SV Boek Tendenzen PDF

Title SV Boek Tendenzen
Author Karien Van Rolleghem
Course Tendenzen in de historiografie
Institution Universiteit Gent
Pages 23
File Size 266.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 35
Total Views 137

Summary

Samenvatting boek...


Description

I. The Early Phase: The Emergence of History as a Professional Discipline HOOFDSTUK 1. KLASSIEK HISTORISME ALS EEN MODEL VOOR HISTORISCH ONDERZOEK Tot aan de negentiende eeuw waren er twee stromingen binnen de geschiedschrijving. Zo was er de klassieke geschiedenis of atiquarische en de literatuur. Geschiedenis had ook altijd een doel namelijk: politieke analyses of het verklaren van sociale gebeurtenissen. In het begin van de 19e eeuw vonden er in Duitsland en later in de rest van de Westerse wereld radicale veranderingen plaats in de geschiedschrijving, die van geschiedschrijving een moderne wetenschap zouden maken. Er vond hierbij een synthese plaats van de twee bestaande tradities van geschiedschrijving. Rond 1807 kwam er een nieuwe manier van geschiedbeoefening. Wilhelm Von Humboldt wilde er in Duitsland voor zorgen dat de gymnasia zo werden omgebouwd, dat er les werd gegeven met als doel een grote groep intelligente Duitsers te kweken (ook wel: Bildung). Deze nieuwe discipline van geschiedenis, die ontstond in de Duitse universiteiten, benadrukte de wetenschappelijke kant van geschiedenis. Tegelijkertijd bevrijdde het de wetenschap van de klassieke oudheid. Van belang is dat deze nieuwe geschiedbeoefening publieke behoeften en politieke belangen diende. Van belang was om de onderzoeksresultaten te communiceren naar het publiek wiens geschiedkundige bewustzijn het probeerde vorm te geven, en die zelf zich tot deze historici wendden in hun zoektocht naar hun eigen geschiedkundige identiteit. De Berlijnse universiteit zou de eerste universiteit zijn waar deze vorm van geschiedbeoefening zou worden onderwezen. Ook Ranke kwam naar Berlijn na zijn werkzaamheden als docent op het gymnasium van Frankfurt te zijn geweest. Hij pleitte voor het bestuderen van primaire bronnen en voor de professionalisering van het vak geschiedenis. Hij wilde dat historici boeken gingen schrijven voor een breed publiek. Geschiedenis was volgens hem zowel een wetenschap als een onderdeel van de cultuur. Om echt kritisch bronnen te kunnen analyseren, introduceerde Ranke seminars (werkcolleges: bronnenonderzoek van middeleeuwse bronnen). Johann Cristoph Gatterer had op op de Universiteit van Göttingen al eerder (± 1770) iets dergelijks gedaan, maar was daarin niet zover gegaan. Een voorwaarde was wel dat er eerst een grondige training in de methoden van de filologie (De historische en/of vergelijkende taal- en literatuurwetenschap; de wetenschap van de taal met op teksten geconcentreerde aandacht; de taalkunde) had plaatsgevonden. Dit werd zo'n succes dat in 1848 alle universiteiten in Duitsland seminars kenden. Toch was Ranke behoudend. Net als Hegel was hij van mening dat de staat een soort van morele energie bevatte. Ranke was iemand die erg gesteld was, met name Pruisen, op de staat. Volgens Ranke mochten historici geen oordeel vellen over het verleden en moesten zij “bloß zeigen, wie es eigentlich gewesen.” (Eigentlich hier vertaald met actually). Toch was de taak van de historicus volgens hem meer dan alleen het weergeven van feiten. Ranke was ervan overtuigd dat in de geschiedenis waarden en een bedoeling afkomstig van God te herkennen waren, en dat door bestudering ervan meer kennis over de mensheid opgedaan worden dan door bijvoorbeeld filosofie. Hij werd uiteindelijk het model van professioneel historisch onderzoek.

Door de geschiedenis te zien als een door God bedoeld proces, rechtvaardigde het historisme van Ranke in feite de bestaande machtsorde. Op die manier was de nieuwe geschiedwetenschap niet onpartijdig, zoals werd beoogd, maar sloot het goed aan bij het heersende conservatieve politieke bestel in Duitsland. De schijnbare tegenstelling tussen de onpartijdigheid en de politieke doelstellingen van de nieuwe geschiedwetenschap was in de praktijk dus niet merkbaar aanwezig.

Hoewel historici in Duitsland in die tijd een belangrijke plaats innamen in het intellectuele leven, hadden de historici in Frankrijk nog meer invloed op de politiek, vaak door directe deelname daaraan. Waarschijnlijk kwam dit, doordat geschiedenis in Frankrijk minder professioneel beoefend werd en daarom dichter stond bij de rest van de intellectuele en bestuurlijke elite. In duitsland was deze steeds meer geconcentreerd in de universiteiten. De verschillende politieke cultuur in Frankrijk zorgde ook voor een andere, meer democratische interesse in geschiedenis in dat land: waar men in Duitsland vooral geïnteresseerd was in politieke geschiedenis, was men in Frankrijk meer geïnteresseerd in sociale geschiedenis. In Europa kwam er vanaf ongeveer de tweede helft van de negentiende eeuw een tendens van nationaal bewustzijn op, binnen geschiedschrijving. Steeds meer Europese schrijvers gingen het eigen land beschrijven. Vooral in Frankrijk, waar de status van een historicus hoger lag, werd geschiedbeoefening hoog gewaardeerd. Maar vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw (1870) drong de professionalisering van geschiedbeoefening pas echt door in de meeste andere Europese landen, Japan en de VS. Ook hier werden seminars en bronnenonderzoek (onderzoek in het algemeen) steeds belangrijker. Andere landen gingen het Duitse model overnemen waardoor er indirect veel belangstelling aan de staat (politieke gesch) werd gegeven. De staat ging ook de universiteiten subsidieren. De verheerlijking van de staat ging in Frankrijk gepaard met het verheerlijken van de liberale revolutiegedachte, in Duitsland met de semi-autocratische Hohenzollern dynastie. De dominante consensus verschilde dus van land tot land, afhankelijk van het heersende politieke klimaat. In de praktijk kwam het er op neer dat historici zich ervoor lieten lenen om bestaande ideeen een bepaalde autoriteit te geven. Historische werken werden steeds populairder en nationalistischer. Geschiedenis was in die tijd ook de enige manier om het menselijke gedrag te analyseren. Het specifieke karakter van de Duitse geschiedwetenschap was dus in feite plaats- en tijdgebonden. In Duitsland hield het echter lang stand doordat 1.) de politieke omstandigheden daar niet wezenlijk veranderden, 2.) de vereniging van Duitsland onder Bismarck voor een blijvende behoefte bleef zorgen en 3.) het prestige van de Duitse geschiedwetenschap internationaal zeer hoog stond aangeschreven en er daarom geen aanleiding voor verandering was. Ondanks de plaats- en tijdgebondenheid van de Duitse geschiedwetenschap werd deze in het buitenland overgenomen, vaak zonder te beseffen welke politieke en filosofische overtuigingen eraan ten grondslag lagen. Andere landen die dit model klakkeloos overnamen, hadden hier weinig aan. Het model wat buiten Duitsland en Frankrijk dominant was, lag diep verankert in de waarden van de middenklasse, ook wel de Bourgeoisie. Binnen Ranke's wereld lag Europa centraal. Het westen kende een dynamische wereldgeschiedenis, landen

hierbuiten hadden dit niet. Geschiedschrijving in Europa keerde zich dus meer en meer naar binnen (gericht op nationale (politieke) gesch). Ook aan het einde van deze fase kwam er al een soort crisis in de historiografie. Ernst Troeltsch sprak aan het einde van de eeuw over een `crisis van historiografie'. Geschiedenis toonde volgens hem juist de relativiteit van alle waarden aan, en de zinloosheid van het bestaan. Historisch onderzoek, zo belangrijk bij de vorming van de nationale en sociale identiteit in de negentiende eeuw, begon zijn belang in het openbare leven te verliezen.

HOOFDSTUK 2. DE CRISIS VAN KLASSIEK HISTORISME Gedurende het einde van de negentiende eeuw kwam er al meer ruimte voor andere zaken binnen de geschiedschrijving dan alleen de politiek. Zo was er nu meer drang naar schrijven over economische, sociale en culturele aspecten in plaats van een beschrijvende (narratief) , voornamelijk politieke geschiedenis, gecentreerd op belangrijke gebeurtenissen en personen. Geschiedenis moest meer verbonden worden aan de empirische (gebaseerd op ervaringen) sociale wetenschappen. Dit hield echter niet in dat er getwijfeld werd aan de twee basisveronderstellingen van de oude historiografie namelijk:

-

geschiedenis moet een professionele discipline zijn;

-

geschiedenis is een wetenschap.

De discussie werd in Duitsland heviger naar aanleiding van de onenigheid die ontstond van een werk van Karl Lamprecht met zijn Deutsche Geschichte. Lamprecht betwijfelde twee basisprincipes van conventionele historisch onderzoek:

-

de centrale rol die aan de staat werd toebedeeld

-

de concentratie op personen en gebeurtenissen.

Hoewel zijn boek bij het grote publiek positief werd ontvangen, kwam van collega-historici veel kritiek. Die kritiek was op twee gronden terecht te noemen:

-

er waren veel fouten en onnauwkeurigheden in het werk;

-

er werd in gespeculeerd dat de Duitse geschiedenis sinds de oudheid vooraf vastgestelde wetten van historische ontwikkeling had gevolgd.

Volgens Lamprecht richtte de `nieuwe geschiedwetenschap' zich op het op een lijn brengen van de geschiedenis met behulp van de systematische sociale wetenschappen. Toch bleef de rode draad in zijn Deutsche Geschichte de

Volksseele (een volksgeest die contstant bleef). Deze had zijn wortels in de romantiek van de Duitse filosofie in plaats van echte sociale wetenschap! Hiermee kreeg hij kritiek van Max Weber, een voorstander van het gebruik van sociale wetenschappen in historische studies. Hij vond dat Lamprecht, met zijn werk de inspanningen om van historisch werk een groter beeld te vormen, had ondermijnd. Politieke motieven speelden eveneens een rol in de kritiek op Lamprecht. Veel belangrijke historici waren nauw verwant aan de politieke klasse die uit de Duitse eenwording onder Bismarck was ontstaan. Lamprechts vragen bij de centrale rol van de staat waren interpreteerden sommigen als een aanval op de politieke en sociale orde van het Duitse Rijk. Door sommige critici zelfs met Marx vergeleken, omdat het uit zou gaan van dezelfde materialistische uitgangspunten. Een prominent figuur was Dietrich Schäfer. Voor hem stond de staat centraal in de geschiedenis (de moderne Duitse staat gecreeerd onder Bismarck als prototype). Deze staat was echter een verzameling van macht, vooral de buitenlandse politiek was daarom het doorslaggevende element. Iedere vorm om politiek vanuit binnenlandse sociale krachten of belangen te analyseren, werden door hem afgewezen. Toch was Lamprecht alles behalve een revolutionair. De aandacht die hij aan sociale en culturele geschiedenis wilde geven, werd tegengehouden door de sterke `staatsgevoelens' die bij de Duitse historici leefden. Hierdoor bleef hij niet alleen als historicus geïsoleerd, pogingen om sociale geschiedenis te introduceren bleven lange tijd haast onmogelijk. Op de lange termijn heeft Lamprecht zijn grootste invloed gehad op de lokale en regionale geschiedenis, die minder direct waren gerelateerd aan nationale politiek. In andere landen, zoals de VS, kon de relatie tussen sociale wetenschappen en de oude manier van geschiedenis (politiek) wel worden gelegd. Dit had vooral te maken met de totaal andere staatsstructuur. Terwijl in Duitsland sociale geschiedenis werd bekritiseerd (angst voor democratisering speelde een rol!), was in Frankrijk het juist de sociologie die de traditionele geschiedbeoefening bekritiseerde. Het was Emile Durkheim (1888) die met zijn ‘Cours de science sociale’ geschiedenis als een wetenschap ontkende. Hij vond dat geschiedschrijving niet voldeed aan de vereisten v/e wetenschappelijke procedure, omdat het niet tot algemene, empirische oordelen kon komen. Het was hooguit een hulpwetenschap die informatie kon leveren aan de sociale wetenschappen. Volgens Francois Simiand (beïnvloed door Durkheim) sloot economische geschiedenis wel aan bij de sociale wetenschap omdat er met statistieken en modellen werd gewerkt. Iets wat onmogelijk was met de traditionele narratieve vorm van geschiedbeoefening. In de VS ontstaan rond 1900 de New Historians (of Progressive Historians). Deze groep had nog wel raakvlakken met de oude manier (Rankiaans) van geschiedbeoefening. Zo zagen zij zichzelf als professionele historici. Ook waren ze het er over eens dat geschiedenis een wetenschappelijke onderneming was, wat volgens zorgvuldige, methodologische richtlijnen te werk ging. Het westen was ook voor hen superieur (white man's burden) en geschiedenis moest een doel hebben. Economie, sociologie en cultuur kreeg in hun werken echter wel een plek. De rol die de opkomst van de sociale geschiedschrijving verschilde van land tot land, vaak afhankelijk van ideologische verschillen. Een aantal aannames van historici in die tijd bleken echter universeel en gelijk aan de bestaande tradities: 1.) historici bleven zichzelf zien als professionals, 2.) de Westerse beschaving als

summum van de menselijke beschaving stond niet ter discussie en 3.) men zag de geschiedenis als een een proces met een min of meer stijgende lijn. Afgezien van Durkheim was er nauwelijks sprake van fundamentele kritiek op op de wetenschappelijke status van geschiedenis. De bijdrage van de sociale geschiedenis aan het einde van de 19e eeuw moet dan eigenlijk ook meer gezien als een onderdeel van het proces om geschiedenis juist steeds professioneler en wetenschappelijker te maken. HOOFDSTUK 3. ECONOMISCHE EN SOCIALE GESCHIEDENIS IN DUITSLAND EN HET BEGIN VAN HISTORISCHE SOCIOLOGIE Een van de eerste pogingen om op geschiedkundige wijze de problemen aan te pakken die door de industrialisatie waren ontstaan, werd ondernomen door de Younger Historical School of National Economy (Gustav von Schmoller) in Duitsland. Deze groep werd nog direct geïnspireerd door Ranke: de centrale rol van de staat, archiefonderzoek, de identificatie met de Hohenzoller-dynastie en de eenwording van Duitsland onder Bismarck. Zij verzette zich tegen het idee van universele economische wetmatigheden, afkomstig uit Engeland en Schotland, en wees op de invloed van authentieke waarden en instituties, die per staat of volk (in de geschiedenis) verschilden. Vanuit deze school kwam het eerste grote empirische onderzoek naar de leefomstandigheden van fabrieksarbeiders alsmede studies naar de status en cultuur van ambachtslieden in de middeleeuwen. Wat echter ontbrak in het empirische werk van de Schmoller School, was een diepgaande beschouwing van de theoretische en methodologische vooronderstellingen waarop hun onderzoeken leunden. Hiermee werd de veronderstelling gewekt dat een historisch verslag zijn eigen verklaring bevatte, iets wat een groot aantal sociale historici ontevreden stelden. Aan het einde van de negentiende eeuw kwam er een neo-Kantiaanse groep Duitsers op (Wilhelm Dilthey, Wilhelm Windelband en Heinrich Rickert) die, op zoek naar een duidelijkere procedure, meer aandacht begon te besteden aan humanitaire en culturele geschiedenis (Geisteswissenschaften en Kulturwissenschaften) in tegenstelling tot de natuurwetenschappen. De vraag die centraal stond, was in hoeverre men van vastgestelde gebeurtenissen, die altijd als uniek moesten worden beschouwd, iets kon afleiden over de sociale en historische context. Maar vooral bij de humanitaire geschiedenis waren individuele methoden de belangrijkste toepassing om de betekenis van menselijke acties te begrijpen, in bepaalde culturele, sociale en historische achtergronden. De vraag was echter hoe men dit in een bredere sociale en historische context kon gaan plaatsen. Ranke beschreef dit proces als Einfuhlung (medelevend) en Dilthey als Erlebenis (ervaring). Maar volgens critici moest zelfs de menselijke wetenschap meer nauwgezette methoden bevatten. Weber was voor een verstehende Soziologie, een sociologie die er op was gericht om de maatschappij en cultuur die het bestudeerde, te `begrijpen'. Maar voor Weber had `begrijpen' niet dezelfde betekenis als bij Ranke, Droysen en Dilthey het geval was. Voor hem ging het om een uiterst rationeel proces dat in geen geval causale verklaringen of analyses buitensloot. Voor Weber, maar ook voor Hintze (nam een bemiddelende rol op in de controverse rond Lamprechts Deutsche Geschichte door te benadrukken dat geschiedenis zowel individuele als collectieve fenomenen bevatte. Vooral deze collectieve fenomenen hadden een abstract, analytisch concept nodig om te worden begrepen) was het verschil tussen sociologie en geschiedenis niet zo

groot als voor de klassieke geschiedschrijving. Ook waren beiden van mening dat de staat niet een `morele' of `spirituele' eenheid was, Hintze zag de staat als een van de vele instituties zonder een eigen aanspraak op speciale waardigheid. Weber verwierp de verheerlijking van de staat en wilde een wetenschap die vrij was van allerlei waarden. Geheel volgens de Neo-Kantiaanse traditie ontkende Weber dat causaliteit is verankerd in de objectieve werkelijkheid, maar te vinden is in de wetenschappelijke categorieen. Hoewel hij gelooft dat de wetenschap zelf afhankelijk is van de maatschappij waarin zij bestaat, gelooft hij dat de waarde van wetenschappelijke methodes die gebruikt worden wel het niveau van die maatschappij overstijgt. Daarvan uitgaande ziet hij in de Westerse geschiedenis vanaf de antieke Oudheid een onstopbaar proces van “intellectualisering” en “rationalisering”. Ook Weber is dus een product van zijn tijd. CHAPTER 4: AMERICAN TRADITIONS OF SOCIAL HISTORY Ook in Angelsaksische wereld heerste het idee van de geschiedenis als evolutionair proces. Verschil met continentaal Europa was echter het ontbreken van een omvangrijke bureaucratie en het bestaan van een meer open maatschappij, waarin de Civil Society onafhankelijker was van de staat. Hierdoor was men ook afkeriger van grootschalige verklaringen voor historische gebeurtenissen. In een opener en democratischer maatschappij volstond een nauwe politieke geschiedenis niet meer, en zoals we al zagen kwamen New Historians op. Door de bredere focus werden er ook meer verschillen tussen de Amerikanen zichtbaar, waardoor het oude idee van het bestaan van een nationale consensus genuanceerd werd. De New Historians leken in bepaalde opzichten een beetje op de Duitse beoefenaars van Kulturgeschichte zoals Wilhelm Riehl, die voor lokale historische genootschappen schreven over het alledaagse leven van de gewone man. Er waren echter ook duidelijke verschillen: in tegenstelling tot de Duitse, nostalgische Kulturgeschichte accepteerde de New Historians de moderniteit met haar democratisering. In tegenstelling tot de oudere, op Duitsland gerichte America Scientific School, zochten de New Historians de wortels van Angelsaksisch Amerika niet in prehistorisch Germanie, maar in premodern Europa. Hoewel duidelijk werd dat geschiedenis meer was dan een verhaal vertellen, weigerden de New Historians van geschiedenis een systematische sociale wetenschap te maken, zoals men dat in Duitsland (Marx, Lamprecht, Weber) en Frankrijk (Durkheim, Simiand) had willen doen. De New Historians waren vol optimisme over de evolutie van de de maatschappij in democratische richting, maar zochten hier geen wetmatigheden achter. Na de 2e Wereldoorlog werd de politieke en wetenschappelijke basis van de New Historians ondermijnd. Door de Koude Oorlog werd een nieuwe nationale consensus aangewakkerd. Het idee werd geopperd dat de VS als succesvol kapitalistisch land de enige echte klassenloze maatschappij was. Daniel Bell claimde in 1960 het einde der ideologieen. De Amerikaanse maatschappij werd als voorbeeld voor de hele “vrije wereld” gezien.

Om deze economische theorieen te ondersteunen, verscheen de computer op het juiste moment. De rol van kwantificering en statistieken werd in de jaren `50 steeds groter. Kwantificering versterkte de claim van de sociale wetenschappen op hun wetenschappelijkheid, al bleven de methodes over het algemeen slechts dienen als hulpmiddel om wetenschappelijke theses te onderbouwen. Kwantitatieve methodes waren uiteraard vooral bij de analyse van economische processen populair, maar ze werden eveneens gebruikt om aspecten van de cultuur en het gedrag in het verleden te onderzoeken. Aan de ene kant moesten economische historici, zoals Marx en Weber dat al deden, zich bewust zijn van de uniciteit van een maatschappij enerzijds en de vergelijkbaarheid ervan ...


Similar Free PDFs