Filosofie 2018 PDF

Title Filosofie 2018
Course Filosofie
Institution Hogeschool Vives
Pages 58
File Size 990.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 93
Total Views 129

Summary

Barbara Verdonck...


Description

Filosofie 2017-2018 5feb 1e les Prentenkabinet niet kennen Mondeling examen Opnieuw 3 inzichtsvragen + voorbereidingstijd tijdens mondeling

1. Inleiding 1.1 De aard van de filosofische vraagstelling ‘Filosofie gaat over abstracte dingen’  Het gaat van de vanzelfsprekendste dingen! Nadenken over de dingen die ons zeer vertrouwt zijn zoals ‘wie is de mens?’ In orthopedagogie is de mens van zelfsprekend De filosofie zet een stap terug, weten we wel over wat we het hebben als we over de mens spreken  filosofische, kritische vraag Kritisch nadenken: Een stap terugzetten t.a.v. de dingen die van zelfsprekend zijn.  filosofische vraag Dit is een zeer specifiek soort vraag, het kennen op zichzelf wordt ook in vraag gesteld Filosofie: voortdurend vragen stellen, kritisch zijn Dit is een dubbele vraag Er zijn 2 basisvragen doorheen de cursus filosofie: 1. Wie /wat is de mens? Vragen naar de dingen die ons vanzelfsprekend lijken, iets dat gekend lijkt (wat is de mens?) 2. Wat is kennis? Weten we eigenlijk wat we denken te weten? Kennen we wel wat we denken te kennen? Het gaat dus vooral over het antwoord opschorten, de antwoorden wijzigen en dit voortdurend gedurende de geschiedenis Filosofie is een historische cursus, het vergelijkt de filosofische vraag doorheen de geschiedenis De dingen zijn altijd wijzigbaar gedurende de geschiedenis Waarom is de filosofische vraagstelling nog steeds actueel? Er zijn nog steeds filosofen Actuele gebeurtenissen worden kritisch beoordeeld vanuit een bepaald standpunt, bv. de Morgen, de Standaard De filosoof nu zegt, wanneer we ruim denken, stelt een vraag: Wat is ruim denken? Zijn wij wel ruimdenkend? We krijgen geen antwoorden, enkel vragen Filosofen zitten overal, politieke partijen, vakbonden,…

1.3 Plaats van de filosofische vraag: de ‘ton’ van Diogenes Dit gebeurt vanuit een precies standpunt We zetten ons buiten de werkelijkheid, om de werkelijkheid vanop een afstand te bekijken -Dit kan niet want we staan ALTIJD in de werkelijkheid De filosofische vraag staat in een buiten/binnen positie!

Diogenes van Sinope (4e eeuw v. C.) = plaats van de vraagstelling Metafoor van de plaats van de filosofische vraag Hij wil leven als een hond om een scherper zicht te krijgen van de mens Wordt hierdoor vaak afgebeeld met een hond Icolografie: het beeld leren lezen Hij liep rond op de markt van Athene, dit was de belangrijkste plaats van de stad Het ganse publieke leven gebeurde op de markt: handel, sport, politiek,… Hij leefde in een ton op de markt van Athene Hij liep overdag rond met een lantaarn op de markt, opzoek naar de mens  filosofische vraag!! Een figuur dat doorheen de geschiedenis altijd tot de verbeelding spreekt - Alexander de Grote Gaat naar Diogenes en vraagt wat hij voor hem kan doen Diogenes wil dat hij uit zijn zon gaat staan, dit is het enige dat hij nodig heef Waarom hebben we het nu over Diogenes? In zijn ton vinden we het beeld om de plaats van de filosofische vraag te duiden. De binnen/buiten positie van de filosofische vraag Vanuit die ton stelt Diogenes de vraag over de mens Een holte binnen in de realiteit (de binnen/buiten positie van de plaats van de filosofische vraag) Je staat in de realiteit maar je stelt je vraag in de holte van de ton (buiten de realiteit) om na te denken over de mens Schema filosofie achteraan de cursus 2 vragen - Wie/wat is de mens? - Wat is kennis? Antieke tijd Middeleeuwen Moderni tijd Hedendaagse tijd - Wat kenmerkt die periode? We spreken over een nieuwe periode omdat er fundamenteel iets veranderd is Per periode zien we 2 filosofen (uitgz. Hedendaagse tijd) De filosofie ontstaat op een bepaald moment! De mens denkt wel altijd over filosofische/religieuze vragen (bv. waarom gaan wij dood?) Wanneer ontstaat de filosofie? 5e eeuw v. C. We kunnen dit enkel zien om de periode voorheen te bespreken en zien wat er fundamenteel veranderd is! Wat is er typisch aan de filosofie?

1.5 Historisch ontstaan van de filosofie (5e eeuw v. C.) Dit werd later dan het moment zelf aangeduid als het ontstaan van de filosofie We zoeken naar een axioma van de filosofie Ontstaan Filosofie is teruggaan in het verleden/historische. We moeten ons steeds de vraag stellen of het in het verleden ook zo is geweest. Hoe was het daarvoor? Filosofie ontstaat op het moment dat men het woord waarheid ontdekt. Het axioma van de filosofie Wat is een axioma? Een absoluut vertrekpunt dat onbewijsbaar is (bv. een rechte is de kortste afstand tussen twee punten) Het axioma van de filosofie: de zelfontdekking van de logos, als de plaats van de waarheid Wat is logos? Logos: Taal, spreken, rationele, logica, verstandelijke, de rede (de leer) bv. psychologie, de leer van de psyché, geest Het verstand ontdekt/herkent zichzelf als de plaats van de waarheid ( Zelfontdekking: De logos ontdekt zichzelf als de plaats van de waarheid Wat is de waarheid? Waarheid: Iets dat eeuwig en onveranderlijk is en dat vastligt (bv. de ware Jacob) Dit ontstaat in de 5de eeuw v. C. De waarheid ligt in het verstand In zijn spreken van de mens zit er een vastheid die hij nergens anders vindt Het installeren van de waarheid = ontstaan van de filosofie Hoe ging de mens voor het ontstaan van de filosofie om met zijn wereld? voor 5e eeuw v. C. Waar is het middelpunt van de wereld? De Griekse antieke wereld (groter dan het huidige Griekenland!) Vooraf aan de filosofie was er geen vast punt waar je het antwoord kon vinden op zijn vragen! Vroeger was de natuur goddelijk. Ze haalden hun antwoorden uit de natuur, de vele goden Men ging in de antieke tijd naar orakels voor antwoorden (bv. Delphi) Dit was een plaats waar veel mensen samen kwamen en waar de Goden spraken bv. Hoe moet ik mijn land goed bewerken om in leven te blijven? Die antwoorden zocht men bij de goden Het orakel van Delphi Wat is een orakel? Een vrouw (Pythia) die een doorgeefluik is van de goden, die orakelt In Delphi waar er een luchtstroom uitkomt Wij kijken anders naar luchtstromen dan vroeger, dit is geologisch verantwoord

Vroeger keken ze hier anders naar! De wind zijn goden die spreken! Het antwoord van Apollo komt uit de brabbels van Pythia: priesters vertalen de verschillende orakels Apollo: afgebeeld als een god met een zonneschijf God van het licht, het inzicht, denken, evenwicht Het licht aan de einde van de tunnel: metafoor voor de verlichting De mensen gaan met vragen naar het orakel Bv. Koning Kroesos: Hij stelt de vraag ‘Is het een goed idee om de Perzen aan te vallen?’ Antwoord: Een groot rijk zal verwoest worden, alles draait om de interpretatie van de Goden  Zijn eigen rijk werd verwoest Het interpreteren is iets wat NIET vastligt, we hebben geen vast punt waar we ons kunnen op beroepen! De mens ging voor hun antwoorden naar orakels Als je goed luistert, zal je horen hoe de dingen echt zijn Deze vragen zijn geen antwoorden op filosofische vragen In de filosofie gaat het niet om de interpretatie, maar om de taal zelf De filosofie zal ontstaan wanneer men gaat luisteren naar de woorden zelf! De woorden betekenen iets, maar niet tegelijk iets anders De aandacht werd verschoven van de goden naar de taal! Goden  Taal Antieke Griekenland in de 6e eeuw v. C. Op politiek vlak is er ook een verschuiving Ontstaan van de democratie (Dèmos = Volk) Er zijn veel politieke mislukkelingen in Griekenland rond die periode, hierdoor beslissen de burgers dat ze zelf willen beslissen - Wat waren burgers toen? (dit is niet hetzelfde wat wij NU onder burgers verstaan) Enkel vrije mannen, met geld, boven een bepaalde leefijd 250.000 inwoners in Athene  5.000 burgers op dat moment Met 5000 burgers wordt het moeilijk om zich uit te drukken, men moet leren spreken Je moet het goed uitleggen om je wil uit te drukken Het spreken, de taal wordt van belang! We leven in een wereld die voortdurend veranderd, bv de boom in het klaslokaal beweegt voortdurend, het begrip ‘boom’ ligt vast Fundamentele differentie/verschil in filosofie tussen het zien en het spreken Er ontstaat een fundamenteel verschil in wat we zien en wat we begrijpen In spreken zit een vastheid van woorden die waar en wanneer dan ook, altijd gelijk blijven. Het waarheidsvermogen van de mens vindt hij in zijn taal Waarneming/zien is eerder veranderlijk omdat men steeds kijkt naar iets in een actuele toestand Op het zelfde moment (5e eeuw v. C.) ontstaat de wiskunde

Een getal als construct van de geest die altijd vast is = er is geen zintuigelijke referentie = je kan een getal niet zintuigelijk waarnemen Bv. Men kan het cijfer 4 niet zien, maar wel 4 knappe jongens Iemand moet dit verwoord hebben om de start van het ontstaan van de filosofie te verwezenlijken! Dit was Parmenides (6e eeuw v.C.) Hij is de enige die de differentie tussen het zien en spreken onder woorden heef gebracht. In de teksten van P. staat 1 zin die het ontstaan van de filosofie verwoordt: ‘Het zijn is, en het niet-zijn is niet’ Dit is het axioma van de filosofie. Hij heef het verschil gezien tussen de wereld die we zien en de wereld die we denken. Zijn: Datgene dat eeuw en onveranderlijk is, iets wat altijd zo gaat zijn, dit ligt in het spreken en het denken Niet-zijn: Het veranderlijke, datgene wat in beweging is, onze concrete werkelijkheid, datgene wat we kunnen zien, waarnemen Onderscheid tussen het zien en begrijpen! Dit is een belangrijke uitspraak omdat dit het begin is van onze cultuur! Het ontstaan van de filosofie - We zijn niets met deze uitspraak: Onze werkelijkheid zou er niet zijn, de realiteit is dat onze werkelijkheid veranderd Filosofie gaat over de meest concrete dingen (de werkelijkheid) Deze uitspraak maakt een kloof tussen het zijn en het niet-zijn, maar heef geen plaats voor het veranderlijke  Deze uitspraak is toch beslissend voor de filosofie, de volgende filosofen in de geschiedenis zullen de kloof moeten verzachten/overbruggen tussen het zijn en het niet-zijn! De filosofen van toen beginnen iets te vinden met een eeuwig karakter (taal) in een wereld die voortdurend in beweging is.

2. Antieke tijd (5e eeuw v.C. – 3 eeuw n.C.) Kenmerk van de antieke tijd: begrijpen van de werkelijkheid. De werkelijkheid is, het is niet ontstaan, het is een cyclus die voortdurend doorgaat Plato Belangrijke filosoof omdat de volgende filosofen zullen verder bouwen op hem! - Tegen wie of wat reageert Plato? (2) Een filosoof zal nooit uit het niets iets beginnen denken! Daarom is deze vraag zo belangrijk. Hij reageert iets dat historisch is in de geschiedenis 1. Tegen Parmenides zijn uitspraken over zijn en niet-zijn Plato is tegen de grote kloof tussen het zijn en het niet-zijn. Hij gaat wel uit van een onderscheid, maar niet van zo’n grote kloof. De werkelijkheid is wel veranderlijk

Hij is het eens met Parmenides maar reageert op het feit dat de kloof te groot is tussen het zijn en het niet-zijn! De problematische uitspraak van Parmenides! Hij is het eens met Parmenides dat er een onderscheid is tussen het zijn en het niet zijn Hij is het niet eens met de kloof tussen het zijn en het niet-zijn Zo is er geen plaats voor de concrete werkelijkheid Er is geen plaats voor het veranderlijke want de werkelijkheid is volgens Plato wel veranderlijk Het zijn is en het niet-zijn is niet Waarom is de kloof te groot met het zijn & het niet-zijn!  EXAMENVRAAG! 2. Hij reageert tegen het morele relativisme van de Sofisten (Socrates) -Wat is het uitgangspunt van Plato? 1. Hoe moet ik de verandering/de beweging denken? (/= Parmenides) 2. Wat is de werkelijkheid nu eigenlijk echt? Plato is een leerling van Socrates Socrates stelt de eerste waarheidsvraag/filosofische vraag, dat is een filosoof: Hij zal iedereen voortdurend ontrusten, had het voortdurend voor morele kwesties, wat het inhoud om een goed mens te zijn Gaat in gesprek met de mensen op de markt over filosofische vragen, ze stellen elke zekerheid voortdurend in vraag S. gaat te keer tegen de sofisten (meesters in de retoriek, de kunde om te leren spreken, het opbouwen van een betoog) Retoriek: verzameling van elementen Weten hoe je een betoog opbouwt Weten hoe je lichaam werkt, om je lichaamstaal te benadrukken De sofisten leren leerlingen om het woord het best te verkondigen, het best te zeggen Degene die iets het best zegt, zal geloof worden! Socrates zal hierbij vragen stellen: - Wat is er eeuwig en onveranderlijk? Er moet toch iets zijn dat vast ligt? Rechtvaardigheid is niet datgene hoe iemand iets het beste zegt Wat is rechtvaardigheid nu echt?  Dit is een waarheidsvraag! Deze werd tot voor Socrates niet gesteld, een waarheidsvraag! Morele relativisme Plato zal de waarheid verruimen naar de ganse werkelijkheid, niet enkel morele kwesties! - Wat is nu de werkelijkheid eigenlijk echt? Hij zal een antwoord geven op de kwestie van Parmenides Het niet-zijn kan toch een beetje zijn, namelijk dat het niet-zijn een afscheiding is van het zijn. Bv. Er lopen verschillende paarden door de gang, een groot wit paard, een klein zwart paard, … We zien verschillende afscheidingsvormen maar we begrijpen dit als het zelfde! Nl. Een paardheid

Met ons verstand hebben we iets dat vastligt begrepen, maar met onze ogen zien we iets dat veranderlijk is, in beweging is Plato: Het moet zo zijn dat er ergens anders een andere wereld moet bevinden dat ons in staat stelt om te begrijpen wat we zien! Tussen de verschillende verschijningsvormen is er een verband namelijk EEN IDEE! Bv. het verband tussen het grote witte paard en het kleine zwarte paard: het idee ‘paard’ Dit verband staat op zichzelf in een andere transcendente wereld Idee: volmaakte vorm waarvan dat er concrete verschijningsvormen onvolmaakte afscheidingsvormen zijn Plato zal 2 werelden creëren - Concrete zichtbare realiteit, zintuigelijke wereld: Niet-zijn - Ideeën wereld/transcendente wereld: Zijn Transcendent: overstijgend aan onze werkelijkheid Wat is het verband tussen de verschillende verschijningsvormen? Het idee is een volmaakte vorm, maar de concrete werkelijkheid zijn onvolmaakte afschaduwingen van de volmaakte vorm Idee (‘paard’)  Zijn (ideeënwereld, de WARE werkelijkheid) ---------------------------Paard x Paard y  Niet-zijn (concrete werkelijkheid) Afschaduwingsrelatie tussen het zijn/niet-zijn Hij creëert een verband tussen de 2 werelden namelijk het niet-zijn als een afschaduwing er van! Het idee is een volmaakte vorm, maar de concrete werkelijkheid zijn onvolmaakte afschaduwingen van de volmaakte vorm Tussen de verschillende verschijningsvormen is er een verband dat niet zichtbaar is maar we wel kunnen begrijpen: IDEE Zonder ideeënwereld geen afschaduwing ervan/geen concrete waarneembare dingen De wereld ‘niet-zijn’ kan enkel maar bestaan omdat er een wereld ‘zijn’ is die een afschaduwing is daarvan! Afschaduwing = mimesis (nabootsing) Idee is een niet waarneembare verband dat transcendent is aan de waarneembare werkelijkheid! Een idee is ook een ordeningsprincipe!

De mens wil dat zijn leven begrijpelijk is, hij probeert zijn wereld te ordenen Hij ervaart zijn wereld als geordend Het zijn de ideeën die onze wereld ordenen, en dit volgens 2 principes: Zijn = idee paard = Gemeenschap --------------------------------------------Niet-zijn = echt paard = Participatie Principe participatie: Alles wat wij waarnemen kunnen we al ordenen, kunnen we begrijpen De twee paarden participeren aan het idee paard De verschijningsvormen participeren aan een bepaald idee We onderscheiden paarden aan tafels want tafels participeren aan het idee tafels Idee is het principe waaruit de werkelijkheid geordend is (Afschaduwingsrelatie tussen het zijn en het niet-zijn) Principe gemeenschap: De werkelijkheid lijkt ons geordend dus moet de ideeën wereld ook geordend moet zijn De ideeënwereld moet hiërarchisch geordend zijn Er zijn lager liggende ideeën (specifieker) en hoger liggende ideeën (algemener) Bv: lager liggende idee (paard & koe)  hogerliggende idee (zoogdieren)  (gewervelden)  (dieren) … De ideeën zijn ook op zich geordend! De specifiekere ideeën hebben iets gemeen met elkaar namelijk het hogerliggende idee  principe van gemeenschap Plato: alle ideeën liggen in verband met elkaar omdat ze een hogerliggende idee gemeen hebben Zonder de ideeënwereld hebben we geen stabiliteit in onze werkelijkheid /= stabiliteit bij Aristoteles!! Onze werkelijkheid zien we door 2 werelden dus kennen we ook onze 2 werelden op 2 manieren x (het volmaakte idee = GOD) Xx xxx (algemener) xxxx xxxxx (specifieker)  Wat is nu het hoogste idee? Wat hebben alle volmaakte vormen met elkaar gemeen: het idee van het volmaakte! Het hoogste idee dat alle andere ideeën met elkaar gemeen hebben Het hoogste idee bepaalt alles en is het eerste principe, het idee van het volmaakte zelf Dit volmaakte idee kan niet worden afgeschaduwd want in de werkelijkheid is niets volmaakt

Het woord GOD wordt aangeduid om het eerste, het hoogste te beschrijven (het goede, volmaakte) NOG NIET HET ALMACHTIGE, DIT KOMT LATER! (MIDDELEEUWEN)? Allegorie van de grot Allegorie: metafoor in een verhaalvorm Dit verhaal bracht hij naar zijn luisteraars om 1. het idee van het volmaakte (god) 2. de taak van de filosoof uit te leggen aan de mensen De mens beleef zijn wereld op een bepaalde manier, alsof hij in een grot zit en vastgeketend aan de muur met hun neus in dezelfde richting naar de muur. Ze zien van alles gebeuren op de muur van de grot (de werkelijkheid) Maar wanneer de filosoof de vraag stelt, is de werkelijkheid wel De filosoof maakt zichzelf los van de ketting en draait zijn hoofd en kijkt in de andere richting, kijkt naar de opening van de grot. In eerste instantie ziet de filosoof niks omdat hij verblind is door de zon: dit wil zeggen hoe moeilijk het is om zich los te ketenen en om de filosofische vraag te stellen De mens is van nature conservatief en zoekt de makkelijkste weg De filosoof begint een beeld te zien, een muurtje waarachter volmaakte vormen passeren. Het licht schijnt op de volmaakte vormen zodat de onvolmaakte vormen op de muur verschijnen en bij de mensen (de concrete werkelijkheid) terecht komen. Het eerste idee wordt dan afgebeeld als het licht, de zon Zonder het hoogste idee zijn alle andere ideeën niet denkbaar De zon zelf (GOD) kan dus nooit afgebeeld worden in de concrete werkelijkheid! De taak van de filosoof De filosoof moet aan de mensen uitleggen hoe de wereld in elkaar zit, om de mens tot inzicht te laten komen. Wanneer de filosoof terug zijn rug draait naar de zon toe en kijkt in de grot ziet hij opnieuw niks, dit schetst terug hoe moeilijk het is om de filosofische vraag te stellen! De allegorie van de grot moet niet worden uitgelegd tenzij deze expliciet werd gevraagd! Leg de 2 werelden stap voor stap uit! De allegorie legt de 2 werelden uit, en de taak van de filosoof Hoe kent de filosoof zijn wereld? Hoe legt de filosoof zijn wereld uit aan de mensen? Hoe doet de filosoof de andere mensen tot inzicht brengen? Door de mensen inzicht te brengen in de WARE wereld Er zijn 2 manieren van kennen omdat er 2 verschillende werelden zijn! Wat is kennis? (filosofische vraag!) Er zijn 2 soorten kennis: (omdat we twee soorten wereld hebben) - Kennis over de concrete werkelijkheid  JUISTE kennis = mening (/= mening over een film) - Kennis over de ware werkelijkheid  WARE kennis = epistèmè = kennis over idee Kennis die gaat over dingen die eeuwig en onveranderlijk is: Epistèmè (WARE kennis)

Het object van ware kennis moet eeuwig en onveranderlijk zijn Hoe kunnen we kennis doen over de dingen die we niet zien (WARE kennis)  Via het mensbeeld: zie 2 elementen lichaam & ziel Kennis die gaat over de concrete, zintuigelijke werkelijkheid: Doxa, mening: een uitspraak doen over de concrete werkelijkheid tot die veranderd (JUISTE kennis) Bv. weten hoe je een auto moet starten (concrete werkelijkheid, constant in verandering) SO Subject naar object Een structuur aangeven Het punt waaruit gekend wordt is altijd de mens (subject) Het object waarover de kennis gaat (object) Als object ware kennis wil zijn, dan mag het niet meer veranderen. Het moet eeuwig en onveranderlijk blijven = idee We kunnen dus enkel spreken van waarheid als het eeuwig en onveranderlijk is De pijl, verschuiving (kennis)

Doxa (kennis die veranderlijk is, JUISTE kennis niet WARE kennis *Doxa heef als object iets wat veranderlijk is *Epistèmè heef als object iets wat vast is (ideeënwereld = WA...


Similar Free PDFs