Sociologie - H1 tot H3 PDF

Title Sociologie - H1 tot H3
Author Gaëlle Soetemans
Course Sociologie
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 26
File Size 492 KB
File Type PDF
Total Downloads 27
Total Views 367

Summary

leer van de samenlevingSOCIOLOGIEHoofdstuk 1: What’s in a nameObject van de psychologieSociologie: - socius = gezelschap - logos = leer van deKern van de sociologische benadering: het leven en gedrag van mensen kan niet begrepen worden los van de sociale context waarin ze leven bestaat uit 2 elemen...


Description

SOCIOLOGIE Hoofdstuk 1: What’s in a name Object van de psychologie Sociologie: - socius = gezelschap - logos = leer van de

leer van de samenleving

Kern van de sociologische benadering: het leven en gedrag van mensen kan niet begrepen worden los van de sociale context waarin ze leven Sociologische verbeelding = brede maatschappelijke ontwikkelingen in verband brengen met de individuele ervarings- en belevingswereld

Socioloog = mythejager die door middel van feitelijke waarneming voorstellingen en verklaringen probeert te ontmaskeren  bestaat uit 2 elementen: - op zoek gaan naar het algemene in het persoonlijke - op zoek gaan naar het bijzondere in het vanzelfsprekende  “de dingen zijn niet wat ze lijken” Gepersonaliseerde wereldbeelden: - sociologie = eindeloze zoektocht naar ‘weetjes’, niets meer dan een ‘gezond verstand’ - sociologen = te theoretisch en/of te statistisch Iedereen heeft enige kennis over zijn samenleving + enige verklaring voor de ‘vastgestelde’ verschijnselen  iedereen = amateursocioloog  sociologie = overbodige discipline = de wetenschap die formuleert wat iedereen weet maar op zo’n manier dat niemand het nog verstaat Sociaal = onderlinge verbondheid van mensen  waardevrij opgevat  gaat om - mooie/afschuwelijke toestanden - menselijk/onmenselijke sociale omgang  moreel gezien kan gedrag allesbehalve ‘sociaal’ zijn >< in gedragswetenschappelijk valt het volkomen onder het begrip ‘sociaal’

1

Studie van sociologen: - wat?  het sociaal handelen  hoe en onder welke condities mensen samenleven, met elkaar samenwerken of elkaar tegenwerken, het met elkaar eens of oneens zijn  hoe uit en door het intermenselijk handelen min of meer constante vormen van betrekkingen tussen mensen ontstaan en hoe dit leidt tot de vorming van groepen  hoe zo’n groepen blijven bestaan, veranderen en verdwijnen  sociale structuren  vaststellen welke min of meer algemeen als verplichtend aanvaarde opvattingen en doeleinden er al doende binnen een samenleving ontstaan  cultuur - doel?  

verklaringen van sociaal gedrag ontwikkelen die ons toelaten de patronen van het sociaal leven te verstaan en eventueel te voorspellen betrouwbare kennis bieden omtrent oorzaken en gevolgen van een grote variatie van sociale omstandigheden

Sociaal probleem = basis van de sociologische benadering  vb.: - migratie - werkloosheid - racisme - veiligheid - …  2 voorwaarden voor men kan spreken van een sociaal probleem: - objectieve voorwaarde - subjectieve voorwaarde Er moet objectief iets mis zijn met de samenleving  objectief vast te stellen verschijnselen  objectieve feiten - feiten ≠ sociale problemen bv. in sommige stammensamenlevingen kunnen mensen niet lezen noch schrijven, maar niemand maakt zich daar druk over  om een sociaal probleem te zijn moet het door de leden van de samenleving als problematisch gezien worden  subjectieve voorwaarde - hoe meer mensen iets als problematisch ervaren en hoe intenser zij dit ervaren, hoe meer iets tot een sociaal probleem wordt  die gevoeligheid verschilt van groep tot groep  bv. “het” hoofddoekenprobleem bestaat niet: verbod van een hoofddoek is voor de ene groep gewenst >< voor een andere groep is het een bedreiging  geldt voor de meeste sociale problemen - sociale problemen ≠ door de overheid als problematisch gedefinieerde toestanden  sociologen moeten aandacht besteden aan het standpunt van andere actoren Theoretische perspectieven = verschillende ideeën ontwikkeld door sociologen van waaruit al deze onderwerpen kunnen begrepen worden

Sociologische benadering moet rekening houden met: 2

- samenlevingen zijn onderhevig aan veranderingen  sociologen lopen steeds het risico om door de samenleving ingehaald te worden - sociologen zijn nog steeds een onderdeel van de samenlevingen die ze bestuderen  hun manier om naar de samenleving te kijken is deels een een reflectie van de eigen sociale context - de inzichten die uit de sociologie voorkomen worden vaak onderdeel van de samenleving

Voorbeelden van sociologisch denken: invloed van de groep op het individu 1. Wederzijdse afhankelijkheid: het sociale dilemma Sociaal dilemma = situatie waarin een aantal individuen van elkaar afhankelijk is en waarin het individuele belang (eigenbelang) strijdig kan zijn met het collectieve belang (gemeenschappelijk)  we spreken over een sociaal dilemma bij aanwezigheid van: - wederzijdse afhankelijkheid: het gedrag van de ene betrokkene heeft gevolgen voor het welzijn van de ander en omgekeerd - strijdigheid tussen het individuele belang en het collectieve belang: men kan niet eigen voordeel nastreven zonder daarmee het belang van iedereen te schaden

2. Mijn of jouw perceptie? Perceptie van individuen wordt vorm gegeven door de sociale omgeving waarin ze zich bevinden  ons waarnemen is niet alleen een passief registreren van hetgeen zich aan ons voordoet, maar ook een actief construeren van een bepaald beeld De waarneming is in hoge mate afhankelijk van de onder invloed van sociale factoren gevormde waarnemer en niet alleen van de intrinsieke eigenschappen van wat wordt waargenomen  mensen zien, horen, handelen en reageren in het heden dus niet onafhankelijk van hun voorgaande ervaringen Referentiekader: vanuit hun referentiekader merken mensen sommige dingen wel op en andere niet en geven ze een bepaalde betekenis aan wat zij zien  de kennis die mensen als lid van hun samenleving hebben is slechts gedeeltelijke, relatieve kennis  is beïnvloed door hun sociale situatie  punt waarop alledaagse en sociologische kennis zich van elkaar onderscheiden is dat de socioloog streeft naar een zo volledig en accuraat mogelijk beeld van de samenleving

Food for thought - waarin verschilt sociologie van de psychologie - beschrijf een situatie waarin een keuze die je zelf diende te maken toch beïnvloed werd door sociale invloeden - hoe denk je dat het volgen van deze cursus jouw persoonlijke interacties zal beïnvloeden - zoek een eigen voorbeel van “het algemene in het bijzondere” 3

Hoofdstuk 2: Methodologie in sociologisch onderzoek Sociologie als kenniswetenschap 6 basiscategorieën van kennis: - common sense = gezond verstand: iets waarvan iedereen weet dat het waar is - kennis gebasseerd op autoriteit: we hebben de neiging om veel waarde te hechten aan experten - ervaringskennis: we ontwikkelen kennis op basis van onze eigen ervaringen, die soms kan verschillen van expertenkennis - traditionele kennis: kennis gebasseerd op praktijken die doorgegeven zijn van generatie op generatie - niet-rationele kennis: kennis gebasseerd op overtuiging - wetenschappelijke kennis: kennis gebasseerd op systematische en grondige testing Sociologen bouwen verder op het werk van andere sociologen  maar onderzoek mag geen resultaten produceren alleen omdat we een bepaald resultaat willen verkrijgen  goed sociologisch onderzoek: in staat om de kritische evaluatietesen van medesociologen te doorstaan Wetenschappelijke methode = een systematische, georganiseerde opeenvolging van stappen die een maximale objectiviteit en betrouwbaarheid moet garanderen

Basiswerktuig van het sociologisch onderzoek 1. Methodologieën Methodologie = een strategie of een plan bij het uitvoeren van sociologisch onderzoek  sterk afhankelijk van de onderzoeksvraag, de epistemologische en theoretische uitgangspunten van de onderzoeker positivisten mogelijk om - menselijk gedrag te meten op een objectieve manier - oorzaak-gevolgrelaties te identificeren methodologie: zo objectief mogelijk

negativisten onderzoekers moeten begrijpen hoe mensen de wereld waarin ze leven percipiëren en interpreteren methodologie: moet onderzoeker in staat stelle om zoveel mogelijk een insider te worden in het dagelijkse leven van een onderzoeksobject

kennis wordt het best geproduceerd door het ontwikkelen van hypotheses die getest kunnen worden door empirische observaties

4

assumptie sociale werkelijkheid

aard van het onderzoek

voorbeelden van methoden

kwantitatief onderzoek - sociale werkelijkheid is extern aan individuen die er deel van uitmaken - sociale werkelijkheid kan beschreven worden in sociale wetten die veralgemeenbaar zijn - theorie-testing - in de ‘breedte’: nadruk op representativiteit - websurvey - gestandaardiseerde vragenlijst

kwalitatief onderzoek - sociale werkelijkheid interageert met percepties/interpretaties van individuen

- theorie-building - in de ‘diepte’ - interviews - participerende observatie - documentenanalyse - case-studies

Kwantitatief onderzoek = verzameling en presentatie van numerieke data die gecodeerd en onderworpen kunnen worden aan wetenschappelijke testing  informatie wordt verzameld om specifieke hypotheses te testen hypothese = een veronderstelling over een mogelijke ‘toestand van de wereld’

Kwalitatief onderzoek = meer subjectieve benadering waarbij de onderzoeker probeert de ervaringen van individuen te begrijpen door de wereld te bekijken door de ogen van de onderzochte subjecten  focust zich minder op eenheden in de samenleving en op het begripen van sociale situaties en de betekenissen die mensen hechten aan sociaal gedrag Soorten vragen: - wat-vragen: exploratief  kwalitatief onderzoek - hoeveel- of hoe groot-vragen - hoe- en waarom-vragen: processen en verbanden blootleggen  verkennend onderzoek  kwalitatieve methoden  observatie  open interviw  casestudie

5

2. Methoden Onderzoeksmethode = een systematische wijze voor het uitvoeren van onderzoek  ene methode niet noodzakelijk beter dan de andere  specifieke methode wordt geselecteerd naargelang de onderzoeksraag en onderzoeksobject Experiment Experiment = een onderzoeksmethode die oorzaak en gevolg onderzoekt onder sterk gecontroleerde condities - sluiten aan bij het positivistische wetenschappelijk ideaal - meestal opgezet om een specifieke als-dan-hypothese te testen - verzamelt het bewijs om een hypothese te verwerpen of aan te nemen in 4 opeenvolgende stappen  geeft aan welke variabele de onafhankelijke is (oorzaak van de verandering) en welke de afhankelijke (het effect)  meet de initiële waarde van de afhankelijke variabele  stelt de afhankelijke variabele bloot aan de onafhankelijke variabele  meet de afhankelijke variabele opnieuw om vast te stellen of er verandering is en in welke mate o verwachte verandering heeft plaatsgevonden  hypothese kan aangenomen worden o verwachte verandering heeft niet plaatsgevonden  hypothese moet verworpen worden De afhankelijke variabele kan ook wijzigen onder invloed van een 3e variabele die niet in de hypothese aanwezig is  onderzoekers controleren nauwkeurig andere factoren die het resultaat van het experiment mogelijk beïnvloeden  kan op 2 verschillende manieren: - labo: een setting specifiek geconstrueerd voor het neutraliseren van externe invloeden  controle makkelijkst te verzekeren - verdelen van de onderzoekssubjecten in een controle- en experimentele groep  begin: afhankelijke variabele meten in beide groepen  enkel experimentele groep blootstellen aan de ‘oorzaak’ of onafhankelijke variabele  meestal krijgt de controlegroep een placebo  afhankelijke variabele opnieuw meten in beide groepen  voor- en natesten vergelijken en nagaan hoeveel verandering te wijten is aan de onafhankelijke variabele Experimenten vinden vaak plaats in een ‘onnatuurlijke setting’, het onderzoekslabo  niet de natuurlijke omgeving  moeilijk om onderzoeksresultaten te veralgemenen naar wat mensen doen in hun dagelijks handelen

6

Survey Survey = een onderzoeksmethode waarbij onderzoekssubjecten een serie van vragen in een vragenlijst of een interview beantwoorden - populair bij sociale wetenschappers: efficiënte wijze om op relatief korte tijd informatie te verzamelen over veel mensen - geschikt voor het bestuderen van attitudes die onderzoekers vaak niet direct kunnen observeren - minder geschikt als je geïnteresseerd bent in het feitelijk gedrag van mensen  je kan niet rechtstreeks observeren, je moet mensen vragen wazt ze zouden doen ipv het ze zien doen - surveygegevens over het gedrag kunnen misleidend zijn  mensen willen zelf vaak bepaalde gedragingen niet toegeven  mensne zijn zelf niet goed op de hoogte van hun gedrag - verschillende manieren:  vragenlijst schriftelijk voorleggen en laten invullen o nadeel: respondenten beantwoorden de vragen verkeerd  voorbeeld: 2 vakjes aanduiden ipv 1 o belangrijk: vragen zo gesteld dat de antwoorden bruikbaar zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag  antwoorden van de respondenten moeten vergelijkbaar zijn  zo veel mogelijk gesloten vragen met antwoordopties die vooraf gekozen zijn  stel: alleen open vragen  inhoudelijk en praktisch onmogelijk om de antoorden te vergelijken >< soms wel open vragen:  onderzoekers zijn niet op de hoogte van mogelijke antwoorden die op deze vraag van toepassing kunnen zijn  exploratieve wijze om meer over dit antwoord te weten te komen  onderzoekers in het bijzonder geïntereseerd in de eigen formuleringen of verwoordingen van de respondenten  interviewer neemt mondeling een vragenlijst af o nadeel: sociale wenselijkheidissues  mensen geven antwoorden omdat ze denken dat dit sociaal wenselijk is ipv dat ze hun ‘echte’ mening geven  online variant: vragenlijst rechtstreeks invullen op het internet  resultaten worden verstuurd naar een online databank waartoe enkel de onderzoekers toegang hebben

Participerende observatie Participerende observatie = een onderzoeksmethode waarbij onderzoeker op systematische wijze mensen observeert tijdens hun routinebezigheden

7

- onderzoekers hebben vaak een vaag idee over wat ze mogelijk tegen zullen komen  exploratief en descriptief werk - onderzoekers observeren in een bepaalde setting, zonder volledig deel te nemen als een ‘echt’ lid van de groep - onderzoeker is gekend in zijn hoedanigheid als onderzoeker - voordeel: onderzoekers krijgen inzicht in het sociale gedrag van mensen ‘in hun natuurlijke omgeving’ - nadelen:  arbeidsintensief karakter: je kan maar 1 groep tegelijk nauwkeurig observeren  de aanwezigheid van de onderzoeker in de onderzoekssetting doet het gedrag van de participanten vertekenen  mensen weten dat ze onderzoeksobjecten zijn  kan hen ertoe aanzetten om hun natuurlijke manier van doen aan te passen Secundaire analyse Meeste onderzoeksmethoden: impact op de mensen die ze onderzoeken Hawthorne-effect: het is al voldoende dat mensen weten dat ze een object van studie zijn om hun gedrag aan te passen Secundaire analyse: probleem niet van toepassing Secundaire data = data die niet door de onderzoeker zelf zijn verzameld, maar afkomstig zijn van registratiegegevens van andere instanties of van het onderzoekssubject zelf

Het onderzoeksplan 1. Het probleem definiëren en het literatuuronderzoek 1e stap: probleemdefiniëring/probleemstelling = onderzoekers leggen uit wat het onderzoeksdoel is, waarom je over een bepaald onderwerp meer wil weten  er wordt beschreven wat de onderzoeker exact wil te weten komen  van een globaal, vaag idee naar een beperktere, concrete en dus beter onderzoekbare probleemdefiniëring 2e stap:

literatuuronderzoek = onderzoekers doen een grondige studie van de reeds beschikbare onderzoeksliteratuur

 er wordt een kernachtige stand van zaken opgemaakt  onderzoekers kunnen hun probleemstelling verfijnen en zo onderzoeksvatbare onderzoeksvragen opstellen  ze destilleren en definiëren relevante concepten om het fenomeen te begrijpen en hoe ze het het best kunnen bestuderen

2. Data verzamelen Data = gegevens  afhankelijk van de onderzoeksvragen zullen onderzoekers moeten afwegen welke gegevens ze willen Onderzoekseenheid/observatie-eenheid = datgene waarover we gegevens verzamelen  in sociale wetenschappen: personen of organisaties 8

 kunnen ook (proef)dieren of voorwerpen zijn Soms worden waarnemingen niet op indivdiueel niveau, maar op een hoger aggregatieniveau verricht  een groep individuen

3. Concepten, indicatoren en operationalisering Individuele beschrijvingen verschillen sterk omdat ze altijd een selectieve reconstructie zijn van een set van events  die set is beïvloed door subjectieve oordelen over wat belangrijk is en wat niet Geldt ook voor onderzoekers: zijn ook onderhevig aan subjectiviteit  moeten in staat zij om dat te overstijgen  ze moeten manieren vinden om hun selectieproces te objectiveren, te systematiseren en te standaardiseren: - verduidelijken van de theoretische categorieën of concepten waarmee ze de wereld willen begrijpen concept = een theoretische tool die sociologen gebruiken om de sociale wereld te beschrijven en verklaren = mentale constructie die een onderdeel van de wereld representeert in vereenvoudigde versie = theoretische fundamenten van sociologisch onderzoek

Sociaal-economische status = SES = concept dat onderzoekers gebruiken om sociole ongelijkheid in de sociale werkelijkheid te simplificeren - hoge SES: alle mensen in de groep hebben ongeveer eenzelfde hoge sociaal-economische positie in de samenleving - SES: abstract, theoretisch begrip  operationaliseren = een manier vinden om het concept te meten indicatoren = de tools die onderzoekers hiervoor gebruiken  moeten ook geoperationaliseerd worden

Variabele = iedere eigenschap of ieder kenmerk van een persoon, omgeving of (experimentele) situatie die van persoon tot persoon, van omgeving tot omgeving of van situatie tot situatie kan variëren  voorbeeld: gewicht, geslacht, IQ… Kansvariabele/random variabele/stochastische grootheid/stochast = een eigenschap die bij waarneming ervan een getal oplevert 9

Onderzoeksplan: Probleemomschrijving en doelstelling

Stand van zaken en doelstelling Probleemstelling Onderzoeksvragen en nieuwe concepten

Algemeen onderzoekskader

Waarneming wat?

Onderzoeksplan

Bij wie?

Hoe? Waarnemingsmethode Onderzoektechnisch ontwerp Waar en wanneer?

Rapport, logboek en feedback

Budget, tijd en geld

Methodologische basiskenmerken 1. Betrouwbaarheid, geldigheid en representativiteit Betrouwbaarheid Meetinstrument = instrument waarmee we meten Bij het verzamelen van gegevens: kans dat de gegevens vertekend worden door - aflees- of interpretatiefouten

10

- eigenschappen van het meetinstrument Betrouwbaarheid = nauwkeurigheid van het instrument, in de zin van herhaalbaarheid of reproduceerbaarheid  hetzelfde object een 2 e keer meten met hetzelfde instrument moet dezelfde uitkomst opleveren Bepalen van de betrouwbaarheid van een test is moeilijker dan het bepalen van de betrouwbaarheid van een meetlint: men kan niet dezelfde test/vragenlijst 2x door dezelfde persoon laten maken - iemand kan van de 1e keer geleerd hebben - iemand kan gaan nadenken zijn over de vragen en daardoor een andere mening gekregen hebben  persoon kan veranderd zijn en een andere score hebben Geldigheid (validiteit) Geldigheidsvragen = meten we wel wat we bedoelen te meten Algemeen: validiteitsvraag heel moeilijk te beantwoorden Verschillende vormen van geldigheid: - constructvaliditeit - interne validiteit: interne valide conclusies = conclusies over de relaties tussen 2 of meer dingen die gerechtvaardigd zijn Representativiteit Kernzaak in onderzoek: weten in hoeverre je resultaten representatief zijn voor de grotere groep mensen die je bestudeert Populatie = groep mensen, dingen of gebeurtenissen die 1 of meerdere elementen gemeenschappelijk hebben waarin men geïnteresseerd is Steekproef = een kleinere groep uit het grote geheel

Om enig vertrouwen te hebben om obv steekproef uitspraken te doen over een populatie moet een steekproef: - representatief zijn: miniatuur van de populatie  alle eigenschappen van de populatie moeten in de steekproef te vinden zijn - willekeurig zijn: personen zijn door loting getrokken en alle personen hebben dezelfde kans gehad op selectie Soms nodig om een: - specifieke soort van steekproefen te trekken: gestratifice...


Similar Free PDFs