Title | SV Cultuur VS 2 Latijn |
---|---|
Author | Laura Van Belle |
Course | Vakstudie Latijn 2 |
Institution | Arteveldehogeschool |
Pages | 24 |
File Size | 887.1 KB |
File Type | |
Total Downloads | 58 |
Total Views | 120 |
Download SV Cultuur VS 2 Latijn PDF
Latijn vakstudie 2: cultuur Eten en drinken Van Oudromeinse soberheid naar exotisme Bronnen:
Archeologische vondsten Romeinse recepten: “De re coquinaria libri X” door Marcius Gavius Apicius Literaire beschrijvingen van banketten: “maaltijd bij Trimalchio” van Petronius
Gewone Romeinse burger: voortdurende bedreiging van schaarste en hongersnood overlevingsdieet voor 60 % op graan + olie en wijn (door staat uitgedeeld) Nationale gerecht = graanpap = puls of pulmentum
Ingrediënten: geroosterde spelt, erwten, linzen en bonen typisch inheemse producten
“Oude” (niet meer konden werken) kippen, ossen en koeien werden ook opgegeten Basisproducten = honing, wijn, olie en vissen Nieuwe voedingsmiddelen uit Oosten en Afrika: zeldzame vruchten, exotische vogels (pauw, struisvogel …), andere vleessoorten (giraf, beer …) , oosterse kruiden (gember, koriander, dille, mosterd)
Basisproducten 1. Honing = meest gebruikte zoetstof Gebruik : nagerechten, vlees- en zoute visgerechten
2. Garum of liquamen ≈ dikke straffe visbouillon Bereiding kwaliteitsgarum: stukjes vis gisten in zoutoplossing in de zon gedurende weken geperst + gekruid Minderwaardige garum: uit visafval voor slaven Soort ketchup voor in alle mogelijke (soms ook zoete) gerechten Sterk overheersende smaak Middel om beginnend bederf te verbergen
De maaltijden 1. ientaculum = ontbijt Brood in melk of wijn gedopt
Kaas, noten of olijven Onderweg op forum: een gebakje (dadelkoek, honingbroodje, krentenbol …)
2. prandium = lunch Puls of brood Overschotjes van de vorige avondmaal
3. cena = avondmaal = banket ≈ kerstmaaltijd bij ons Enkel voor zeer rijke Romeinen Meerdere gangen :
Aperitief: mulsum = witte wijn met honing en kruiden Gustus/gustatio = voorgerecht: eieren en olijven (eventueel schelpdiertjes, worstjes, vleesballetjes ..) Primae mensae = hoofdmaaltijd: o Met wijn en brood o Gevolgelte, oesters en vissen Secundae mensae = dessert: rijk assortiment fruit en noten, soms gebakjes Commisatio = officieel drinkgelag
Wonen in de oudheid Wie woont waar? Algemeen denkbeeld Romeinse woningen = statige, luxueuze stadswoningen:
Bewoners: dominus & domina + enkele kinderen + enkele slaven Eenzijdig beeld !
Stedelingen = minderheid:
Hoogtepunt RR: 50 miljoen inwoners 2/3de = landbouwers Meerderheid = plattelandsbewoners
Woningen ≠ naargelang sociale status en rijkdom eigenaar Privacy = onbestaande:
familia = iedereen in dezelfde woning (vader, moeder, kinderen, ongehuwde broers/zussen, grootouders, personeel) insulae (≈ appartementsgebouw) : verschillende families delen dezelfde ruimtes o trappenhal o binnenplaats (vooral vrouwen) o velen wonen samen op enkele vierkante meter domus: winkeliers en ambachtlui huren voorkant en slapen op tussenverdieping onderverhuren van één of meerdere kamers = veelvoorkomend
wonen in de stad steden opgebouwd volgens schematisch plan met roosterstructuur en vaste onderdelen elke Romeinse stad: forum, tempels, circus, theaters, thermen … Rijke bovenlaag financiële steun voor:
Bouw, onderhoud en inrichting openbare gebouwen Openbare manifestaties: spelen en feesten (goden) Hoe vrijgeviger, hoe groter hun aanzien in politiek
1. Domus = huis voor de rijke Romeinen Buitenkant = niet zo aanlokkelijk:
Gesloten: paar kleine venstertjes Buitenhouden van: warmte, lawaai en dieven
Voorkant huis:
Vaak verhuurd: winkeltjes, werkplaatsen of voorraadkamers Geen toegang tot eigenlijke woning
Smal, axiaal en visueel transparant:
Niet overal binnendeuren (soms zware gordijnen) Steeds vrije doorgang in het midden
Geen aparte afgescheiden vrouwenvertrekken ( Grieken) Multifunctionele vertrekken: koken, bezoek ontvangen, slapen, eten Eventuele verdiepingen = slaapkamers personeel, voorraadkamers
Ianua (a) = deur Vestibulum (b) Atrium = voorhal
Grote, open ruimte doorkijken tot aan peristylium (i) Licht , lucht en regen vallen binnen via compluvium (= regentrechter) in dak Impluvium (c) = groot rechthoekig waterbekken: o vangt regenwater op
o In verbinding met regenwaterput deel waterbehoeften (rest openbare fontein) o Versiering: mozaiëk, fonteintje, soms: vissen Schaars bemeubeld: o Bank o marmeren tafel
o kist met familieschatten rijkelijk versierd met standbeelden en fresco’s elke ochtend staan clientes klaar voor salutatio: o elke rijke Romein = patronus of beschermheer van aantal clientes clientes = minder begoede Romeinen taken voor hun patronus: tijdens verkiezingscampagnes: propaganda kleine hand- en spandiensten o salutatio = dagelijks patronus thuis begroeten in ruil: munten of voedsel lararium = altaartje van huisgoden functies: o ontvangstplaats bezoekers o
o
wassen groenten door slaven
o
speelruimte kinderen
o weefselactiviteiten vrouw vele huizen: enkel een atriumgedeelte eventueel: kleine koer sommige: twee atria
cubicula (d) = slaapkamers:
eenvoudig en klein enkel bed eventueel: kast of kist opbergen kleren overdag: ontvangstruimte (privégesprekken), zitruimte
tablinum (e) = bureau:
vaak: beschilderde muren kasten en kisten uitzicht op peristylium functies: o bewaarruimte voor belangrijke papieren en geldkist o ruimte voor afhandelen van belangrijke zaken o ontvangstruimte voor belangrijke gasten
triclinium (f) = eetkamer:
hoefijzervorm: 3 aanligbedden midden: ruimte voor bijzettafeltjes (rond) cena = avondmaal vaak maaltijden ook in atrium en peristylium
peristylium (i) = tweede deel huis:
vanaf 1ste v.C. facultatief gecentraliseerd rond tuin: bloembedden, planten, beelden, fonteinen, soms: visvijvers en/of boomgaard
vertrekken rond peristylium (g,j,h):
voorraadkamers slavenvertrekken: o kleine kinderen slapen hier vaak o niet altijd aanwezig slaven sliepen op uitgerold matje op werkplaats (keuken, stal, vestibulum) culina = keuken: o soms: atriumgedeelte o klein, smerig, geen verluchting o koken op koolbekkens o bergruimte: rekken met amforen en dolia (= voorraadkruiken) o soms: toilet meestal: geen in huis zelf openbare latrines en/of potten o peristylium: roosteren vlees zomertriclinium
exedra = luxueus ingerichte ruimte om gasten te ontvangen overdekte zuilengang rondom tuin: schaduw tijdens warme zomerdagen
2.Insulae = woonkazernes Grote meerderheid van de Romeinen in de stad woont hierin huren één of meerdere kamertjes (soms volledige verdieping) Graad wooncomfort ≠:
Ostia: ruime centrale hal, binnenplein + fontein, 6 kamers/verdieping Rome (sommige wijken): o houten verdiepingen op stenen verdiepingen = brandgevaar o geen verluchting (geen ramen), verwarming o piepkleine kamers overbevolkt o
geen gelegenheid om te koken
gelijkvloers: ateliers en tabernae (winkels en eetgelegenheden)
3.Sloppenhuisjes Gemaakt van: afval en resten Voor: armere stadsbewoners met weinig centen
4.Portieken, rioolgewelven, crypten Voor: straatbewoners zonder geld
Leven in de stad Romeinen grotendeels van dag buitenshuis:
straat, portici of zuilengangen, forum: o vrienden ontmoeten o redevoeringen politici o dobbelspel o zaken afhandelen thermae = badhuizen: o bad, massage, kapbeurt o eten en drinken o voordrachten o afspreken met vrienden o palaestra: sporten thermopolia = snackbars latrinae = openbare toiletten (gemeenschappelijk) theater, amfitheater, circus: ontspanning
gebrek aan hygiëne (stank en ongedierte):
vuilnis en excrementen gedumpt op straat of in fonteinen
lijken van armen blijven liggen op straat
Leerlooiers: verzamelen urine Onvoldoende zuiver water:
aanvoer: loden pijpen loodvergiftiging stilstaand water in waterbekkens en reservoirs besmet gezondheidsrisico thermen: broeihaarden van besmettelijke ziektes (tyfus, cholera, pest)
geweld en misdaad:
oorzaak: armoede, overbevolking vaak: diefstal, knokpartijen, rellen normaler dan bij ons: o veel Romeinen uit leger o
arenagevechten van jongs af aan
wonen op het platteland 1.villa urbana = buitenverblijf voor rijke stedelingen (min. 1) ≈ onze moderne villa: luxueus, vrijstaand Grootste deel van tijd: politieke functie vervullen in stad Drukke stadsleven achterlaten ontspannen, schrijven, vrienden ontvangen Kunstverzamelingen en kleine bibliotheek (gespecialiseerd) Rijkelijk gedecoreerde kamers (mozaïeken, beelden en fresco’s) Tuininrichting: gevarieerde beplanting, geometrische patronen, paadjes, vijvers, pergola’s, standbeelden
2.Villa rustica
= grote boerderij Eigenaar:
gepensioneerd militair dank voor diensten: stuk land ambtenaar: opgeklommen in sociale structuur rijk persoon: economische investering
vilicus = opzichter : dagelijks beheer van de boerderij
verantwoordelijk over: land, inventaris, gereedschappen slaven (afwezigheid dominus) vilica = vrouw: hoofd van huishouden, stallen en vee (afwezigheid domina)
rest personeel: seizoensarbeiders, dagloners, kleine boeren, vrijgelatenen, slaven indeling:
voorkant woongedeelte: zuilengang = porticus (meestal) o uiteinden: vooruitspringende hoekvertrekken achter zuilengang: o vertrekken ≠ groottes o centrale ruimte: grote woon-/werkkeuken inrichting ( villa urbana): minder luxueus werken is belangrijker rondom woongedeelte: o land o o o
voorraadschuren stallen opslagruimtes: materiaal
o onderkomen personeel vaak: aparte vleugel olie- en wijnpersen, cisterne wijn, ruimte waar amforen wijn en olijfolie worden begraven
producten: olijfolie, wijn, graan, fruit, vis, vee kleine boerderijen in buurt vaak eigendom van de dominus:
onderhoud door boeren tegen betaling of vastgesteld deel van de oogst
hypocaustumverwarming = combinatie van vloer- en muurverwarming obv hete lucht
aanvankelijk: enkel badvertrekken koudere streken: ook kamers praefurnium = stookruimte onder huis: verhit lucht verspreiding hete lucht: o via holle ruimtes: onder vloeren (90 cm hoge pijlertjes) o tibuli = buizen: achter muren
3.houten huizen Voor: armen op platteland Vaak: gegroepeerd, omgeven door palissade of gracht
Constructie en bouwmaterialen Bouwmateriaal = materiaal in streek aanwezig, gerecupereerd van oude gebouwen/woningen:
tufsteen = donkergeel vulkanisch gesteente: o regio: Midden-Italië (Rome) o voordelen: makkelijk te bewerken, duurzaam, stevig travertijn = soort poreuze kalksteen: o gebruik: zuilen, trappen, drempels, deurposten, grote bouwwerken (Colosseum) o sterk baksteen: o gebruik vanaf begin jaartelling (geboorte Christus) Romeins beton = opus caementicum: o Onderdelen: vloeibare mortel, zand, gebluste kalk, brokken natuursteen/baksteen o Revolutionair zowel: gewelven (Pantheon) als rechte muren
Luxematerialen: marmer geïmporteerd Buitenmuren: soms bekleed met kleine steentjes (onregelmatig patroon of ruit-/ netmotief) Binnenmuren: pleisterwerk (zand en kalk) + dunne stuclaag Vloer: mortel en fijne potscherfjes (soms: mozaïek) Dak: houten spanten + platte/gegolfde pannen
Thermen Ontstaan Tot midden republiek: geen echte badcultuur
Wassen: 1 x week volledig Andere dagen: gezicht, armen, benen Lavitrina: klein, donker kamertje naast de keuken
4de eeuw voor Christus:
Onder invloed van de Grieken Balinea/balnea = 2 à 3 kamers met bad rond keuken o Bad: steen, later marmer o Term gebruikt voor latere, kleinere badhuizen (↔ thermen)
eerste baden: door rijke burgers met eigen middelen kleine vergoeding voor inkomst + extra voor behandelingen (massage, huidbehandeling …) begin 5de eeuw n.C.: 900 badhuizen in Rome
Functie Voor wie? Iedereen: mannen, vrouwen, armen, rijken, slaven, kinderen, zieken, ouderen Gevolg: gezagsdragers wouden de thermen gratis
Anders: toegangsgeld heel laag
Sociale stratificatie: kleine baden met meer luxe en intimiteit (hogere prijs) Ontmoetingsplaats: sociale contacten (formeel of informeel)
Vaak: uitnodiging voor avondmaal
Politiek bedreven verbonden gesloten Optredens: musici, jongleurs, filosofen hopen om op feesten gevraagd te worden Artsen: schreven nemen van een bad vaak voor als medicijn
Hoe zag een thermenbezoek eruit? Hoeveel keer? 1x dag Wanneer?
Meestal: rond namiddag (na werk) Soms: ’s morgens of ’s avonds (verlicht met fakkels)
Hoe lang? Ongeveer 2 uur (=shift)
Per shift: 1600 mensen baden (in Caracalla) Per dag: 4 à 5 shiften
Hoeveel mensen? 10000 à 15000 per dag (Caracalla) veel lawaai thermen later veel in minder bevolkte gebieden of buiten stadsmuren Scheiding seksen?
Forumthermen Pompeii: twee gescheiden afdelingen Andere baden: ander tijdstip of andere dag Gemengd (balnea mixta): bestond o Verboden in tijd keizer Hadrianus o Gewoonte? Afhankelijk van tijd, plaats, lokale gebruiken en sociale status baders
Architectuur = gestandaardiseerd:
Palaestra: sporten omkleedruimte = apodyterium o Nissen in muur kledij en bezittingen o Capsarii = slaaf om spullen te bewaken Lauwwarme ruimte = tepidarium o Zweet fysieke training afwassen o Ingesmeerd met olie o o o
Vuil lichaam geschraapt met strigilis Eventueel: massage Vaak: epilatie haarloos lichaam = viriliteit en jeugdigheid
Warme ruimte = caldarium: o ≈ Turks stoombad o Poriën openen opnieuw gezonde huid na insmeren met olie o Houten sandalen tegen hitte vloer Soms: zeer hete, droge zweetruimte = laconica/sudatoria o ≈ sauna Koude badruimte = frigidarium : o Kleiner o Één bad met heel koud water poriën sluiten o o
Korte duik Openluchtzwembad = natatio
De verwarming Hoe? Vloer- en wandverwarming Origine: Grieks einde 2de eeuw v.C. door Romeinen overgenomen en geperfectioneerd Bakstenen pijlers:
50cm- 1m hoog Optillen loopvloer Ruimte tussen beneden en bovenvloer = kruipruimte = hypocaustum o Circuleren hete verbrandingsgassen
Praefurnium = stookgat: maken hete verbrandingsgassen Eerste eeuw v.C.: dubbele wanden in te verwarmen ruimtes
Gebruik maken zon:
Zuiden: caldarium middagzon Noorden: frigidarium
Per dag: 10 ton hout verbruikt
Wagenrennen = Ludi Circenses WAT? Populaire sportwedstrijd
Keizerstijd: beroepssport Ontwikkeling: Romeinen < Etrusken (begrafenis) < Grieken (Olympische spelen) < strijdwagens Sabijnse maagdenroof: wagenracen tijdens feesten
WAAR? Circus grootste: Circus Maximus Rome
5de eeuw v.C.: vlakte met keerpunten 2de eeuw v.C.: uitgebouwd o Renbaan o Startboxen o Afscheidingsmuur: tussen publiek en renbaan 1ste eeuw v.C.: verwoest door brand (Nero) 103: wederopbouw tot monumentale constructie keizer Trajanus o > 300 000 mensen
o
Zitplaats volgens sociale hiërarchie 1e rij: keizer (aparte loge) + senatoren + ridders Rest: gewone volk Mannen en vrouwen samen
o o
660 x 120 m 44 000 m² renbaan
o
213: renovatie Carcalla Nu: slechts muurresten en contouren
Arena:
Midden: spina = hoge, lange middenberm
o
Wagens reden in tegenwijzerzin rond
Decoratie: Beelden Trofeeën Fonteinen Zeven beweegbare eieren en dolfijnen zeven ronden aftellen Beide kanten spina: keerpunten = meta o Bronzen kegels o Spannen moesten hierrond draaien o Met symbolen van machtsvertoon = beelden van veroverde volkeren o
WANNEER? Vanaf zesde eeuw v.C. tot 5de eeuw n.C. (549 laatste races) VOOR WIE? Alle Romeinen, ongeacht stand DOOR WIE GEORGANISEERD? Magistraten WIE? Teams (= factiones) van menners (vaak slaven)
Albata = wit Russata = rood Venata = blauw Prasina = groen
Uitrusting:
Leren helm Leren harnas, korset Beenbanden Zweep Dolk wagens o licht o o o
kleur van team soms: tweespannen = auriga (onervaren) meestal: vierspannen = agitator (ervaren)
Prijzen: palmtakken, geldsommen, kostbare kleren, vrijheid, bewondering (zelfs: verafgoding) Op het Marsveld trainingscomplexen:
Stallen elk team Staf van: o Trainers o o o
Stalknechten Hoefsmeden Veeartsen
Raszuivere volbloeden: o Kleiner o o
< Noord-Afrika Zeer geliefd, persoonlijk gekend
Wedstrijddag:
Elke 1 à 2 weken Drukte bij aanschuiven, vechtpartijen Eetstalletjes, souvenirwinkeltjes Eerst: optocht naar circus = openingsceremonie Offer door menners Verschillende wedstrijden = tweespannen, driespannen, vierspannen Weddingschappen door publiek Trompetsignaal + zakdoek laten vallen door leidende magistraat = startsein Hekken van stallen open Pauzes tussen wedstrijden: o Troje-spel o Ruiteracrobaten
Einde: ceremonie + prijsuitreiking
Regels:
Max. 12 menners tegelijk Tegen de klok in 7 rondes rond spina Na elke ronde: ei weggenomen aan ene uiteinde spina + dolfijn gekanteld aan andere uiteinde spina 1 ronde = 700 m 1 koers 5km Eerste 160 m binnen lijnen Vals spelen = aangemoedigd: o Klemrijden o Kantelen
Gevaren:
Keerpunt = gevaarlijkste: zo kort mogelijk proberen nemen Met riemen vast aan span voortgesleurd door paarden elke menner had dolk bij zich om zich los te kunnen snijden Verplettering door paarden rivaal
Negatieve reputatie bij elite: gokken geen controle over handelen (toch deden ze het in het geniep)
Gladiatorenspelen 3de eeuw v.C. ontstaan in religieuze context: lijkspelen tijdens begrafenis consul
Panem et circenses = Brood en Spelen Misprijzen door aristocratie tegenover plebs:
Het enige waar ze zich om bekommeren “Verwend” met graanbedelingen (noodzakelijk voor sommigen om te overleven)
Functie:
arme volk: zoethouder minder kans op opstand tegen armoede rijke volk: sociale gebeurtenis te zien en gezien te worden
sensationeel, wreed, platvloers, veel bloed Grieken: enstige tragedies, eerlijke sportwedstrijden
Gladiatoren Meestal slaven die een misdaad hadden begaan of krijgsgevangen Niet enkel slaven of krijgsgevangenen:
ridders of senatoren zelfs soms keizers keizer Commodus, Caligula, Hadrianus (geen echte verwondingen)
1 n.C. : vrije burgers kozen ook dit beroep mensen zonder toekomst:
veteranen armen uitzonderlijk: jonge man van adellijke afkomst (eigenwaarde ophalen)
niet enkel mannen vrouwen = gladiatrices (minderheid) openingsgroet aan de keizer niet ‘Ave Caesar, morituri te salutant!’ ze dachten dat ze gingen winnen lijken werden begraven, niet van terechtgestelden in ravijn of Tiber soms: bij christenen door honden of wilde dieren verscheurd delen apart begraven of verbranden geen heropstanding van lichaam mogelijk houding van Romeinse publiek tweeslachtig:
minachting voor afk...