Samenvatting filosofie PDF

Title Samenvatting filosofie
Course Filosofie
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 36
File Size 629.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 303
Total Views 853

Summary

Samenvatting Filosofie for love of the world 1. Introductie vak Filosofie Goed nalezen en bij aanvullen waar nodig. 1. Situering van Filosofie in het grondplan Metacognitie wijsgerige manier van denken Heimspeki ijslands voor filosofie) betekent letterlijk naar de Amor Mundi belangrijk principe van ...


Description

Samenvatting Filosofie ~ for love of the world 1. Introductie vak Filosofie 1.1.

 Goed nalezen en bij aanvullen waar nodig.

Situering van Filosofie in het grondplan -

Metacognitie = wijsgerige manier van denken Heimspeki (= ijslands voor filosofie)  betekent letterlijk ‘kijken naar de wereld’ Amor Mundi  belangrijk principe van Hanna Arendt = ‘liefde voor de wereld’ We situeren ons op metaniveau

2. Kennismaken 2.1.

Buigen voor een vraag

Kennismaken = aandacht vestigen op interessante vragen

2.2.

Naar de wereld kijken

filosofie = Twee Griekse woorden: Philos en Sofoi  vriend of liefhebber van de wijsheid  Filosoferen is vragen stellen, proberen uit te leggen en antwoorden te zoeken Waarom is de manier van kijken naar de wereld van essentieel belang? Onderdeel kijken: het stellen van vragen

Bestuderen wat voor antwoorden het oplevert

Resultaat van dat kijken bestuderen  wat zien we trachten we te vertalen, bv: vakantie  elk beeld is een verhaal kijken naar de wereld resulteert in allerlei verhalen

Sommige verhalen bepalen ons leven in beïnvloeden hoe we naar de wereld kijken

Positie van dat kijken  we gaan op zoek naar de voowraarden om gelukkig in de wereld rond te lopen maken goed en kwaad als kwaliteiten deel uit van de wereld of schuilen die in ons? op welke manier gaan we naar de wereld kijken? VOORBEELD: - Hannah Arendt: ‘liefde voor de wereld’ 1

-

HEIMSPEKI: als observator in de wereld  betekent dan de kunst van het observeren en het doordenken van wat geobserveerd werd  helder denken

BESLUIT: Leer naar de wereld te kijken en doe dat met liefde.

2.3.

Filosofie is oorsprong-kelijk denken

‘wat houdt dat kijken nu precies in?’ Denken  zoekt naar een oorsprong , zijn bepalend kader, zijn essentie  ‘waar gaat dit eigenlijk over?’ Oorsprong-kelijk denken = is denken dat teruggaat naar zijn oorsprong VOORBEELD Beek tegenkomen en u afvragen: ‘waar komt die beek vandaan?’  Door oorsprong te localiseren  geheel van parcours in kaart brengen  Geheel van waterloop (bron tot monding) Ont-goochelen = de oorsprong blootleggen  Waaruit bestaat die truc, wat is er precies verborgen? BESLUIT: De vier vragen van Immanuel Kant: - Wat kan ik weten? - Wat moet ik doen? - Wat mag ik hopen? - Wat is de mens?

2.4.

Waarmee kijken we?

Waargenomene denken Je denken heeft informatie aan het waargenomene toegevoegd  Waargenomene: ik zie lijnen  Denken: telt die lijnen op  U denken functioneert als filter voor u waarneming Heimspeki filosofie: Een bijzondere, scherpzinnige en veeleisende, precieze en vermoeiende manier is om naar de wereld te kijken Waarom is het zo nodig om op die veeleisende , precieze en vermoeiende manier te kijken? Omdat het een bevordering moet betekenen op vlak van kritisch , creatief en logisch denken  Hoe nauwkeuriger en preciezer we onze denken hanteren hoe beter we een totaalbeeld op de wereld verkrijgen en hoe nauwkeuriger we ons in de wereld kunnen bewegen

2

-

-

-

-

Kenmerken wijsgerige manier om te kijken:  De principiële bereidheid om de eigen formuleringen van vragen, de antwoorden daarop en de eigen argumenten/redenen voor die formuleringen/oplossingsvoorstellen kritisch in vraag te stellen  Het respect voor standaarden voor rationele argumentatie  De betrekking van de vraagstelling op ‘uiteindelijkheidsvragen’, op ‘ultieme’ vragen. Eerste punt:  Men vertrekt niet van vooronderstellingen die mijn onbetwijfelbaar acht en zelfs ondanks redelijke tegenargumentatie niet in vraag wil stellen = dogmatisme  Dogma (bv) = moeder Maria is een maagd.  een idee dat je aanneemt zonder je er vragen bij te stellen. Tweede punt:  Men doet pas aan filosofie als men rationeel te werk gaat. Dit betekend de probleemformulering/oplossing moet afhangen van denkstappen die voor mogelijke gesprekspartners principieel aanvaardbaar zijn.  Rationeel te werk gaan = op een logisch onderbouwde manier te werk gaan  Logica = het instrumentarium dat zorgvuldigheid en betrouwbaarheid in het kijken moet brengen. Derde punt:  Wijsgerige activiteit herkennen  haar ultieme gerichtheid op ultieme problemen. Voorbeeld: van steak en soja  Het is een vraag naar het hoe, waartoe, waarom en waardoor van de bevrediging van die basisbehoefte  Belangrijk kenmerk ultieme vragen: men kan ze slechts tentatief en voorlopig behandelen (= in afwachting van eventueel geschikte onderzoeksmethodes (bv: experiment en observatie, logisch en wiskundig bewijs,…) dan alleen het kritisch onderzoek)

2.5. Filosofie is te onderscheiden van ideologie, wetenschap, religie en kunst 2.5.1. Ideologie ideologie = een samenhangende verzameling van ideeën over hoe je de samenleving het best organiseert, vertrekkende vanuit bepaalde waarden (of ‘idealen’).  samenleving daarmee bedoelen we hier de interacties tussen mensen als ideoloog probeer je de principes te bedenken aan de hand waarvan je mens en samenleving in hun totaliteit organiseert, vooropstellende dat bepaalde waarden prioritair moeten worden gerealiseerd - Voorbeeld: socialisten vertrekken bv van de waarde gelijkheid, de neoliberalen vertrekken van de waarde individuele vrijheid. de beperking van de ideologie  keuze voor het vooropstellen van bepaalde waarden, die zolang je enkel binnen die ideologie blijft denken, niet in vraag gesteld wordt  Het verschil met filosofisch denken

3

2.5.2. Religie/godsdienst Religie en godsdienst houden zich onder meer bezig met het formuleren van ideeën over de relatie van de mens met het ‘al’ (het geheel van alle andere dingen)  Soms wordt het ‘al’ gepersonaliseerd tot één of meerdere goden Belangrijkste onderscheid met de filosofie  religie en godsdienst maken niet alleen gebruik van rationele argumentatiestandaarden  maken ook gebruik van ‘openbaringen’ (onder de vorm van profeten, verschijningen, …) en contact met het ‘bovennatuurlijke’  tegengestelde met filosofie waarbij we enkel beroep kunnen doen op de natuurlijke wereld zoals we die zintuigelijk waarnemen en kunnen omschrijven aan de hand van voor iedereen herkenbare en controleerbare categorieën in instrumenten Veel filosofen hebben het bestaan van God proberen te bewijzen, net zoals het niet-bestaan van God Filosoof Sören Kierkegaard  proberen bewijzen van het bestaan of niet bestaan van God is nonsens  God en religie zijn een kwestie van geloof  om van het weten en kennen naar het geloof te gaan moet je een sprong maken In hoeverre kan je als rationeel mens kan besluiten om te geloven en dus die sprong te maken? 2.5.3. Wetenschap een wetenschap heeft een specifiek object en een welomschreven methode  werkt op een ‘accumulatieve’ manier aan kennis wetenschap  werkt steeds verder aan de stand van zaken in een bepaald kennisdomein (bv: biologie, chemie,…) waar zijn voorgangers waren aanbeland De kennis en de inzichten omtrent een fenomeen die aan de hand van wetenschappelijke methode werden aangetoond, worden voor ‘waar’ aanvaard en daar wordt verder op gebouwd. BEHALVE als blijkt dat er fouten zijn gemaakt bij het toepassen van de wetenschappelijke methode Wetenschap  werkt consensus Filosofie  er bestaat niet zoiets als één enkele, universele manier om geldige inzichten te produceren Typisch aan filosofie is dat haar uitspraken, conclusies, definities,… nooit definitief vast staan  ze kunnen steeds weer in vraag gesteld worden In de filosofie is kennis dus niet accumulatief (verder bouwend op eerder verworven inzichten), maar tentatief (voorlopig)  er heerst consensus maar discussie

4

Sommige definities omschrijven het vakgebied van de filosofie als: het zoeken naar kennis op die domeinen waar de wetenschappelijke methode (nog) gen toegang toe heeft 2.5.4. De vrije kunsten In de vrije kunsten (beeldhouwkunst, muziek,…) reflecteert de mens op zichzelf, de anderen en de wereld. VOORBEELD Het beroemde korte gedicht van Herman De Coninck  Zitten een heel aantal observaties in Sprookje Er was eens een man Die altijd rechtvaardig was Kunstenaars gaan nog een stap verder dan filosofen  hanteren tal van diverse methoden (vrije associaties, metaforen,…)  Het gebruik van rationele argumentatiestaandaarden is niet altijd een vereiste meer  Niet verbale instrumenten om over mens en wereld te reflecteren

2.6.

Soorten vragen

Stellen van vragen is de manier om naar de wereld te kijken  vragen is een soort van instrumentarium Er bestaan verschillende soorten vragen  vragen in filosofische zin hebben betrekking op 4 grote deelgebieden: - Taalfilosofie: vragen over betekenis - Ethiek: vragen over juist of verkeerd, over hoe het hoort te zijn - Epistemologie: vragen over hoe we zaken kunnen weten - Ontologie, metafysica: vragen over de realiteit van iets Filosofische vragen  verticaal Er bestaan verticaal gezien twee niveaus van vragen: - Eerste orde vragen: vragen over feiten, waarden en oplossingen  Op deze vragen verwacht men meestal een concreet antwoord  Komen dagelijks aan bod  Tasten de oppervlakte van de wereld af VOORBEELD - Wat zijn feiten? - Wat is het probleem? - Wat zijn de verschillende handelingsalternatieven  Ook wel instrumentele rationaliteit volgens Max Weber

5

- Tweede orde vragen: vragen naar aannames en vooronderstellingen  Deze vragen eisen zorgvuldig nadenken en veronderstellen ook reflectie vanuit een metapositie (= waarnemingspositie vanuit een men naar een bepaalde positie kijkt: men is op een hoger niveau (`meta`) t.o.v. die positie.)  Komen niet dagelijks aan bod (hoewel ze voortdurend aanwezig zijn)  Trachten onder oppervlakte te kijken VOORBEELD - Wat wordt hier voorondersteld? - Wat wordt er met dit begrip bedoeld? - Wat is de kern van deze kwestie?  Ook wel substantiële rationaliteit volgens Max Weber VOORBEELD 1 Briefje van €50 (zie cursus pagina 35) Eerste orde: Hoe is dat geld er gekomen? Tweede orde: afvragen wat toeval is en wat voorbestemd is VOORBEELD 2 Denken en rationaliteit  soorten denken  Max Weber (Duitse filosoof/socioloog)  onderscheid tussen instrumentele en substantiële rationaliteit

2.7.

Drie types denken: instrumentele rationaliteit, substantiële rationaliteit en mytisch denken

Instrumentele rationaliteit = vorm van denken die gericht is op het verwerven van feitenkennis Denken dat de werkelijkheid probeert te beschrijven  diezelfde werkelijkheid nadien ook controleerbaar, bruikbaar, instrumenteel wordt.  instrumenteel denken aan de hand van eerste orde vragen die je beantwoord met argumenten die overtuigend zijn op basis van natuurlijke waarneembare, contoleerbare gegevens Substantiële rationaliteit = het denken dat gericht is op het inzicht verwerven op uitgangspunten, de waarden, de vooronderstellingen, de gebruiken wanneer we over werkelijkheid nadenken  Door filosofisch onderzoek  zorgt voor inzicht in de fundamenten  Substantieel denken aan de hand van tweede orde vragen die je beantwoord met argumenten die je baseert op waarneembare, controleerbare gronden Mythisch denken = een manier van denken over de werkelijkheid aan de hand van symbolen, sprookjes, verhalen,…  De werkelijkheid controleerbaar maken (bv: bidden bij ziekte)  Bij mythisch denken kunnen zowel eerste als tweede ordevragen worden gesteld die niet enkel op basis van rationele argumenten worden beantwoord

6

 Verwijzen naar hogere, bovennatuurlijke inzichten (bv: boodschap uit een droom) Hoe is het denken van de mens ontstaan? Gaande weg is de mens toevallig tot vaststellingen gekomen dat hij/zij bepaalde voorwerpen (stenen) als instrument kon gebruiken om iets anders gerealiseerd te krijgen (opensnijden)  instrumenten verfijnen  bezig zijn met de vraag ‘Hoe hij zijn instrumenten kon verbeteren?’  instrumentele denken Parallel ideeën over fenomenen in de bredere omgeving van de mens (onweer, ziekte,…)  mens gebruikte prille denken om aan de hand van magie, rituelen en mystiek proberen werkelijkheid in zekere zin voorstelbaar en controleerbaar te maken  mystiek denken  zowel het instrumentele als het mythische denken werd al in een vroeg stadium ontwikkeld  Mythisch denken tot ver in de geschiedenis van de mens een grote rol bij verklaren van mens en wereld

2.8.

Aristoteles (384 – 322 vC) over inzichtelijke kennis.

Niet kennen

2.9.

Oefeningen

Zie oefeningen pagina 38 – 49

2.10. Voorbeeld van substantiële rationaliteit: socratische parrèsia en zelfzorg  uitgebreide versie op BB Parrèsia = vrijmoedig praten  Oprechte kritiek geven, de waarheid spreken Dien je niet als opvoeder/begeleider/hulpverlener niet steeds de waarheid te zeggen?  een overstap van substantiële rationaliteit naar meer specifiek kritisch denken. Dialoog Laches van Plato  zie cursus pagina 49 – 51  De centrale vraag: Wat is een goede opleiding?  dit leidt tot het volgende: - Als je zelf geen goede opleiding hebt genoten, hoe kan je dan zeggen wat een goede opleiding is - Als mensen moeten opgeleid worden, dan moeten zij de waarheid van bekwame leermeesters krijgen - Hoe kunnen we goede, waarheid sprekende leermeesters onderscheiden van slechte?

7

Een aantal kenmerken van de Socratische Parèsia: - Omwille van de perrèsia moet je dus eerst in de nabijheid komen (fysieke nabijheid) - De toehoorder moet geleid worden naar een punt dat hij/zij uitleg moet geven over je eigen leven  niet in de zin van verantwoording maar wel over de overeenkomst tussen het verstand (logos) dat je gebruikt en de manier hoe je leeft (bios) Socrates onderzoekt hoe de logos vormt geeft aan iemands levenswijze en of er een harmonische relatie tussen beide bestaat (dus wat je denkt zich ook in je daden weerspiegelt)  De socratische rol is die van BASONOS toetssteen  hij toetst de overeenstemming tussen iemands leven en de begrijpelijkheidbeginselen (of logos) ervan) een basanos = letterlijk een zwarte steen om de zuiverheid van goud te testen; het is de veeg die op de steen achterblijft wanneer je er met goud over strijkt Binnen de filosofie is een basanos  het dient om de ware aard van de relatie tussen logos en bios vast te stellen  Daaruit bestaat de wil om te leren (streven naar wijsheid), om bereid te zijn om in mijn verdere leven zorg te dragen voor de manier waarop ik leef (logos en bios) en dat zo goed mogelijk

8

Is Socrates wel een goede basanos? Ja, want hij is een goed voorbeeld van de integere relatie tussen woorden (logos) en daden (bios)  Zie fragment pagina 52 De socratische parrèsia wordt gebruikt in de persoonlijke relatie tussen twee mensen  het is een basiskenmerk van zelfzorg  Hoe een goed leven te leiden? Waar en wanneer gebruik je parrèsia? - In het openbaar leven - In persoonlijke relaties - Vriendschap - Tegenover onszelf (om zelfbedrog te vermijden)

3. Kritisch denken 3.1.

Inleiding

Kritisch denken = een vaardigheid die aangeleerd en gebruikt kan worden om te beslissen of een bewering waar, of fout is.  Het biedt handvatten om de neiging om beteugelen en onlogische redeneringen en denkfouten te herkennen en voorkomen. kritisch denken: - Verduidelijkt beweringen - Onderzoekt aannames - Evalueert argumenten - Beoordeeld conclusies Kritisch  impliceert het belang of de centrale plaats van het denken over een probleem, een vraag of een aandachtspunt Waarom wordt kritisch denken als negatief beschouwd? (destructieve reputatie) Omdat kritisch denken de kwaliteit van beweringen, meningen, argumenten gaat beoordelen en ze daarom moet onderzoeken Onderzoeken = analyseren = ontleden  onjuiste/foutieve verbanden blootleggen  een bewering wordt beoordeeld op zijn geldigheid/waarheid  de waarheid onthullen wordt vaak als negatief beschouwd Waarom wordt kritisch denken als subversief beschouwd en vooral door machthebbers gevreesd? - Vernietigd onzin  kan kracht uit bewering halen - Dwingt om zaken onder ogen te zien - Eigen uitspraken en die van anderen te onderzoeken  Daarom wordt dit door machthebbers gevreesd, omdat hun uitspraken worden geanalyseerd

9

KORT SAMENGEVAT Kritisch denken: - Verstandig en onderbouwd oordelen - Niet zomaar aanvaarden wat er gezegd wordt - Onderzoeken, analyseren - Kwaliteit van redeneringen en argumentaties

3.2. 3.3. 3.4.

Voorbeelden Bronnen Redeneringen Kritisch denken s het opsporen van foute redenringen, ze analyseren en ze controleren VOORBEELD - Auto die niet start - Kaartspel - Detective verhaal Redeneringen = je kunt ze uitdrukken als: - Opeenvolgingen van uitspraken die dienen als uitgangspunten - Uitspraken die uitgangspunten volgen - Noemt men argumenten, premissen (of aannames) van de redenering - Noemt men de conclusie, standpunten, gevolgtrekkingen VOORBEELD - Wanneer je naar de les komt dan verwacht de docent dat je oplet en aantekeningen maakt Premisse = een aanname

3.5.

Connectoren en signaalwoorden

Connectoren (signaalwoorden) = de woordjes die de verschillende zinnen met elkaar verbinden Redeneringen bestaan uit verschillende onderdelen die verbonden zijn met elkaar Connectoren: - Daarom, dus, daaruit volgt,…  deze leiden naar een standpunt, conclusie, besluit - Immers, want, omdat,…  duiden een argument of een reden aan Kwantoren: weergeven hoeveelheden (kwantiteiten) VOORBEELD - Alle mensen zijn zoogdieren Operatoren = connectoren + kwantoren ! zelfstandige uitspraken zijn geen redeneringen 10

VOORBEELD - De chemische fabriek was in het verleden altijd goed beveiligd, dus dat zal nu ook nog wel zo zijn - De chemische fabriek was in het verleden altijd goed beveiligd, maar dat is nu niet meer zo

3.6.

Vooronderstellingen van redeneringen

Niet kennen

3.7.

Hoe vooronderstellingen opsporen?

Niet kennen

3.8.

Verborgen aannames

VOORBEELD Aanname: op alle kaarten met een klinker aan de ene kant, staat een ‘4’ op de andere kant Aanname: op deze kaart staat een ‘A’ Conclusie: op deze kaart staat een ‘4’ op de andere kant  Deze redenering is ongeldig: extra aanname nodig (een ‘A’ is een klinker)  dan redenering wel geldig Reflectie op het denken = bekijken en uitschrijven van de redeneringen Vooronderstelling = een verzwegen aanname  Worden stilzwijgend aangenomen en blijven onuitgesproken Geheel van vooronderstellingen = bril of referentiekader  je eigen bril bepaalt hoe je de wereld ziet en wat je in de wereld ziet VOORBEELD: een verschijnsel door twee brillen bekeken  student steekt hand op voor vraag Het begrijpen van een verschijnsel doe je altijd vanuit een referentiekader, met een bril op of vanuit bepaalde vooronderstellingen  Je ontdekt door welke bril jij de wereld bekijkt. Als je dit weet, heb je de mogelijkheid om deze bril eventueel bij te stellen, af te zetten en van bril te wisselen ! dit betekent niet dat elke bril altijd even handig is (docent gaat niet met natuurkundige bril kijken)

11

3.9.

Soorten redeneringen 3.9.1. Inductieve redeneringen -

Zijn meestal gebaseerd op empirische waarnemingen. W1 tot Wn slaat op waarnemingen Conclusie bevat steeds nieuwe informatie onder de vorm van een algemene uitspraak Gemakkelijk te weerleggen door één tegenvoorbeeld Van bijzonder naar algemeen Is dus generalisatie of veralgemening

VOORBEELD: ‘alle raven zijn zwart’ - De conclusie bevat meer info dan de premissen - Dit betekent ook dat de info die uit en inductieve redenering voort komt niet als dusdanig in de premissen aanwezig is  inducties zijn met andere woorden veralgemening met een uitgesproken hypothetisch karakter - Conclusie kan niet waar zijn  toch zijn we geneigd deze aan te nemen  we hebben goede redenen om niet aan de waarheid van de conclusie te twijfelen  waarschijnlijk karakter 3.9.1.1.

Het belang van inductie

De belangrijkhe...


Similar Free PDFs