Sociologie van gelijkheid en ongelijkheid PDF

Title Sociologie van gelijkheid en ongelijkheid
Course Sociologie van sociale gelijkheid en ongelijkheid
Institution Vrije Universiteit Brussel
Pages 9
File Size 206.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 30
Total Views 122

Summary

Download Sociologie van gelijkheid en ongelijkheid PDF


Description

Sociologie van gelijkheid en ongelijkheid 1. Inleiding Moderne samenleving: egalitaire samenlevingen? Gelijkheid en ongelijkheid: klassieke thema’s in de sociologie. Waarom is dit zo een belangrijk thema? -

Heeft eerst en vooral te maken met de geschiedenis van de sociologie en haar vrij late ontstaan o In de 19e eeuw is er een overgang naar een moderne samenleving die gepaard gaat met een verandering is ons denken. o Ook de manier waarop sociale rollen e.d. verdeeld worden gaat gepaard met ongelijkheid. o ‘Het sociale’ impliceert eigenlijk ongelijkheid (positief/negatief).

Gelijkheid is een belangrijk thema in onze samenleving en een moderne, progressieve waarde. Het is echter ongelijkheid (en niet gelijkheid) dient moreel gerechtvaardigd te worden: -

Vb. Na het beoordelen van een examen moet je kunnen rechtvaardigen waarom de ene persoon een 7/20 heeft gekregen en de andere persoon een 14/20. Vb. Waarom verdient een advocaat meer dan een gewone arbeider? We hebben hiervoor een uitleg, bijvoorbeeld het diploma en die uitleg wordt door de meeste mensen aanvaard, maar daarom is deze uitleg nog niet correct en dit is dus ook een vorm van ongelijkheid die we als gerechtvaardigd beschouwen.

In moderne samenlevingen worden ongelijkheden vrij algemeen aanvaard in de mate dat het ongelijkheden zijn die verbonden zijn met een verworven positie en in de mate dat de criteria die men gebruikt om mensen en posities te beoordelen universeel en specifiek zijn. Gelijkheid is een criterium van moderniteit -

In theorie is een premoderne samenleving ongelijk (vb. kastensysteem) en is een moderne samenleving gelijk. Maar hierbij kunnen we ons zeker de vraag stellen of dit ook effectief zo is, denk maar aan bedelaars die toch wel een fundamentele ongelijkheid representeren in onze samenleving. Misschien is er dus in beide systemen wel ongelijkheid, maar denken en rechtvaardigen we op een andere manier.

We zijn voor gelijkheid maar ook wel voor ongelijkheid. -

Bv. zouden we het goed vinden als iedereen gewoon een loon krijgt, iedereen dezelfde punten krijgt? Wij vinden het normaal dat bv universitairen betere privileges, hoger loon,... hebben.

Traditionele samenlevingen zijn in onze ogen ongelijk en moderne samenlevingen gelijk maar we hebben daar vraagtekens bij. We willen ongelijkheid wegwerken of moreel rechtvaardigen en we zien wel een evolutie. Kijken naar onderscheid tussen moderne en premoderne samenleving.

Modern waardepatroon vs. premodern waardepatroon: -

Achievement (verworven) vs. ascription (toegeschreven)

Achievement: In moderne samenleving is dat verworven, wie je bent enz. Mobiliteit. We gaan ons best doen dat onze kinderen het beter doen. Grote mate van mobiliteit, op basis van verworvenheid. Wij moeten onze status/positie verwerven. We moeten ervoor werken, moeten ons best doen. We sorteren, bv. hoe je punten zijn in de lager, bepaald deels welke richting je in het middelbaar zal doen enz. Het is op basis van verdienste. Alles wat verdiend is, vinden we normaal. We accepteren het als het verworden wordt. Bv iemand win koers door veel te trainen = normaal. Ascription: je word getypeerd wat je mag doen en niet mag doen door je status, dat ligt vast & is toegeschreven. Bv kasten in India bepaalt voor rest van je leven wat je mag, wat je status is, wat je kansen zijn. 16e eeuw bv: familie waar je geboren wordt, bepaalt in grote mate wie je zal worden. Als mensen van vreemde origine minder kans op werk hebben en ook een diploma hebben, vinden we dat onrechtvaardig.

-

Specifieke criteria vs. diffuse criteria

Diffuus: (premodern) Hier is het moeilijker om mensen te klasseren op basis van specifieke kenmerken. Bv. connecties, iemand die we kennen, gaan we aannemen. Minder gebonden aan specifieke rollen maar gaat om familie, clan en reputatie.

Specifiek: (modern) bv. bij sollicitatie wordt opgesomd op welke specificaties met gaat selecteren/sorteren. Specifieke criteria en als we andere criteria gaan betrekken, vinden we dat ongelijk. Bv. “vrouw/vreemde nemen we niet, te veel miserie”. We gaan mensen hier klasseren op basis van specifieke kenmerken, niet kijken naar andere criteria. We maken ongelijkheid door op deze manier te klasseren en deze ongelijkheid accepteren we. -> Niet op persoon beoordelen maar op rol.

-

Universalistische criteria vs. particulturalistische criteria

Particulturalistisch: negatief. Bv: op een examen werk- en dagstudenten anders behandelen door werkstudenten makkelijke vragen te geven. Als we weten dat ze anders behandeld worden, vinden we dit niet juist. Bv. mildere vragen voor mensen met een andere achtergrond, niet aanvaardbaar. Aanpassen van criteria naargelang een bepaald kenmerk: afkomst, familie, gender… Universalistisch: Als we iemand beoordelen dan moet dat gebeuren op een universalistische manier zodat niemand gediscrimineerd zal worden.

-

Affectief-neutraal vs. affectief

Affectief: Vb.: In een stam is het normaal dat je je eigen familieleden voortrekt. Affectief-neutraal: geen emoties. Goed doen betekent verworven kenmerken, specifieke kenmerken, universalistisch en geen rekening houden met emoties. Diegene die beoordeelt: geen affectieve band met andere persoon. Bv. tussen prof en student. Een zekere afstand bewaren.

Besluit: Wij aanvaarden ongelijkheid in onze samenleving. Er is niet minder ongelijkheid nu dan in de premoderne samenleving. We kijken anders naar ongelijkheid. Het wordt anders gerechtvaardigd. Vooral op basis van toegeschreven kenmerken in premoderne. Wij aanvaarden ongelijkheid in termen van inkomen, macht,.. voor zover we die kunnen rechtvaardigen op basis van specifieke criteria, achievement, universalistische criteria, als die affectief-neutraal gedragen zijn. Als je talent hebt en je doet je best, zijn we tevreden. Als ze het maken en bv doping gebruiken, is hij zeker geen held meer.

Modern waardenpatroon = meritocratisch We spreken over waarden, niet over realiteit! Meritocratie: op basis van verdienste. Meritocratie wil zeggen dat je sociale status bepaald wordt door je prestaties en capaciteiten. Iedereen krijgt een plaats op basis van verdienste. Ongelijkheid is gemakkelijk in een meritocratie. Als je het niet haalt, heb je pech, je moest maar beter je best doen. Maar meritocratie blijft een ideaal voor ons. Niet alle moderne levenssferen zijn even modern. Moesten we onze vrienden op basis van achievement behandelen; vriendschap is particularistisme, affectief,... In een gezin is het niet modern in die zin. Ook ongelijkheid in gezinnen, bv kinderen en ouders hebben niet evenveel te zeggen dus er zijn heel wat levenssferen waar we niet zo modern zijn. Egalitair ethos en meritocratie is geleidelijk aan gegroeid. Keerpunt: verlichting. Ze brengen nieuwe ideeën aan. Sindsdien ze we een evolutie naar egalitair ethos. Gelijkheid en burgerschap (T.H Marshall) -

-

Moderne notie ‘gelijkheid’is nauw verbonden met de evolutie van het concept ‘burgerschap’. Ons modern concept over gelijkheid en ongelijkheid is sterk verbonden met ideeën van de verlichting die dan ook verbonden is met de Franse revolutie e.d. Verlichting, Franse Revolutie: “Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid” en een nieuw concept van gemeenschap Drie componenten van gelijkheid: maatschappelijke (civiele), politieke en sociale component

Die vormen een nieuw concept van gemeenschap. We komen uit een feodale periode waar mensen eigendom zijn van anderen. We willen daarvan loskomen, we willen vrijheid, vrijheid van meningsuiting. Iedereen is gelijk, vrij, we zijn broeders en zusters van dezelfde gemeenschap.

A - Civiele component van burgerschap -

Bescherming van de ‘natuurlijke’ rechten: ‘leven, vrijheid en eigendom’ (Locke): sterk verbonden met filosofen van de verlichting. Franse afkondiging van de Rechten van de Mens, Amerikaanse Grondwet en zowat elke grondwet van elke moderne constitutie Iedereen is gelijk voor de wet, persoonlijke vrijheid, recht op eigendom, vrijheid van meningsuiting, ... Universalisme: we zijn allemaal gelijk voor de wet, iedereeen moet op hetzelfde manier, volgens dezelfde criteria beoordeeld worden Opnieuw gaat het over idealen waarnaar men wil streven, maar die daarom ook niet altijd effectief het geval zijn. (vb. gelijkheid tussen mannen en vrouwen is zeker nog niet overal het geval. Het is gemakkelijk in de wet te zeggen dat iedereen gelijk is maar het is veel moeilijker om te realiseren

A - Civiele component van burgerschap in de Belgische Grondwet 

Art. 10 Er is in de Staat geen onderscheid van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld. De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd.



Art. 11 Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden.

B - Politieke component van burgerschap -

-

Democratisch stemrecht & toegang tot instellingen van politieke controle Ontwikkeling van parlementaire democratie (vertegenwoordigende instituties) Politieke gelijkheid: politiek leiders worden verkozen door middel van algemene en vrije verkiezingen o Vroeger stemrecht voor hoge klassen, daarna voor alle mannen, daarna voor mannen en vrouwen -> enkelvoudig stemrecht is van 1918, wanneer iedereen een gelijke stem had (behalve jongeren onder de 21 en vrouwen) Parlementaire democratie: evolutie naar algemeen stemrecht, eliminatie van meervoudig stemrecht, electorale procedures, geheime stemming

B - Politieke component van burgerschap in de Belgische Grondwet 

Art. 61 De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks gekozen door de burgers die volle achttien jaar oud zijn en die niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting bij de wet bepaald. Ieder kiezer heeft recht op slechts één stem.



Art. 62 De samenstelling van de kiescolleges wordt door de wet geregeld. De verkiezingen geschieden volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt vastgesteld. De stemming is verplicht en geheim. Zij heeft plaats in de gemeente, behoudens de bij de wet te stellen uitzonderingen.



Art. 64 Om verkiesbaar te zijn moet men: 1° Belg zijn; 2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten; 3° de volle leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt; 4° zijn woonplaats hebben in België. Geen andere voorwaarde tot verkiesbaarheid kan worden vereist.

C - Sociale component van burgerschap -

Meest recente aspect van burgerschap

-

Broederlijkheid en notie van gelijkheid van condities, een thema sinds de Franse Revolutie, institutionalisering komt pas later De formele gelijkheid van het burgerschap (gelijk voor de wet) doet vragen rijzen over gelijkheid van kansen Iedereen moet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving Uitbouw van de welvaartstaat en minimum-standaarden m.b.t. gezondheid, levensvoorwaarden, opvoeding, onderwijs (bvb in grote mate gratis dus toegang vergemakkelijkt), …

C - Sociale component van burgerschap in de Belgische Grondwet 

Art. 23 Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten inzonderheid : 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; 3° het recht op een behoorlijke huisvesting; 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; 5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing.



Art. 22bis (tweede wijziging – maart 2000) Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit. Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.

Vier vormen van gelijkheid: Ontologische gelijkheid -> iedereen is in wezen gelijk Gelijkheid van kansen -> belangrijke sociale instellingen voor iedereen gelijk toegankelijk op universele gronden, op basis van achievement en talent -> Meritocratie Gelijkheid van condities: Effectief gelijk aan de start komen: bv. er voor zorgen dat iedereen die naar de eerste leerjaar komt kunt al goed Nederlands kan spreken. Wij verwachten gelijkheid van de condities waardoor de besten, die de meeste moeite gedaan hebben zullen winnen en dat schatten wij in als eerlijk (ook moeilijk om bv. kansarme kinderen te stimuleren om naar school te gaan en goed te studeren -> moeilijk om familiale achtergrond uit te sluiten. Stigmatisering -> rijke kinderen zijn dialectisch, arme kinderen “dom”) Gelijkheid van uitkomst: meest radicale vorm van gelijkheid. We zijn daar niet voor -> op examen evenveel punten krijgen zou als ongelijk geschat worden

Argumenten tegen gelijkheid Onhaalbaar: leidt tot totalitair en autoritair systeem: elke sociaal systeem kent gelijkheid, en als men dit radicaal wilt veranderen, dan moeten er heel radicaal ingegrepen worden -> absolute gelijkheid leidt tot een totalitair systeem? Radicale gelijkheid is onwenselijk: spanning tussen vrijheid en gelijkheid? Dahhendorf: geen conflict tussen vrijheid en gelijkheid, zekere gelijkheid is voorwaarde voor vrijheid. Als je niet de minimale condities hebt om van je vrijheid te genieten dan is het tussen vrijheid en gelijkheid een vals conflict.

2. Begripsverduidelijking Sociale ongelijkheid verwijst naar zowel

A) de ongelijke verdeling in samenlevingen van schaarse en hooggewaardeerde goederen zoals macht, inkomen, vermogen, opleidingskansen, kennis en privileges, die toevallen aan of toegeëigend worden door bezetters van onderscheiden sociale posities B) de ongelijke waardering en behandeling van personen en groepen op grond van hun maatschappelijke positie en hun levensstijl (Jan Berting)

Sociale posities, geen individuen: -

Elke samenleving is deels gedifferentieerd en heeft bepaalde posities –> als wij het over ongelijkheid hebben dan gaat het niet over individuen maar over groepen van mensen. Machtsverhoudingen en hierarchische positites verschillen naargelang de stiuatie waarin 2 personen zich bevinden -> daarom over sociale posities praten en niet over personen zelf

Sociale verschillen & natuurlijke verschillen -

Natuurlijke verschillen -> bvb lengte van iemand, iemand man of vrouw De grieken (Aristoteles) gingen ervan uit dat verschillen tussen mensen fundamenteel natuurlijk zijn: Mensen geboren om bepaalde dingen te doen -> slaaf te zijn, soldaat te zijn Maar welke verschillen zullen wij vertalen in sociale verschillen? -> dat is het moelijkste

Schaarse en hooggewaardeerde objecten -

Volgens welke criteria gaan wij iets als schaars behandelen Schaarste is moeilijk om te definieren Er zijn dingen die ongelijk verdeeld en schaars zijn maar we maken daar toch geen probleem van

Ongelijke waardering & ongelijke behandeling -

Ongelijke behandeling is minder problematisch dan ongelijke waardering -> een winkelier behandelt consumenten anders dan leveranciers -> ongelijke waardering is veel problematischer Hoe moet je iets waarderen? Weinig handvaten om te zeggen wat sociale ongelijkhied is en wat niet -> ongelijkheid tussen kinderen en ouders, tussen mannen en vrouwen, tussen west vlaanderen en de rest van het land?

Sociale ongelijkheid verwijst naar een rangorde van sociale posities. Béteille onderscheidt twee bronnen van sociale ongelijkheid: -

sociale waardering (waarden, status, eer, respect, …) organisatie (macht, gezag, …) -> machtsongelijkheid ->

Die twee bronnen versterken elkaar vaak

Sociale stratificatie -

verwijst naar structuur van de samenleving: verschillende lagen, strata (cfr. geologie) het onderscheid tussen strata afhankelijk van de gebruikte criteria, theoretische invalshoek en doelstelling (typeren van een samenleving, universele typologie, … ?)

3. Dimensies van sociale ongelijkheid en sociale stratificatie 3-dimensionele benadering:

-

Max Weber ‘Class, Status and Party’ en W.G. Runciman ‘The nature and types of social inequality’ (Klassebenadering van Marx overnemen en verder bewerken)

Weber -> denkt in termen van strata

Runciman -> denkt in termen van posities / personen

Klassen

Klasse

Standen

Status

Partijen

Macht

Klassen (Weber/Runciman): -

Verhouding tot de productieprocessen, de distributie van goederen en diensten en de ruil van goederen en diensten (vgl. Marx) Meer dan inkomensverschillen -> ‘levenskansen’ Meer dan simpel onderscheid tussen bezittende klasse en klasse van niet-bezitters Klasse ‘an sich’ niet noodzakelijk klasse ‘für sich’ o Marx : Van een klassepositie ben je je niet noodzakelijk bewust -> proletariaat zal meer en meer doorheen de tijd bewust worden van klassepositie daardoor tot revolutie komen o Weber: Klasse is een situatie waarin je zit maar je hoeft daarvan niet bewust te zijn

Klasseconcept van Runciman vrij gelijkaardig, echter niet als stratum, maar als attribuut van positie of persoon

Standen (Weber) -

= Levensstijl of gedragsvoorkeuren waarmee bepaald sociaal aanzien (waardering) gepaard gaat Een stand wordt gevormd door mensen die min of meer dezelfde levensstijl delen Leden van standen zijn zich meestal wél bewust van gemeenschappelijke standensituatie (cfr. beperkingen omgang met andere standen) De ontwikkeling van regels, normen, wetten, conventies zijn een gevolg van het handelen van leden van standen volgens Weber Klassen en standen niet altijd onafhankelijk van elkaar (streven naar status-consistentie) Standen beïnvloed door economische markt, maar ook invloed van standen op economische processen Standensamenlevingen en Klassensamenlevingen

Status (Runciman) -

Minder nadruk op levensstijl, meer op prestige Waarding van sociale positie Niet enkel afhankelijk van levensstijl, maar ook van factoren als ras of leeftijd Niet altijd concensus over wat prestigieus is (vgl. beroepsstatus) Onderscheid klassengelijkheid en statusgelijkheid

Partijen (Weber) -

Ongelijkheid in politieke macht Partijen: groeperingen die streven naar macht om collectieve beslissingen te beïnvloeden Partijen vertegenwoordigen belangen die voortvloeien uit klassesituatie of standensituatie Politieke macht = onafhankelijke bron van sociale ongelijkheid en niet noodzakelijk consistent met klasse- of standensituatie Ook zelfbewustheid van positie

Macht (Runciman) -

Machtsverschillen manifesteren zich veel minder dan klasse- en statusverschillen in sociale groepen met een duidelijke identiteit Wel groeperingen die er beter in slagen hun belangen te verdedigen (hiërarchie van macht)

Weber samenvatting: Klasse

Economische

Economisch

Economische belangen beïnvloeden

Kan aanleiding

orde...


Similar Free PDFs