico wordt gedragen door houder van dat product o Vastgoed als onderpand voor waarde van het product Mondialisering van financiële markten Geen wetgeving toepasselijk op deze nieuwe producten Markten ‘raten’ en ‘reguleren’ zichzelf

5 Kredietcrisis  Impact op financiële markten 

Banken hadden veel ‘rommelkredieten’ op de balans staan o Afboeken activa o Herkapitalisering aan ongunstige aandelenprijzen  Vertrouwen tussen banken is weg  Overheden springen bij  nationalisering van banken  impact op economie  

Goedkope financiering droogt op  investeringen dalen Particulieren verliezen vertrouwen  consumptie daalt GEVOLG: - Recessie - Beurzen dalen sterk vanwege depressievrees

6 Bankencrisis / Europese crisis  gevolg  Overheidsschulden opgedreven door redding banken  Vertrouwen in zekerheid overheidspapieren weg (rating)  Waarde overheidspapieren (staatsobligaties) crasht  impact op banken 4

 Banken hebben veel overheidspapieren op balans (“veilig”)  Door waardedaling komen banken weer in de problemen  impact op reële economie  

Goedkope financiering droogt op  investeringen dalen Particulieren verliezen vertrouwen  consumptie daalt GEVOLG: - Recessie - Beurzen dalen sterk vanwege recessievrees

7 Kredietcrisis





7.1 Aanleiding Effectisering = Kredietmaatschappijen verpakken de verstrekte kredieten in effecten en verkopen die door aan andere financiele instellingen. => debiteurenrisico (risico op niet kunnen terugbetalen) gaat over naar de andere Bundling/repackaging = Oude producten geen gevaar laten worden door samenvoegen  bundelen van leningen in een nieuw financieel product  risico wordt gedragen door houder van dat product  vastgoed als onderpand voor waarde van het product => Mondialisering van de financiële markten => Geen wetgeving toepasselijk op deze nieuwe producten => Markten “raten” en “reguleren” zichzelf



Subprimes = leningen van een lagere kwaliteit, verstrekt aan iedereen, zelfs mensen zonder inkomen = ROMMELHYPOTHEKEN  hadden een variabele rentevoet, waardoor meer mensen het wouden aangaan Vele mensen gingen die hypotheken aan, maar als de prijs steeg konden ze het niet terugbetalen => huizen in beslag genomen 7.2 Crisis Ratingbureaus: kredieten niet risicovol (want 1/100 niet kunnen terugbetalen is niet erg, totdat het ook naar Europa wordt doorgegeven…) Wanneer Dexia AAA kredieten heeft, die zelfs niets waard zijn => daling aandelen, activa afboeken  vertrouwen tussen banken weg & overheid moet inspringen  investeringen dalen  consumptie daalt    

door vertrouwen dat daalt

recessie = geen groei en BBP daalt beurzen zakken door vrees voor depressie (geen groei per kwartaal) Overheidsschulden opgedreven door redding banken Vertrouwen in zekerheid overheidspapier weg (rating) 5

 Waarde overheidspapier (staatsobligaties) crasht      

Banken hebben veel overheidspapier op balans (“veilig”) Door waardedaling komen banken (opnieuw) in problemen investeringen dalen consumptie daalt Recessie beurzen dalen sterk vanwege recessievrees

8 Financiële instrumenten 8.1 Zichtrekening Titularis = diegene die de rekening opent Rekeningnummer: IBAN = International Bank Account Number: 16 tekens Oude rekeningnummer: BE gevolgd door controlegetal = MODULUS 97 = 2 cijfers na BE zijn niet vrij maar vertegenwoordigen de deling van de laatste 12 cijfers Valutadatum = de dag waarop jij de bank of de bank jou rente moet betalen.  bij storting: de dag nadien (transactiedag +1)  geldopname: transactiedag -1  elektronisch: dezelfde dag (transactiedag = valutadag) Kosten & opbrengsten hangen af van de soort rekening.

8.2 Debetkaart Maestrofunctie  andere landen van Europa betalen Protonfunctie  kleine betalingen kunnen via een ‘elektronische geldbeugel’

8.3 Overschrijving Kan een mededeling op geschreven worden, op een cheque niet.  blad invullen & ondertekenen  is geen betalingsbewijs maar soms wel een bewijsmiddel Memodatum = gewenste uitvoeringsdatum (tussen 2 en 1 jaar na afgifte) OGM = overschrijving met gestructureerde mededeling: numerieke reeks van 12, gecontroleerd door een computer, laatste 2 cijfers = modulus 97 8.4Doorlopende opdracht = vaste datum, vast bedrag & vaste begunstigde 8.5 Gedomicilieerde facturen = automatische betaling van facturen, zelfs met steeds een ander bedrag  domiciliëringsopdracht

6

8.6 Cheque = handelspapier waarbij de trekker aan de financiële instelling de opdracht geven om een bepaalde som op zicht te betalen aan de houder.  wettig betaalmiddel  aan toonder: geen naam  houder kan meteen indienen of terug overdragen aan iemand anders  aan order: op naam  meteen innen of uitlenen uit endossement  niet aan order: kan enkel worden uitbetaald aan 1 persoon (op naam) Trekker is strafbaar als de cheque niet gedekt is (hij niet genoeg geld heeft) Een cheque vervalt na 6 maanden 

Gecertificeerde cheque: een cheque die de uitschrijver door de bank heeft laten “certificeren”. De bankier bevestigt dat het bedrag waarvoor de cheque is uitgeschreven tot het einde ven de aanbiedingstermijn ter beschikking wordt gehouden.



Gekruiste cheque : een cheque voorzien van twee parallelle lijnen dwars over de voorzijde van de cheque. Deze cheque kan enkel worden aangeboden bij de bank van uitgifte dan wel op de rekening die vermeld staat tussen de 2 lijnen. Een gekruiste cheque die betaalbaar werd gesteld aan een met name genoemde persoon, blijft overdraagbaar door middel van endossement. De betrokken bank mag deze cheque echter slechts ofwel aan een andere bank betalen, ofwel aan de geëndosseerde, indien dit één van haar klanten is.



Bankcheque : financiële instelling is trekker & betrokkene  klant vraagt een bankcheque: bank haalt het geld al af en zet het op haar rekening zodanig dat het sowieso gedekt is

9 Sparen voor particulieren 9.1Inflatie Rente = ongeveer inflatie (Banken kiezen zelf)  geld houdt zijn tijdwaarde:  Vt = V0 x (1 + r)t  V0 = Vt / (1 + r)t

9.2 Spaarrekening Basisrente + getrouwheidspremie (marketing) Voordelen:  betere rentevergoeding  fiscale vrijstelling van roerende voorheffing  tegoed is onmiddellijk opvraagbaar  vrijwaren van geldontwaarding 9.3 Termijnrekening Vaste termijn è opzeggingstermijn rente = hoger als spaarrekening (anders zouden mensen hun geld niet lang vastzetten) 7

9.4 Kasbon Uitgegeven door banken Onderhevig aan roerende voorheffing Zekerheid van rendement over langere termijn Vooral interessant bij hoge rentestand (bv. 2007) 9.5 Kapitalisatie = interest op interest  wel bij spaarboekje, niet bij kasbon

10 Kredieten aan particulieren 10.1 Kredietkaarten Betalingen worden gegroepeerd en pas op het einde van de maand afgerekend Spending limit Verzekerd bij diefstal 10.2 Kredietlijn Mogelijkheid om tijdelijk onder 0 te gaan Interesten op het negatieve bedrag en het aantal dagen Gevaar bij domiciliering 10.3 Consumptiekrediet Verkoop op afbetaling Lening op afbetaling Kredietopening è jaarlijks kostenpercentage 10.4 Hypothecaire leningen Lening gewaarborgd door onroerend goed Verschillende aflossingsvormen Maandelijkse vaste betalingen Vaste kapitaalsaflossingen Kosten en voorwaarden • Loonsvoorwaarden • Tarieven en evolutie (liggen vaak een aantal jaar vast) • Lenen op zeer lange termijn  groot interestbedrag  schuldenlast daalt zeer traag • Belastingen betalen

10.5 Beleggen in goud? Argumenten voor: 8

– Veilige haven want is crisisbestendig – Onbetwistbare waarde (tegenover geld in tijden van hyperinflatie) Argumenten tegen: – Goud is geen “belegging” want geeft geen rendement (vb interesten, dividenden, huurinkomsten…) – Goud heeft geen groeipotentieel Hoe beleggen in goud? – Fysiek goud (staven, munten, juwelen,…) – Trackers die de goudprijs volgen (! Tegenpartijrisico!)

11. Kredieten aan ondernemingen Vragen die je je moet stellen bij het financieren van een onderneming: – Welke investeringen moeten er gebeuren? • Investeringscyclus (LT) o Beginkapitaal o Investeringskrediet o Leasing o Lening o Wentelkrediet (je krijgt een lening op lange termijn maar elk jaar bekijkt de bank uw situatie en beslist of je mag blijven lenen of niet) • Exploitatiecyclus (KT, vlottend actief) (= werkkapitaal: jij geeft meer uitstel van betaling aan je klanten dan je leveranciers aan jou) o Kaskrediet o Factoring o Leverancierskrediet o Bankgarantie – Met welke middelen moeten die investeringen betaald worden?  financieringsplan – Wat zijn de lopende kosten? – Welke omzet is nodig om rendabel te zijn? – Zijn er voldoende liquide middelen om de lopende uitgaven te betalen? Je hebt twee soorten financieringsbronnen: 1 Eigen middelen (geen rente) • Persoonlijk vermogen oprichters • Eigen inbreng in natura Gebouw, grond… • Inbreng van anderen 3F’s (friends, families and fools/fans), medevennoten… • Aandelenbeurzen

2 Vreemde middelen 9

• Leningen van derden (niet-banken) • Banken Lange en korte termijn • Anderen Leveranciers… • Obligaties Credit crunch = banken geven minder leningen (er zit meer achter bijvoorbeeld, er vragen minder mensen leningen en/of slechte bedrijven vragen leningen en die zijn te risicovol) Venture capital (participatiefonds) = zoekt bedrijven om een groot deel ervan op te kopen, zo snel mogelijk te laten groeien en dan doorverkopen.

11.1 Kaskrediet, straight loan en voorschotten op factuur 11.1.1. Kaskrediet

= voorschottenkrediet in rekening-courant (rekening courant mag in het rood staan) – Soepele kredietvorm • Geen formaliteiten • Opname moet niet gerechtvaardigd worden  risico voor bank: geen controle op aanwending • Kan op elk ogenblik worden opgenomen • Via cheques, overschrijving betaalkaarten… – Dagelijks aanpasbaar aan effectieve behoeften – Rente wordt op de dag aan de uitstaand debetstand berekend (besparen) Kost = basisrentevoet + marge + provisie – Onbepaalde duur – Voor financiering vlottende activa • Voorraadvorming • Debiteurenfinanciering • Andere kortlopende vorderingen 11.1.2 Straight loan – Kaskrediet is bepaald bedrag, straight loan is bepaalde periode. – Rentevoet is vooraf afgesproken en lager dan gewone kaskrediet maar moet betaald

worden over de hele periode want het bedrag wordt in één keer opgenomen. – Korte termijn 11.1.3 Factuur als kredietinstrument

– Leveranciers endosseren verkoopfactuur aan financiële instelling -> FI betaalt factuur aan leverancier voor een bepaald percentage -> op vervaldag betalen oorspronkelijke klanten factuur aan FI – Wisseldiscontokrediet – Cliëntendiscontokrediet – Vereisten: 10

• • • •

Spreiding Solvabele debiteuren Aanvaarde facturen Uiterste vervaldatum

11.2 Factoring = Bedrijf (factor) neemt uw vorderingen over en zij geven 80% van de waarde van uw vorderingen en wanneer zij uw vorderingen innen krijg je de rest (facultatief) – Factoringrecht/factorloon = de kostenfactor voor de dienstverlening van de factor. Die diensten zijn: • Debiteurenadministratie Factor houdt ontvangen betalingen, openstaande posten… in de gaten voor zijn cliënt. • Debiteurenopvolging De factor zal de klanten van zijn cliënten aanmanen hun schulden op tijd te betalen. • Risicodekking Factor bepaalt limiet tot waar hij het risico wil overnemen, hij bespaart zijn cliënt de kosten van advocaten, gerechtskosten…. 11.3 Leasing 11.3.1 Financiële leasing

= Objectfinanciering (gekoppeld aan (on)roerend goed)  sale and lease back – Voordelen: • Financieel maatwerk • Leasinggever neemt alle kosten op zich -> voordeel voor Lnemer • Lnemer moet geen voorschot betalen of onderpanden geven – Aflossing : prenumerando annuïteit 11.3.2 Operationele leasing (renting) – Na de leasingperiode kan je of de periode verlengen of het goed afstaan – Lnemer neemt geen economisch risico want hij kan het goed afstaan – Het zijn bedrijfskosten en geen activa  operationeel is duurder dan financieel Kenmerken van leasing Duur van de leasing Duur van de leasingovereenkomst ~ economische levensduur Doel van de leasing Eigendom Kosten onderhoud, belastingen, verzekeringen… Afschrijven door/op de balans

Financiële leasing Lang Ja

Operationele leasing Kort Neen

Financiering Juridisch: leasegever Economisch: leasenemer Leasenemer

Gebruik Leasegever

Leasenemer

Leasegever

Leasegever

11

bij: Belastingvoordeel Contract opzegbaar Aankoopoptie

Ja Neen Ja (waarde bepaald in contract

Ja Ja Neen

11.3.3 Sale and lease back

= Eigenaar verkoopt een goed en leaset het terug Voordelen: – Reeds geïnvesteerde vermogen komt terug vrij – Balans vertoont betere solvabiliteit  boekwaarde < verkoopprijs = meerwaarde  ook al lease je, het staat terug op je balans – Voordelen van leasing – Focus op hoofdactiviteit Nadelen: – Belasting op meerwaarde – Verlies onderpand – Verlies patrimonium (je bent geen eigenaar meer) 11. 4 Investeringskrediet – Financieren van vaste activa/bedrijfskapitaal – Het krediet volgt de levensduur van het object – Aflossing: • Annuïteiten • Lineaire/progressieve amortisatie • Bullet • Intrestbetaling: maandelijks, trimestrieel of jaarlijks • Strakke modaliteiten  zekerheden • Wederbeleggingsvergoeding: forfaitair/funding loss clausule • Vaste voorschotten op LT: o Financieren van vaste activa/bedrijfskapitaal En verwachting van een daling van de intrest o 1 à 5 jaar o Rentevoet : euribor + o Opname: in één keer o Aflossing: bullet of afbouwschema • Wentelkredieten (roll-over) o Doel : vaste voorschotten o Termijn: opeenvolging vaste voorschotten op KT o Rentevoet: euribo + / Commitment fee o Opname: valutaclausule o Aflossing: in devies opname/revolving 12

o flexibiliteit • Krediet op afbetaling o Doel: roerende goederen Beperkt bedrag o Termijn: maximaal de afschrijvingstermijn o Rentevoet: forfaitaire maandelijks lastenpercentage o Opname: lening o Aflossing: mensualiteiten 11. 5 Bankgaranties = De bank verplicht zichzelf een geldbedrag te betalen aan een derde als de cliënt van de bank het geld aan de derde niet kan betalen. Borgstelling



Bankgarantie

bank kan verweermiddelen van Kredietnemer inroepen documenten

abstract karakter op eerste verzoek/mits

Bijkomende en voorwaardelijke Verbintenis van schuldvorderingen

onvoorwaardelijke verbintenis

‘eerst praten, dan betalen’

‘eerst betalen, dan praten’

11.6 Financieringsproblemen bij KMO’s – Objectieve cijfers  perceptie – Belangrijkste uitgangspunten: • Kredietschaarste? Niet enkel een discussie van vraag en aanbod • Financieringsproblemen? • Dienstverlening banken, overheidsmaatregelen • Kredietdossiers, kredietratings – Weigeringsgraad -> de conjunctuur heeft een invloed op de kwaliteit van de aanvragen Voornaamste redenen van weigering: • Verstrenging kredietvoorwaarden (Bazel II en Bazel III, bazelnormen zijn normen die de overheid aan banken heeft opgelegd • Onvoldoende terugbetalingscapaciteit • Te weinig eigen inbreng of EV • Onvoldoende waarborgen • Schulden m.b.t. sociale las...


Similar Free PDFs