Samenvatting Sociale psychologie: Hoofdstukken 1 tot 10 PDF

Title Samenvatting Sociale psychologie: Hoofdstukken 1 tot 10
Course Sociale psychologie
Institution Hogeschool Vives
Pages 73
File Size 955.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 18
Total Views 161

Summary

Download Samenvatting Sociale psychologie: Hoofdstukken 1 tot 10 PDF


Description

1 INLEIDING: KENNISMAKING MET DE SOCIALE PSYCHOLOGIE 1.1 Studieobject van de sociale psychologie 1.1.1 Gebiedsomschrijving Definitie volgens Gordon Allport (1985): “de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en handelingen van mensen beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van andere mensen”. Een wetenschappelijke studie intuïtieve sociale psychologie: vanuit het gezond verstand kan zeggen over het functioneren van mensen in een sociale omgeving. De gedachten, gevoelens en handelingen Volgens Allports definitie houdt de sociale psychologie niet enkel bezig met het zichtbare gedrag, maar ook met wat mensen denken en voelen. De feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van anderen In de definitie wordt er voorts op gewezen dat die beïnvloeding niet noodzakelijk hoeft te gebeuren in de directe aanwezigheid van de personen die ervoor verantwoordelijk zijn. Soms zijn die inderdaad wel fysiek aanwezig. Denk aan de interacties die zich voordoen binnen een klas of in een voetbalploeg, of aan de manier waarop een marktkramer je dingen kan doen kopen die je helemaal niet nodig had. Maar op andere momenten gaat het inderdaad veeleer om een vooropgestelde of zelfs om een puur impliciete aanwezigheid van anderen. Enkele aanvullingen Onderzoeksmethoden: Wisselwerking tussen empirie en theorie Het operationaliseren van variabelen De relatie tussen variabelen

1.1.2 Onderscheid met enkele andere wetenschappen Andere sociale wetenschappen In de cultuurantropologie wordt de focus vooral gericht op wat specifiek is binnen een bepaalde cultuur. De diversiteit tussen culturen is een van de aspecten waarmee in de hedendaagse psychologie - met name binnen de crossculturele psychologie - steeds meer rekening wordt gehouden. Sociologen hebben vooral oog voor de meer globale groepskenmerken van het gedrag, bijvoorbeeld: de typische voorkeuren of gedragswijzen van bepaalde maatschappelijke groepen, zoals jongeren, migranten, huisvrouwen of arbeiders.

1

Psychologen focussen veeleer op de fijnmazige processen die zich voordoen bij het individu in de omgang met zijn directe sociale omgeving. Voorbeeld Stel dat beide disciplines een onderzoek zouden doen naar het waarom van het stijgende aantal echtscheidingen. Sociologen zouden vooral nagaan welke maatschappelijke factoren (de grotere financiële zelfstandigheid van de partners, veranderende normen in de samenleving, verminderde sociale druk...) mee aan de basis kunnen liggen van die evolutie, of nog of er verschillen zijn tussen diverse maatschappelijke groepen (bijvoorbeeld: tussen hoger en lager opgeleiden of tussen stad en platteland), en of er een moment is waarop er statistisch een verhoogde kans bestaat dat dat het huwelijk spaak kan lopen. Psychologen zouden zich veel meer richten naar de feitelijke problemen, zowel bij het koppel zelf als in zijn relatie met de directe omgeving, die aan de basis kunnen liggen van zo’n echtscheiding, bijvoorbeeld: de mate waarin verschillen in de persoonlijke waarden of verwachtingspatronen een rol spelen, naast eventuele problemen met de kinderen of met kinderloosheid, conflicten in verband met familie of schoonfamilie, enzovoort. Andere domeinen binnen de psychologie Algemene psychologie of functieleer: vooral aandacht besteed aan de wetmatigheden die in ieder gedrag aanwezig zijn, zonder oog te hebben voor de specifiek sociale factoren die er een rol spelen. Ontwikkelingspsychologie: daar vormen de veranderingen zich in de loop van het leven voordoen in de sociale interacties, juist een van de belangrijkste ontwikkelingsthema’s die er bestudeerd worden. Ontwikkelingspsychologen beperken zich doorgaans tot het louter beschrijven van de complexer wordende relatiepatronen in de verschillende levensfasen, zonder dieper in te gaan op de specifieke wetmatigheden die zich binnen de sociale interacties zelf afspelen. Dat laatste behoort dan weer tot het studiedomein van de sociale psychologie. Een heel aparte relatie is er tussen de sociale psychologie en de persoonlijkheidspsychologie. Soms worden beide gezien als elkaars concurrenten, hoewel ze elkaar eigenlijk het best kunnen aanvullen. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Wanneer blijkt dat een oproep tot solidariteit met de slachtoffers van een oorlog of natuurramp weinig respons uitlokt, wordt dat nogal snel toegeschreven aan de onverschilligheid of de gevoelloosheid van het publiek. Er wordt dan verwezen naar innerlijke persoonlijkheidsfactoren om het gedrag te verklaren. Sociaal psychologen zijn het daar doorgaans niet mee eens. Zij zullen de oorzaak veeleer zoeken in situationele factoren.

Kader 1.1 Het Stanford-gevangenisexperiment van Zimbardo op pagina 24

2

2 SOCIALE WAARNEMING: HET BEELD DAT WE ONS VORMEN VAN ANDERE MENSEN 2.1 Het ontstaan van een snelle eerste indruk 1) Via de zintuigen vangen we een gigantische hoeveelheid prikkels op, en die worden vervolgens in het brein selectief verwerkt tot een aantal patronen, waar we en betekenis aan toekennen. = een percept of een waarneming 2) Tegelijkertijd vormen we een denkbeeld van wat voor iemand hij zou kunnen zijn : een concept of breder een sociale cognitie. Hij kan immers, naast het beeld dat we ons vormen van andere mensen, ook de kennis insluiten die we verzamelen over de sociale omgeving in haar geheel, met inbegrip van de waarden en normen die van kracht zijn binnen een bepaalde groep, evenals de kennis die we bezitten over de werking van diverse sociale instituties.

2.1.1 Het materiaal waarop we ons baseren 1) Er is vooreerst het fysieke uiterlijk van de betrokkenen: hun lichaamsgehalte (kort en gedrongen of eerder rijzig en atletisch), de vorm van het gezicht en de positie van de ogen, neus en mond, maar daarnaast ook hun kledij en make-up. 2) Ook de omgeving kan een rol spelen: het interieur (rommelig, stijlvol, kitscherig of stijfdeftig). Men zou dit kunnen zien als een soort verlengstuk van hun uiterlijk. 3) Heel belangrijk is natuurlijk ook het gedrag dat zij stellen: hoe ze je ontvangen, wat ze zeggen, maar bijvoorbeeld ook hoe ze met elkaar omgaan. Vooral bij een langdurig contact neemt de betekenis van de gedragscomponent aanzienlijk toe in de beeldvorming. 4) Maar een aspect dat vaak over het hoofd wordt gezien, is de lichaamstaal of het nonverbale gedrag: de expressie die je merkt op iemands gelaat, de houding en gebaren en de intonatie van de stem. Het uiterlijk  lengte, gewicht, huidskleur, haarkleur, bril  zelfs de kleur van de kleren o onderzoek Albert Vrij: beoordeling agressiviteit bij verdachten van misdaad  zelfs door de naam o onderzoek Robert Young: ouderwetse namen vs. hippe namen Lichaamstaal 7-38-55-procentregel: Die houdt in dat de indruk die we van iemand opdoen, slechts voor zo’n 7 procent bepaald wordt door wat hij zegt, voor 38 procent door de toon waarop hij het zegt en voor niet minder dan 55 procent door zijn lichaamstaal. Enkel van toepassing op communicaties die een behoorlijke dosis ambiguïteit bevatten, in normale omstandigheden kloppen de verhoudingen van Mehrabian dus niet. Emoticons kunnen het niet ten volle goedmaken. Stemgebruik, intonatie, mimiek, lichaamshouding, gebaren, stemtimbre, spreeksnelheid 3

Visueel - menselijke gelaat, gelaatsuitdrukking Duchenne-glimlach - FACS - ook in hersenactiviteit Als men een eventuele leugen op het spoor wil komen, kan men dus maar beter niet luisteren naar de woorden die iemand spreekt, maar vooral oog en oor hebben voor zijn gelaats- en lichaamsexpressie en zijn stemgebruik. Volgens Ekman blijkt dat onder meer ook uit het feit dat patiënten met een linkerhemisfeerletsel (waardoor het verbale taalvermogen ernstige is aangetast) veel beter in staat zijn om leugens te ontmaskeren dan wie over een normale taalfunctie beschikt.  p.49 Het gedrag

2.1.2 Spontane beeldvorming cognitieve schema’s: dat zijn een soort innerlijke structuren over de wijze waarop bepaalde dingen of gebeurtenissen plegen samen te hangen. Door gebruik te maken van dergelijke schema’s volstaat één waarneming om er een heleboel informatie uit af te leiden. Hierdoor zijn we in staat om ons gedrag af te stemmen op dingen die we nog niet als dusdanig hebben waargenomen, maar die in de lijn van de verwachtingen liggen. De functie van cognitieve schema’s Cognitieve schema’s maken het ons mogelijk om de binnenkomende informatie op een heel snelle en vrijwel automatische manier te verwerken tot een min of meer adequaat oordeel over de situatie, dat ons vervolgens toelaat om er gepast op te reageren. Cognitieve schema’s zijn dus een soort samenvattingen van stukjes opgeslagen kennis die, zonder dat je ze terug moet oproepen in je herinnering, meteen gebruikt kunnen worden bij de voorbereiding van het gedrag. De Nijmeegse psychologe Roos Vonk (2001) onderscheidt een drietal functies die met cognitieve schema’s in verband gebracht kunnen worden. 1) Vooreerst kunnen ze dienen als schrijnwerper. Binnen de vele informatie die op ons afkomt, helpen ze ons te selecteren, door de aandacht te richten op wat het meest relevant is. Geconfronteerd met de politieagent van daareven, speelt het bijvoorbeeld geen rol of het een man of een vrouw is (iets wat bijvoorbeeld wel van belang zou zijn wanneer we op een fuif uitkijken naar een geschikte danspartner). 2) Ten tweede dienen ze als gatenvuller, in die zin dat ze relevante maar ontbrekende informatie kunnen aanvullen. Soms volstaat het zien van een kepie of van een blauw zwaailicht om meteen gas te minderen. 3) Ten slotte fungeren ze ook nog als gedragswijzer: ze geven aan wat er ons te doen staat. Ons zo snel mogelijk een adequate kijk bieden op de situatie om er passend op te kunnen reageren.

4

Gevaren bij het gebruik van schema’s Stereotypen: zijn veralgemeningen met betrekking tot een bepaalde groep mensen (bijvoorbeeld ouderen, bouwvakkers, vrouwen of moslims), waarbij bepaalde eigenschappen als ‘typisch’ gezien worden voor de groep in haar geheel, zodat ze zonder onderscheid aan vrijwel alle leden van de groep worden toegeschreven. Proef: de noodlottige invloed van stereotypen. Wanneer de verdachte op de video ongewapend was, werden er meer fouten gemaakt - door toch te vuren - als hij zwart was dan wanneer hij blank was. Wanneer zij wel gewapend was, werden er minder fouten gemaakt - door niet te vuren - als hij zwart was dan wanneer hij blank was. Het komt erop neer dat in beide gevallen vaker de knop met ‘vuren’ ingedrukt werd bij het zien van een zwarte dan van een blanke.  p. 55 Welke schema’s worden prioritair gemobiliseerd? Er zijn verschillende factoren aanwijsbaar die aangeven welke schema’s op een bepaald moment prioritair gebruikt zullen worden. Enerzijds spelen vroegere ervaringen daarin een rol, en anderzijds kunnen ook actuele omstandigheden van invloed zijn (=opvoeding en cultuur). Een heel apart soort inwerking van vroegere ervaringen vinden we bij priming, een proces waardoor recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema gedurende een zekere tijd kunnen verhogen. Naast de invloed van voorbije ervaringen kunnen ook actuele elementen een rol spelen bij het mobiliseren van cognitieve schema’s. Er zijn vooreerst een aantal innerlijke factoren, zoals de actuele gemoedstoestand of de behoeften en verwachtingspatronen van de persoon in kwestie. Ten slotte kunnen ook externe omstandigheden, zoals de context waarin we het gedrag van mensen waarnemen, invloed hebben op het soort schema dat wordt opgeroepen.  p. 57 & 58

2.2 Uitwerking tot een meer uitgebalanceerd oordeel In de sociale psychologie is er heel wat onderzoek gebeurd naar de wetmatigheden die een rol blijken te spelen in wat aangeduid wordt als het attributieproces. De term verwijst naar de attributen, dat zijn de ‘wezenlijke eigenschappen’ die we iemand toeschrijven of attribueren (het Franse attribuer betekent: toekennen) op basis van wat we bij de persoon waarnemen

2.2.1 Attributie als een semiwetenschappelijke activiteit Mensen zien het gedrag immers niet als iets dat zomaar gebeurt, maar als veroorzaakt door hetzij iets in de persoon zelf (een interne attributie), hetzij iets in de omgeving (een externe attributie). De keuze tussen intern en extern kan soms zijn gedrag toegeschreven kan worden aan ongunstige omstandigheden uit zijn jeugd of aan het feit dat hij op een grove manier werd uitgedaagd (extern), dan is er een behoorlijke kans dat hij wordt vrijgepleit van schuld (in feite is hij, intern, geen slechte mens) en dat hij buiten vervolging wordt gesteld. Op een soortgelijke manier zullen we een promotie meer waarderen wanneer we ze zien als de vrucht van eigen inspanningen (een intern attributie) dan wanneer we de indruk hebben dat ze te danken is aan ‘de juiste vrienden op de juiste plaats’. 5

 p. 59 Corresponderende gevolgtrekkingen Edward Jones en Keith Davis waren de eerste die zich aan een uitgewerkte theorie waagden in verband met het sociale attributieproces. Volgens hun corresponderende interferentietheorie (1965) gaat het er daarbij in het algemeen vrij logisch aan toe. Om uit te maken of iemand zelf verantwoordelijk is voor zijn gedrag, met andere woorden: om uit dat gedrag een overeenkomstige (corresponderende) interne persoonlijkheidseigenschap of te leiden (te ‘infereren’), staan ons drie criteria ter beschikken, zo stellen zij. 1) Vooreerst is er de vraag of het gedrag uitgaat van een eigen keus. 2) Een tweede criterium heeft te maken met de vraag of het gedrag al of niet verwacht on worden vanuit de situatie of de positie waarin de persoon zich bevond toen hij het gedrag stelde. 3) Ten slotte kunnen wij kijken naar de specifieke gevolgen die het gedrag voor de persoon met zich meebrengt, in vergelijking met wat een alternatieve gedragswijze hem zou opleveren.

Het samen variëren van oorzaak en gevolg Jones en Davis - Attributieproces: het gedrag in overeenstemming met bepaalde omstandigheden in de omgeving: een druk of een bevel van buitenaf, de verwachtingen vanuit de rol of vanuit de situatie van het moment, en de effecten die het gedrag met zich mee kan brengen. Een stap verder met de Theorie van Harold Kelley (1967): Vooreerst onderscheidde hij drie heel verschillende criteria die bij het attributieproces een rol kunnen spelen. Voorts duidde hij aan hoe we, door ze op elkaar te betrekken, tot een veel verfijndere analyse kunnen komen van de - interne of externe - oorzaken van een bepaald gedrag. In zijn covariatiemodel stipt hij drie criteria aan die gebruikt kunnen worden om uit te zoeken of een gedrag intern of extern geattribueerd moet worden. Naargelang het al of niet samen varieert met een of meerdere van die criteria, zijn we geneigd om tot een interne of een externe attributie te besluiten. Wanneer zou blijken dat niet alleen Bert, maar zowat de hele klas mentaal afhaakt tijdens de les wiskunde, dan kunnen we de oorzaak niet meteen bij Bert persoonlijk situeren. Het moet iets externs zijn (een fuif de avond voordien? een saaie les?...). Maar indien alle leerlingen behalve Bert wel aandachtig zijn, dan zijn we logischerwijze geneigd om de oorzaak bij hemzelf te leggen. 1) Dat eerste criterium noemt Kelley consensus of overeenstemming. Hierbij wordt nagegaan of het gedrag varieert (of het er verschillend uitziet) naargelang de persoon die het stelt (de actor). Bij een hoge consensus (weinig variatie) komen we tot een externe attributie, bij een lage consensus ligt een interne attributie voor de hand. 2) Een tweed criterium heeft betrekking op de persoon of de omstandigheid (de stimulus) waarop het gedrag zicht richt. Stel dat Bert alleen verstrooid is in de wiskundeles maar niet in de lessen Nederland, chemie of geschiedenis, dan ligt het probleem kennelijk niet bij hem maar bij het vak of de leraar. Kelley gebruikt hiervoor de nogal omslachtig term 6

‘distinctiviteit’ of verschillendheid. Een hoge distinctiviteit - wat betekent dat het gedrag er varieert naargelang de persoon of de omstandigheid waarop het zicht richt - verwijst naar een externe oorzaak, en bij een lage distinctiviteit oordelen we eerder intern. 3) Ten slotte kunnen we ook nagaan of Bert het altijd zo moeilijk heeft om aandachtig te zijn in de wiskundeles. Misschien heeft hij vandaag gewoon een slechte dag of zit hij toevallig naast iemand met wij hij het moeilijk heeft. Dat derde criterium, waarbij wordt nagegaan of het gedrag tegenover die bepaald stimulus systematisch gesteld wordt (los van de tijdruimtelijke omstandigheden), duidt Kelley aan met de term consistentie of stelselmatigheid. Gedrag dat een hoge consistentie vertoont, wordt intern geattribueerd, bij een lage consistentie kijken we eerder uit naar externe oorzaken. Een combinatie van de drie criteria kan niet alleen tot meer zekerheid leiden over de algemene richting (intern of extern) waarin de verklaring gezocht moet worden, in sommige gevallen kunnen we er zelfs aanduidingen uit halen over de meer concrete oorzaken van het gedrag. zie figuur 2.2. op pagina 63

2.2.2 Fouten en vertekeningen bij de attributie De fundamentele attributiefout De meest hardnekkige vertekening bij de sociale attributie is de vaststelling dat wij er spontaan toe geneigd zijn om a priori de persoon zelf en niet de situatie als oorzaak te zien van zijn gedrag. Edward Jones , de ontwerper van de corresponderende interferentietheorie, was de eerste die wees op de aanwezigheid van die scheve beoordelingstendens. Hij bedacht er de naam corresponderende bias of correspondentietendens voor. Later aangeduid door Lee Ross als de fundamentele attributiefout. Zowel de toeschouwers als de quizkandidaten leidden uit de moeilijke vragen van de quizmaster af dat hij veel intelligenter was dan de kandidaten. Ze hielden duidelijk geen rekening met de situatie: het feit dat hijzelf de vragen had mogen kiezen. De quizmaster maakten die fouten niet.  p. 65 Andere vertekeningen 1) meervoudig-noodzakelijk schema: wanneer een gedrag ons zo ongewoon of extreem voorkomt dat we de voor de hand liggende oorzaak als ontoereikend ervaren, gaan we soms actief op zoek naar bijkomende verklaringen of desnoods gaan we er zelf een verzinnen om het gedrag toch maar afdoende te kunnen verklaren. 2) meervoudig-voldoende verklaringsschema: in het voorbeeld betekent het dat we het voorbeeldige gedrag van de chauffeur nu ineens niet meer zien als een blijk van hoffelijkheid, maar het spontaan eerder extern toeschrijven aan de strenge blik van de politieagent.  p. 67

7

Het corrigeren van voorbarige attributies Tweestappenmodel (drie-fasen-model) in verband met sociale attributie. Meestal gaan we niet verder dan stap één. In dat geval wordt de verklaring voor het gedrag vrijwel steeds intern, bij de persoon zelf gelegd. Alleen wanneer we er voldoende tijd en energie in investeren, volgt er een tweede stap. Dan gaan we ook de situatie mee in aanmerking nemen en kan het tot een meer doordacht oordeel komen. Waarneming gedrag Jan wint schaakwedstrijd   

stap 1: activeren van eigenschap - intelligentie stap 2: eigenschap toeschrijven - jan is intelligent stap 3 (gecontroleerd): corrigeren volgens de situatie - het was op café en de tegenstander was dronken.

 p. 68

2.2.3 Het samenvoegen van de verschillende deelindrukken Wat opvalt, is dat er al van bij de eerste indrukken een soort totaalbeeld gevormd wordt, dat tot op zekere hoogte richtinggevend is voor de manier waarop we de latere informatie al of niet zullen opnemen. Toch kan het beeld in de loop van de verdere contacten ingrijpende wijzigingen ondergaan, omdat sommige gegevens een heel nieuw licht werpen op de persoon. Een geheel dat meer is dan de som van de delen Er zijn twee mogelijkheden. Ofwel ben je totaal verrast over manier waarop hij zich daar blijkt te gedragen (“Dat had ik nooit van hem verwacht!”). Ofwel klopt datgene wat je ziet, perfect met het beeld dat je van hem had (“Dat is hij helemaal!”). Beide reacties wijzen erop dat het beeld dat je eerder al van hem gemaakt hebt, impliciet (dat is: zonder dat je er ooit bewust over hebt zitten nadenken) ook informatie bevatte over de manier waarop hij zich in al die situaties zou gedragen. impliciete persoonlijkheidstheorieën: spontaan hebben we de indruk dat bepa...


Similar Free PDFs