Tendenzen in de Historiografie PDF

Title Tendenzen in de Historiografie
Author Joeri Callewaert
Course Tendenzen in de historiografie
Institution Universiteit Gent
Pages 32
File Size 325.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 58
Total Views 139

Summary

Download Tendenzen in de Historiografie PDF


Description

1. Inleiding: Historiografie en schriftcultuur

-

-

-

Conceptuele afbakening o Een vormelijk criterium  Schriftgebruik  Goody: “technologie” die leidt tot cognitieve revolutie  Omstreden sinds ca. 1985 o Schrift duurzamer dan oraliteit maar niet intrinsiek superieur  J. Vansina, “Oral tradition as history”  Focus op geschreven historiografie is een pragmatische keuze o Een geografisch criterium  Historiografie als studieobject  Sterk eurocentrisch tot ca. 2000 o “history of the victor” o Assumpties over superioriteit van Westerse historiografie  Ontwikkeling van een comparatieve discipline o Kritische toetsing van de superioriteitsaanspraken van de westerse traditie o Kolonialisme en toe-eigening als alternatieve verklaring o Focus op het “wereldcontinent”  J. Diamond, “Guns, Germs and Steel”  Y.N. Harari, “Sapiens”  Nog steeds klemtoon op Euraziatische tradities Een comparatieve analyse van historiografische tradities? o Vijf cruciale parameters:  Conceptualisering van tijd: lineair of cyclisch?  Kritisch empiricisme  Toetsing met bronnen  Professionalisering  Historiografie als voltijdse bezigheid?  Objectiviteit  Geschiedenis als “wetenschap”  Inzicht in de werkelijkheid als doel  Breuk met functionalisme (gaat ervan uit dat sociale verschijnselen een bepaalde functie vervullen in de maatschappij) o Specifiek westers o Tot ca. 1980 algemeen aanvaard o P. Novick, “That noble dream” De oudste historiografische tradities o Een praktisch begin  Het begin van de “kenbare” historiografie  Ca. 3000 BCE ontwikkeling van het schrift als duurzame “container” in het Oude Nabije Oosten  Relevant voor latere “westerse” en “islamitische” historiografie o De Egyptische historiografie:

Het oude Egypte ca. 3200 BCE- ca. 330 BCE  Beschrijving van het verleden heeft een politiekreligieuze functie  Instrument voor tijdsverloop  Niet altijd chronologisch  Helleens Egypte ca. 330 BCE  Manetho’s Aygyptica o Griekse historiografische traditie  Egyptische geschiedenis geordend in lineaire dynastieën o De Mesopotamische historiografie  Koningslijsten en astronomische tabellen  Chronologisch geordend  Ontstaan van het “historisch onderzoek”  Retroactief gebruik van teksten, opschriften….  Sumerische koningslijst als oudste bekende voorbeeld  Historiografie als functioneel wapen voor diverse doeleinden  Politiek en religieus sterk verbrokkelde regio o De Joods-Hebreeuwse traditie  Geschiedenis ten dienste van de politieke en religieuze organisatie  “Biblia” (heilige boeken), 1e millennium BCE  Het verleden als moreel kompas voor het uitverkoren volk  Lineaire visie op tijd  Eschatologische geschiedenis (de geschiedenis heeft een begin en een eindpunt) o Geschiedenis wordt benaderd vanuit de noden van het heden (legitimatie van de macht, religieuze zingeving, morele dwang…) Geschiedenis als stringente selectie vanuit functionele oogmerken o “What constitutes historical reality changes from era to era…” o “However one defines and recounts historical reality, it is always only a tiny part of reality…Even the vast majority of human actions and phenomena still fall outside historical reality.” o “This exclusiveness of historical reality compared to the infinity of human reality as a whole, is perhaps its most essential feature. It is this exclusiveness that enables history to fulfill its function” o “in order to tell the story of humanity, a particular part of human reality is singled out as ‘historical’, and it is assumed that the story of this particular part alone is the story of humanity” 

-

2. Pre-moderne westerse historiografie middeleeuwse historiografie

-

-

(A):

De

antieke

en

Historiografie in het westen van de Euraziatische landmassa; van de Mesopotamische naar de Mediterrane wereld o Schriftgeschiedenissen vanaf ca. 3000 BCE  Diverse tradities  Functionalistisch  De noden van het heden  Politiek en/of religieus gekaderd o Ca. 8e eeuw BCE- 15e eeuw CE: nieuwe experimenten  Nog steeds functionalistisch De oud-Griekse historiografie als breekpunt o De intellectuele revolutie in de Griekse stadstaten  De wereld van Goden en mensen  Gepolitiseerde tijdsrekenkunde o Vanaf ca. 8e eeuw BCE meer cyclische opvatting over tijd  De Homerische epiek: fusie van geschiedenis en religie  6e-5e eeuw BCE  Hecataeus van Milete: o Kritische mentaliteit o Onderscheid tussen “feit” en “fictie”  Herodotos van Halicarnassus  Thucydides van Athene o De ontwikkeling van een brede “objectieve” historiografie: Herodotos  Vraagstellingsgericht  Streven naar neutraliteit; “objectief”  Onderzoeksgericht  Historiae > historein; onderzoeken  “His researches (histories) are here put down to preserve the memory of the past by putting on record the astonishing achievements both of our own and of other peoples, and more particularly, to show how they came into conflict” - Herodotos  Etnografische insteek  Sociaal-culturele en abstract-religieuze verklaringsmodellen  Lag aan de basis van latere “universele historiografie”  Ephorus, Diodorus Siculus, Ammianus Marcellinus…  Bleef tot de 18e eeuw populair o De ontwikkeling van een enge “objectieve” historiografie  Functionele “politieke” historiografie  Cyclisch tijdsbeeld -> politieke geschiedenis nuttig als leidraad voor de toekomst  Bronkritische en “objectieve” onderzoeksattitude o Meer analytisch dan narratief  “To hear this history rehearsed, for that there be inserted in it no fables, shall be perhaps not delightful. But he that desires to look into the truth of things

-

-

-

done, and which (according to the condition of humanity) may be done again, or at least their like, shall find enough herein to make him think it profitable. And it is compiled rather for an everlasting possession than to be rehearsed for a prize.” – Thucydides  Seculiere visie op historische causaliteit o Wel tyche, het noodlot  Tragisch element  Navolging bij o.a. Polybius (anacyclosis: cyclische evolutie van staatsvormen) Rome: de herstelde dominantie van subjectieve historiografie o Graeco-Romeinse geschiedschrijving  Historiografie en tijdrekenkunde  Stichtingsmythes  “fasti” en “annalen” o Emulatie van Griekse modellen vanaf ca. 200 BCE  Analytisch-verhalend  Quintus Fabius Pictor  De historicus als doener  Bv. Caesar o Belang van retoriek en ervaring boven onderzoek; o Hi-storia  geschiedenis als verhaal De ijkpunten van de Romeinse traditie o Teleologische klemtoon op de goddelijke taak van Rome  Lineaire visie op tijd  “Ab Urbe Condita”  Van tyche naar Fortuna:  Waar de Grieken een cyclische visie van “rise and fall” op tijd hadden waar Tyche willekeurig ingreep, hadden de Romeinen een sterk gevoel van het goddelijke lot van hun stad en hun rijk  Sallustius, Livius… o Het verleden als morele en politieke gids  Tacitus, Suetonius… o Ontstaan van theoretische geschiedenis  Ontstaan uit de retorica  Cicero, “De Oratore”  Nadruk op het utilitaristische van geschiedenis; lering trekken uit het verleden Historiografie na Rome o Continuïteit en vernieuwing  Byzantijnse en Moskovitische traditie; het tweede en het derde Rome  Geboorte van de christelijke historiografie  Joods-Hebreeuwse traditie; Lineair-eschatologische visie o Universele geschiedenis o Afgebakende tijdsrekening (Genesis-VerlossingApocalyps)  Geschiedenis als morele les; Gods plan voor de wereld o Augustinus, “De Civitate Dei”

-

-

-

Middeleeuws West-Europa o De Vroege ME  Christelijk-Romeinse traditie  “Renovatio Imperii” (Bv. Karolingers stellen zichzelf voor als opvolgers van Rome)  Universele geschiedenis (vaak in kroniekvorm), annalen, hagiografie  Het klooster als de nieuwe habitat voor de historicus  Eigen kenmerken:  “Anno Domini”  Volksgeschiedenissen o Orale tradities o Gregorius van Tours, Beda Venerabilis… o Fundament voor nationalistische historiografie in de moderne periode o Vanaf ca. 11e eeuw monastieke kronieken en gesta van kerkelijke en wereldlijke leiders  Legitimerend  Bezitsclaims in de traditie plaatsen o De hoge en late ME  De wedergeboorte van een meer seculiere, volkstalige historiografie  Aristocratische historiografie o < Oudere aristocratische tradities  Chansons de Roland  Arthurlegende  Biografische gesta van heersers  Gesta Hungarorum (12e eeuw) o Onder impuls van externe gebeurtenissen, vnl. oorlogen  Kruistochten  Geoffroi de Villehardouin (ca. 1150-1213)  Omgaan met groeiende koninklijke macht  Froissart (14e eeuw)  Groeiende focus op politieke analyse  Philippe de Commynes (15e eeuw)  Stedelijke historiografie o Annalen in de volkstaal  Meer analytisch en onderzoeksgericht  Geleidelijk minder gevormd vanuit de geloofsbeweging  Verankering van de schriftcultuur met gebruik van teksten als bron Er is geen lineaire ontwikkeling aanwijsbaar in de historiografie naar de kenmerken die in de moderne westerse historiografie centraal staan o Van mythisch, naar “rationeel” en weer terug o Van subjectief naar “objectief” en weer terug Ook een cyclisch tijdsbeeld laat de ontwikkeling van “objectiviteit” toe, een lineair tijdsbeeld garandeert geen objectieve geschiedschrijving

3. Historiografie in Centraal-Eurazië: De Islamhistoriografie en de Indiase historiografie

-

-

Historiografie in de Mesopotamische wereld na Rome o De Perzische wereld  Arsaciden (3e eeuw BCE-3e eeuw CE) en het Sassanidenrijk (3e-7e eeuw)  Zeer uiteenlopende historiografische tradities o De Moslimrijken vanaf ca. 7e eeuw  Een nieuw historisch paradigma Historiografie in de Islamwereld o De ijkpunten  Joods-Christelijke traditie  Godsdienst van het boek  Eschatologisch tijdsbeeld  “Anno Hegiro” i.p.v. “Anno Domine” o Drie fases:  Wordingsfase (7e-9e eeuw)  Klassieke fase (10e-14e eeuw)  Vroegmoderne fase (15e-18e eeuw) o De wordingsfase: de ontwikkeling van de kritische heilsgeschiedenis  Focus op het leven van de profeet (Maghazi)  Zeer bronkritisch: “Isnad” en “Mat’n” (de autoritaire bron/ de overlevering en de eigenlijke tekst) als basis voor “hadith” o Waarheidsgetrouwe weergave van daden en gedachten van de profeet  Geschiedenis als morele gids  Blikverbreding tot universele geschiedenis (“Tarikh”)  Al-Tabari (9e eeuw)  Blikverbreding tot analytische geschiedenis (“Khabar”)  Ca. 9e eeuw: overlevering en onderzoek als taak van de historicus  Thematisch i.p.v. chronologisch-narratief o De klassieke fase: Geschiedschrijving als autonome intellectuele discipline  Interne differentiatie (context van de versnippering van de Ummayaden)  Verdere bloei van een “seculiere” historiografie  Perzisch wordt de intellectuele taal  Geschiedenis als bron voor wereldse wijsheid (“Adab”) o Al-Masudi (10e eeuw), Ibn-Khaldun (14e eeuw)  De verspreiding van de Islamhistoriografie  Interactie met de Mongolen o Al-Juvayni (13e eeuw), Rashid al-Din (13e eeuw)  Handelsnetwerken  “It should be known that history, in matter of fact, is information about human social organization, which itself is identical with world civilization. It deals with such conditions affecting the nature of civilization” – Ibn Khaldun

De Vroegmoderne fase: utilitaire staatshistoriografie bij de Ottomanen en Safaviden (the “Gunpowder Empires”)  Groeiend leespubliek  Urbanisatie/ geletterdheid, boekdrukkunst  Vorming van middenklasses (18e eeuw)  Seculier-didactische functie, gericht op de rijkselite  Historicus als ervaringsdeskundige (Cf. Rome??)  Bronkritisch en analytisch  Professionalisering  Van staatswege georganiseerd en gecontroleerd o Mustafa Naima (17e eeuw)  Verbreding Geografische invalshoek  Niet meer louter Islamwereld o Ottomaanse focus op Europa (de grote concurrent) o Al-Jabarti (18e eeuw) Indiase historiografie voor de Islam (15e eeuw BCE- 13e eeuw CE) o Een historiografisch probleem: tijd en “geschiedenis” in het antieke India  Veelzijdige Hindoeïstische traditie  Veda’s (Upanishaden) en Mahabharata  De ijkpunten  Cyclisch wereldbeeld  Causaliteit niet op strikt individueel niveau o De ziel, Dharma, Karma en Samsara  Ruim perspectief op tijdverloop  Historiografie als poësis (“kavi” (= een dichter/ een gedicht))  Verweven met theologie, filosofie en literatuur  “Itahasa-Purana” (5e eeuw CE) (geschiedenissen van de Brahmanen, sterk verweven met mythische elementen)  Lineaire tradities bij de niet-hindoe periferie van India  Bv. Boeddhistisch Tibet, Sri Lanka… Indiase historiografie na de komst van de Islam (13e-18e eeuw) o De introductie van een lineaire en eschatologische historiografie  Handelscontacten vanaf 8e eeuw  Delhi-sultanaat (13e-18e eeuw) o Mughalhistoriografie (16e-18e eeuw)  Geprofessionaliseerd vanuit de staatsadministratie  Sterk functionalistisch  Babur-nama, Akbar-nama…: (auto)biografische geschiedenissen ontstaan aan het hof  Bloei van syncretische regionale en lokale tradities Besluit: o Functionalistisch o Islamhistoriografie evolueert van a) een lineair tijdsbeeld, b) bronkritisch empiricisme en c) professionele kaders o Islam historiografische tradities worden geëxporteerd  Transmissie neemt vele vormen aan o

-

-

-

4. Historiografie in Oost-Eurazië: De Chinese, Koreaanse en Japanse Historiografie

-

-

-

Historiografie in de pre-moderne Oost-Aziatische wereld o De gigant China:  Vroege ontwikkeling van specifieke traditie o Politieke periferie  Korea en Japan  Selectieve omgang met de Chinese Historiografie als rolmodel Chinese historiografie en staatsvorming o De ijkpunten van een sterk functionalistische historiografie  Vorming van Chinese politieke unie  Afwisseling van schaalvergroting en verbrokkeling o Cyclisch  Chinese “cultuurpolitiek”  Historiografie als koninginnenstuk o Geschiedenis als baken op weg naar de “Dao,” het verlichte pad o Dynastieke historiografie  “Mandate of heaven” -> cyclisch verloop van de geschiedenis  Twee cruciale fases: 2e eeuw BCE (Qin & Han) en 1718e eeuw CE (Qing) Het ontstaan van de Chinese staatshistoriografie o De ontwikkeling van de “shi”: van waarzeggerij tot geschiedenis  Twee karakteristieken  Verwevenheid van historiografie en staatsvorming  Klemtoon op voorspellende waarde van historiografie  De geboorte van “shi” < Sjamanisme en vooroudercultus  “I-Ching” (Book of Changes) (2e millennium BCE)  “Tian” als richtsnoer voor de “zoon van de hemel” (Cf. Goddelijke voorzienigheid?) o De ontwikkeling van de Confucianistische doctrine  Een nieuw religieus-filosofisch kader  De morele orde, de “Dao”  Veralgemeend in de 2e eeuw BCE  Een nieuw geschiedbeeld  Aristocratisch o Geletterde elite en ongeletterde boeren o Meester Kong (551-479 BCE): een aristocratische historicus-filosoof  De “Chunqui-annalen”  Seculier-deïstisch o “de Hemel zwijgt” o Keizerlijk macht als een “Hemels mandaat,” onderworpen aan de Dao o De historicus als morele en politieke gids  Cyclische visie op tijd o Sterk analytisch o Alternatieve stromingen

Mohisten en legalisten zagen een lineair-progressief verloop van tijd  Daoïsten erkenden het cyclische verloop van tijd maar waren gekant tegen de didactische interpretaties van de geschiedenis die centraal stonden in de Confucianistische staatshistoriografie  De geschiedenis was grillig en onvoorspelbaar o Historiografie als praktische implementatie van de Confucianistische doctrine  Intellectuele crisis onder de Qin (221-207 BCE)  Legalistische reactie tegen historici  Boekverbrandingen en terechtstelling van hsitorici  Institutionalisering onder de Han (3e eeuw BCE-3e eeuw CE)  Confucianistisch opleidingsmodel voor de bureaucratie o De training van een historisch bewuste intellectuele elite; de mandarijnen o Centrale examens, private scholen o Geschiedenis als sleuteldiscipline, naast de “klassieken,” filosofie, literatuur…  Geschiedenis voor bureaucraten door bureaucraten o Historicus-bureaucraat als moreel-politiek specialist o De zelfstandigheid van de historicusbureaucraat t.o.v. de keizer wordt benadrukt o De vorm van de klassieke Chinese historiografie  Sima Qian (2e-1e eeuw BCE)  Historicus en hofastroloog  “Shiji” (historische overzichten van de Chinese geschiedenis) o Combinatie van annalisme met biografische annalyse  “Standard Histories” (Zhengshi) eeuwenlang nagevolgd en aangevuld (doorgaans bij het aantreden van een nieuwe dynastie werd er een standaard geschiedenis van de vorige gecompileerd)  Universele historiografie  Groot respect voor eerdere overlevering en traditie  Wel steeds moreel ‘herlezen’  Bronkritisch De verdere ontwikkeling van de Chinese historiografie o Vier fases:  Tang (7e-9e eeuw)  Professionalisering  Song (10e-13e eeuw)  Nieuwe genres  Yuan en Vroege Ming (14e-16e eeuw)  Existentiële crisis  Late Ming en Vroege Qing (17e-18e eeuw)  Herstel, transformatie en hoogtepunt van de traditie o De bestendiging van de Confucianistische traditie  Professionalisering onder de Tang 

-

Uitbouw van het examensysteem Geschiedenis werd een officiële afdeling van de hofadministratie o Belast met productie van standaardgeschiedenissen  Contemporaine hofkronieken en de “Shilu”  “Veritable Records:” quasi hofdagboeken die de basis vormden voor de Zhengshi o Volstrekt autonoom  Nieuwe genres onder de Song  Sociaal-economische en intellectuele bloei  “Jishi benmo” o Thematisch-analytische herschikking van reeds bestaande geschiedenissen o Oorzaak en gevolg o Yuan Shu (1131-1205)  “Fangzhi” o Regionale studies bedoelt als inleidende studie voor niet-inheemse overheidsfunctionarissen De historiografische crisis onder de Yuan en vroege Ming  De geboorte van een Mongools-Chinees rijk  Geschiedenis als keizerlijke propaganda ( relatieve autonomie van de Song historicus)  Neo-Confucianisme  Meer religieuze en dociele interpretatie van de Confucianistische traditie o Canonisering van de Confucianistische traditie  Zhu Xi (1130-1200) o Verzwakking van kritisch empiricisme Een “humanistische revolutie” onder de late Ming en vroege Qing  Herstel van kritisch-didactische historiografie  “Han-traditie” tegen de van staatswege gepropageerde neo-Confucianistische “Song-traditie” o Neo-Confucianisme is gecorrumpeerd door het Boeddhisme o Neo-Confucianisme focust te veel op inhoudsloze filosofische speculatie, ongegrond in de realiteit o Terugkeer naar de klassieke Han methode  Filologische basis voor verbeterde bronnenkritiek werd gelegd  “School of evidentiary learning” (“ Kaozheng”) (westerse invloeden?)  Verbreding van de sociale basis van de historiografie o Economische groei en urbanisatie  Enorme professionalisering o Ontstaan van een academisch stelstel  Correspondentie onder geleerden o (Filologische) kritiek op traditionele canon  Breuk met neo-Confucianistisch maatschappijmodel o Geschiedenis als strikt autonome discipline  

o

o

-

-

-

 Wordt tenietgedaan door koloniale projecten in de 19e eeuw De Koreaanse historiografie o In de schaduw van het Chinese rijk  Verregaande assimilatie van Chinese praktijken (vanaf 4e eeuw)  Chinees als schrifttaal  Gelijkaardige religieuze en socio-politieke basis  “Sillok” en “ Chonsa” gespiegeld aan resp. “ Shilu” en “Zhengshi”  Analoge institutionele organisatie o Bv. “History Bureau” onder de Choson-dynastie (15-20e eeuw) De Japanse historiografie o Creatieve omgang met het Chinese cultuurpakket  Selectieve adaptatie vanaf ca. 7e eeuw  “History Bureau” met “Kojiki” en “Nihon Shoki” (vroeg 8e eeuw) o Keizerlijke genealogie terugleiden tot een mythische goddelijke voorouder o “Rikkokushi:” Samen met latere aanvullingen vormde de Nihon Shoki de nationale geschiedenis van Japan  Chinees schrift  Andere functionaliteit o Propaganda eerder dan morele gids  Een eigen pad: sterkere differentiatie vanaf 10e eeuw  Lineair tijdsbeeld o Andere socio-politieke realiteit; Geen cyclisch dynastiek verloop van de geschiedenis  Alle keizers stammen af van de god Jimmu; nadruk op continuïteit  Geschiedenis als legitimerend, deze continuïteit benadrukken  “Rekishi mono...


Similar Free PDFs