P4 Vpk In de Maatschappij PDF

Title P4 Vpk In de Maatschappij
Course Verpleegkundige in de maatschappij
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 33
File Size 1.2 MB
File Type PDF
Total Downloads 96
Total Views 148

Summary

Download P4 Vpk In de Maatschappij PDF


Description

P4: vpk in de maatschappij A.

Sociologie

Inleiding: Cursus sociologie = als speler/toeschouwer vertrouwd raken met de regels van het maatschappelijk spel. Opzet van de cursus:  

Als gezondheidswerker meer oog krijgen voor de sociale werkelijkheid en haar impact op de (zieke) mens. Vertrouwd raken met de basisbegrippen van de sociologie.

H1 wetenschap van de samenleving: Sociologie=    

Sociale wetenschap Bestudeerd intermenselijke relaties, de processen die zich daarin voordoen, en de instituties en organisatievormen die daaruit voortvloeien. Het menselijk gedrag is het materieel object. Verschil met psychologie = specifieke invalshoek; niet het individuele aspect maar het sociale aspect wordt in de kijker geplaatst (= formeel object)

 Sociologie is een jonge wetenschap (± 1 eeuw) ↔ denken over de samenleving is oeroud.  Zoeken naar verbanden tussen de aard van de samenleving en het denken en leven.  Franse revolutie = gevolg van het denkproces van de 18e eeuw nl. de verlichting . (= de rede in samenspel met de waarneming ontsluit de waarheid  verdringt traditie, overlevering en openbaring als bronnen van kennis.) Dit rationalisme + het vooruitgangsgeloof leidde tot een kritische kijk op de bestaande maatschappelijke ordening. Industriële revolutie = reeks sociaaleconomische omwentelingen waardoor feodale structuren vervallen en een moderne samenleving ontstaat. 

Auguste Comte (1798-1857) spreekt als eerste over ‘sociologie’

= het sociale leven is aan vaste wetten onderwerpen. Wetten zoeken om de problemen van de nieuwe maatschappijordening aan te pakken. 

Eerste grote sociologen: Emile Durkheim en Max Weber

Sociologie als wetenschap: = een moeilijk toegankelijk domein = een moeilijke taal = cijfergegevens moeilijk te interpreteren Redenen:  

Onbekend is onbemind Niet begrensd als wetenschap, vaak samen of in tegenwerking met andere wetenschappen (recht, psychologie, filosofie, …) Nauwelijks een maatschappelijk ankerpunt dat theorie in praktijk vertaald.



Sociologie=    

Letterlijk: samenlevingskunde Samenleving = netwerk van sociale relaties (mensen) Onderzoekt maatschappelijke verschijnselen en wil deze wetenschappelijk verklaren Onderscheidt zich als wetenschap van algemene kennis door haar empirisch, systematisch, en generaliserend of veralgemenend karakter.

Sociologie levert geen wetmatigheden zoals natuurwetenschappen, Wel regelmatigheden en trends die tijd- en plaatsgebonden zijn.

Specifiek aan sociologisch onderzoek:  Samenleving = voortdurend in beweging, ≠ vast object, is wordend en veranderend.  Sociologen zijn zelf deel van de samenleving die ze bestuderen en kunnen zo de samenleving beïnvloeden.  Voorspellingen beïnvloeden het gedrag van mensen: - self-fulfilling prophecy: iets dat aanvankelijk niet helemaal waar is, wordt uiteindelijk waar doordat mensen geloven dat het zo is - self-destroying prophecy: een aanvankelijke juiste inschatting leidt tot het gedrag dat voorkomt dat het voorspelde uitkomt    

Zomaar waarnemen kan je niet! Socioloog is gevormd door zijn eigen sociale omgeving. Zijn en onze waarneming is selectief. Elk van ons bouwt een referentiekader uit. We hebben een sociale bril op = selectie van onze info op basis van; - onze positie in de materiële en sociale ruimte - onze kennis - onze voorkeur en afkeur (socialisatieproces)

Definities: Sociologie =  

‘De wetenschap die het samenleven van mensen binnen grotere en kleinere verbanden bestudeert’ (De Jager en Mok) ‘De wetenschap die het sociale handelen van mensen bestudeert, evenals de daaruit voortkomende patronen en structuren, in hun ontstaan, voortbestaan en veranderen’ (Vrancken en Henderickx)

Geneeskunde zoekt het verband tussen patiënt en zijn natuurlijk milieu. Vb.; voeding, klimaat, infecties, … Sociologie geeft antwoord op 2 samenhangende vragen (ex vr!!) ; 1. hoe worden mensen in hun gedrag beïnvloed door het feit dat ze deel uit maken van een sociale eenheid? Sociologie in of voor de gezondheidszorg kan een hulpwetenschap zijn om oog te hebben voor de impact van het socioculturele milieu (scholing, huisvesting, geslacht, gezinstoestand…) op de (zieke) mens. * microniveau * mesoniveau * macroniveau 2. hoe zit de maatschappij (of onderdelen ervan) in elkaar en welke problemen vloeien daaruit voort? (Levensverwachting, riscogedrag, armoede…) Sociologie van de gezondheidszorg = gezondheidszorg als sociaal systeem waarin het menselijk gedrag in belangrijke mate geïnstitutionaliseerd is (ziekenhuizen, artsensyndicaten, ziekteverzekering…)

H2: sociale structuur Inleiding: Samenleving = netwerk van sociale relaties (mensen) waarbinnen we een structuur, posities, controle, ongelijkheid, groeperingen, … terugvinden. Vergelijking met een speelveld; -

Spel tussen de lijnen = sociale structuur

-

Binnen de lijnen gelden regels = normen/patronen

-

Scheidsrechter en publiek bestraffen of keuren goed en af = sociale controle

-

Meerder spelers = specifieke positie, waaraan een specifieke rol (positie rol) gekoppeld is en mogelijk ook een bepaalde status (sociale ongelijkheid)

-

Er is interactie tussen spelers, maar ook met toeschouwers, trainers, fans = groeperingen

Sociale structuur: = patroon volgens hetwelk de interactie tussen mensen verloopt = netwerk van sociale relaties 

Positie bepaalt hoe we ons concreet gedragen in het sociale veld



Vb man, vrouw, student, leider, zoon, dochter, Vlaming, moslim, katholiek…

Positie = de plaats in een netwerk van sociale relaties, in verhouding tot andere posities. Vb.; docent  student, moeder dochter, … Er bestaat ook een verschil tussen posities die je toegewezen zijn (vb. zus, dochter…) Of posities die je zelf verworven hebt (vb. student, vriendin, busreiziger, lid dansclub …).

Elke positie veronderstelt een welbepaald gedrag (sociale rol) en heeft bepaalde kenmerken (sociale status). 

Sociale rol = verwachtingen die de Samenleving stelt aan de drager van de positie

Voorbeeld ziek zijn: -

= Meer dan een aandoening hebben

-

Bepaald gedrag wordt verondersteld dat door anderen behandeld kan worden.

-

Ziekenrol omvat 4 verwachtingen vanuit de samenleving: 2 Rechten:

. Normale rolverplichtingen v.d. zieke vervallen . Niet verantwoordelijk voor de ziekte, recht op verzorging 2 Plichten: . Toestand ongewenst vinden en willen genezen . Deskundige hulp inroepen en meewerken

 Voorbeeld artsen en hulpverleners: = beroepsrol -

Beroepsrollen kunnen je tekenen (‘echte verpleegster’, ‘echte leraar’…) of kunnen gespeeld worden zonder er zelf in te geloven (roldistantie).

Aan elke sociale positie zijn een aantal sociale rollen gekoppeld die samen een rollenstel vormen, iedereen neemt verschillende posities in waardoor we allemaal verschillende rollenstellen hebben met bijhorende verwachtingen. Deze kunnen soms tegenstrijdig zijn, dan heb je te maken met een rollenconflict. (Vb. als student en leider in een jeugdbeweging)

 Intern rolconflict Tussen rollen/verwachtingen horend bij éénzelfde positie  Extern rolconflict Tussen rollen horend bij verschillende posities Oplossen door: -

Rollen gescheiden te houden

-

Compromis zoeken door 1 van de rollen voorrang te geven

 In verwachtingen gekoppeld aan rollen zit een zekere gradatie die duidelijk wordt als we naar de sanctionering kijken (Dahrendorf onderscheidt 3 Erwartungen) -

Muss: wetten zijn de kern van elke rol = afdwingbaar/ negatieve sanctie

-

Soll: zeden of morele normen= binnen sociale verkeer/ negatieve sanctie

-

Kann: gebruiken: niet verplicht/ wel positieve beoordeling

Verwachtingen zijn tijd- en cultuurgebonden!!! 

Sociale status = de waardering door de Samenleving (rechten), gebonden aan een sociale positie

Sommigen zijn waarneembaar: -

Rolattributen: uiterlijke tekenen ter herkenning van een positiebekleder of noodzakelijk om een rol te vervullen

-

Statussymbolen: als rolattributen geen utilitair karakter hebben, ze verwijzen vooral naar de status die samenhangt met de positie.



Sociale status = kleeft vast aan de rol



Sociaal aanzien = afhankelijk van de wijze waarop iemand zijn rol vervult



Sociale druk (collectieve verwachting) en persoonlijke invulling van de positiebekleder = snijpunt tussen sociale en psychische elementen.

Sociale ongelijkheid: 

Sociale differentiatie: posities die nevengeschikt zijn



Sociale ongelijkheid: hiërarchie in elke samenleving, met boven- en onderliggende lagen = sociale gelaagdheid of stratificatie

Vormen van sociale ongelijkheid: -

Standenmaatschappij: op basis van afkomst en bezit (vb. middeleeuwse feodale maatsch.)

-

Kastenmaatschappij: op basis van geboorte (vb. hindoesamenleving in india)

-

Klassenmaatschappij: in de industriële maatschappij zijn beroep, diploma en inkomen bepalend voor je positie.



Sociale klasse = categorie personen met gelijke economische belangen en gelijkaardige interactiepatronen.  Veel ongelijkheid in onze samenleving is weggewerkt  Mattheuseffect (ex vr!): sociaal beleid gaat verhoudingsgewijs meer naar hogere dan naar lagere sociale klassen (de rijken worden rijker, en de armen worden armer!)



Sociale mobiliteit = overgang van de ene sociale positie naar een andere (personen of groepen: etnische gemeenschappen, sociale klassen, of beroepsgroepen)

Soorten: -

Horizontale en verticale (stijgend en dalend)

-

Intragenerationele mobiliteit en intergenerationele mobiliteit

 Toepassing: statuscongruentietheorie -

Lage herkomststatus remt intergeneratiestijging

-

Hoge herkomststatus remt intergeneratiedaling

-

Gekozen onderwijstype is congruent met milieu en afkomst

 DUS met positionele mobiliteit duiden we aan dat ook sociale posities kunnen veranderen op de sociale ladder.

H3 cultuur Inleiding: De verwachtingen tegenover de drager van een positie zijn tijd en cultuurgebonden. 

Sociologisch is “cultuur” iets immaterieel, d.w.z. eet- woon- en werkgewoonten, omgangsvormen, smaken, talen, etc. en niet over schilderijen, kunstvoorwerpen op zich.



Cultuur geeft betekenissen d.w.z. wat mooi is en lelijk, wat profaan en wat sacraal is, wat normaal en abnormaal is…

Overtuigingen

=>

waarden

impliciete of expliciete opvattingen over wat is

het wenselijke

(vb. mensen zijn gelijkwaardig)

(vb. democratie)

Normen

doeleinden

regels voor het gedrag

gewenste resultaten

verwachtingen sturend en zingevend voor het gedrag

Waarden = algemene opvattingen (overtuigingen) in een bepaalde samenleving over wat goed, juist en dus na te streven is. (Vb. democratie, vrijheid, gelijkheid, solidariteit, flexibiliteit, …) Doeleinden = gewenste resultaten van het gedrag op grond van bepaalde waarden en maken die waarden concreet. Normen = min of meer dwingende gedragsregel = opvattingen over hoe men zich al of niet moet gedragen in concrete omstandigheden 

Muss en Soll-Erwartungen: wetten en morele normen die zorgen voor de noodzakelijke stabiliteit van de samenleving



Kann-Erwartungen: zeden en gebruiken zijn meer tijdsgevoelig en onderhevig aan modes

= algemeen aanvaard, verinnerlijkt en sanctioneerbaar (positief of negatief) Verder onderscheiden we ook formele van informele normen met hun bijhorende sancties. ! Uit één waarde kunnen soms meerdere normen afgeleid worden, wat kan leiden tot conflicten. Verwachtingen = opvattingen over wat zal of kan gebeuren Vb.: Een goed schaakspeler kent niet alleen de regels (normen) van het spel, maar heeft ook het juiste inschattingsvermogen van de zetten van de tegenspeler (verwachtingen). Zeker in het economische handelen (vb. beurs) is dit zo… Cultuurpatroon = een geheel van cultuurcomponenten (overtuigingen, waarden, normen en verwachtingen) eigen aan een groep. = het gemeenschappelijk referentiekader dat typisch is voor een bepaald samenlevingsverband zoals etnische of religieuze gemeenschappen, sociale klassen of organisaties… Het wordt via de groepen aan de leden doorgegeven. Moderne samenlevingen zijn in die zin altijd multicultureel vermits verschillende cultuurpatronen er door- en met elkaar leven. Cultuur krijgt iets vanzelfsprekend. Lijkt onveranderlijk en superieur = gevaar.

Verschillen in culturen: 

Sociologisch begrip cultuur = gebaseerd op de waarneming van bepaalde regelmatigheden in het geïnstitutionaliseerd gedrag van de leden van een samenleving.



Culturen verschillen doorheen tijd (culturele ontwikkelingen in samenlevingen) en plaats (tussen landen). Dit kan aanleiding geven tot verwarring.

Vb. 2e WO: seksueel contact tussen Amerikaanse soldaten en Engelse meisjes loopt niet vlot door culturele verschillen in de volgorde van het vrij spel. Beide partijen vonden van elkaar dat ze te snel van stapel liepen.  Het onderscheid tussen een ziekte hebben (disease) en ziek zijn (illness) kan ons helpen om voldoende aandacht te hebben voor cultuurgebonden aspecten, in en van de gezondheidszorg.



Dominante cultuur = toonaangevend



Subcultuur = wijkt af, maar komt ook overeen met de dominante cultuur.

Gedragen door sociale groepen vb. etnische groep, leeftijdsgroep, sociale klasse, beroepsgroep (het taalgebruik van sociale groepen is hiervoor vaak zeer relevant) 

Contracultuur = cultuurpatronen die reageren tegen de dominante cultuur. Middel tot bewustmaking en protest.

H4: socialisatie = inlijven van nieuwe leden in de bestaande cultuur = elke groep wil zijn cultuurpatroon bestendigen en overdragen op nieuwkomers

Functies van socialisatie: = Menselijkheid is niet zo zeer een biologische aangelegenheid, maar wel een sociaal-culturele verworvenheid. 

Van bij de geboorte leven we in een sociale werkelijkheid. We leren spelenderwijs ons zo te gedragen.



Interactie met anderen geeft mij een identiteit, een plaats op het speelveld.



Cultuurpatronen kunnen zeer specifiek en dwingend zijn of eerder referentiekaders bieden waarbinnen we vrij kunnen kiezen. Socialisatie verloopt geruisloos: - sociale normen worden een vanzelfsprekend onderdeel van de persoonlijkheid = INTERNALISATIE



- gebruiken en gedragsregels worden ingebed in de opvattingen van het individu over wat goed en kwaad is, over wat hoort.  

Acculturatie = wanneer individuen en groepen reeds in andere (sub)culturen gevormd zijn en in een nieuw cultuurpatroon ingelijfd worden. Marginaliteit = jongeren die hier geboren en getogen zijn worden thuis opgevoed en gesocialiseerd in de ene cultuur en op school of straat worden ze ondergedompeld in een compleet andere cultuur.  Botsing van cultuurpatronen.

Vormen van socialisatie: Socialisatie = levenslang gebeuren waarin we maatschappelijke invloeden ondergaan

Vormen (Criteria = soort van groepen, formeel of informeel)



Primaire socialisatie  Eerste levensjaren en in gezin gebeurt de vorming van de sociale huid: hoe met elkaar omgaan, liefde en pijn, hoe conflicten oplossen…  Kinderen imiteren en internaliseren rollen  Kleuters: de peergroup van leeftijdsgenoten wordt belangrijk: wat anderen als normaal beschouwen, krijgt aandacht



Secundaire socialisatie  Vooral op school, in jeugd-, sport- en andere verenigingen  Leren hoe zich te gedragen in formele omstandigheden en omgevingen  Doorheen en naast het officiële lessenrooster worden heel wat sociale vaardigheden minder formeel doorgegeven vb. stil zitten, orde en tucht…



Tertiaire socialisatie  De invloed van massamedia op kinderen en volwassenen  Geen persoonlijk contact tussen de socialisator (vb. radio, tv, internet…) en de gesocialiseerde  Leren omgaan met de media!

Specifieke vormen



Anticiperende socialisatie = gedrag en houding richten op de groep waarvan je hoopt dat je in de toekomst deel zal uitmaken. Aspiratiegroeperingen; kleine meisje dat schoenen van mama aantrekt, of student geneeskunde die overal met stethoscoop rondloopt.  status of aanzien koppelen aan bepaalde producten!



Geslachtssocialisatie

= opvatting in de samenleving over mannelijkheid en vrouwelijkheid die invloed hebben op de wijze waarop de leden van de samenleving zich gedragen. Het zijn beelden van mannelijkheid of vrouwelijkheid die niet per se echt bestaan, maar binnen 1 cultuur zo benoemd kunnen worden.

H5: groeperingen Inleiding:



Interactie tussen mensen verloopt volgens welbepaalde kaders



Positie = iemands plaats in verhouding t.o.v. andere plaatsen Posities zijn verbonden in netwerken die sterk of los kunnen zijn, Dit geheel van netwerken = de samenleving



Meest zichtbare samenlevingsverbanden zijn groepen: koppel, gezin, klas, fanfare, jeugdbeweging…

 Groepering = een verzameling van mensen die op 1 of andere manier af te grenzen is van andere mensen  Het lidmaatschap van deze groepen is bepalend voor het sociaal gedrag  Bijgevolg: types van groepen

Typologieën van groeperingen:  Op basis van wel of geen interactie en wel of geen maatschappelijke waarden en normen



 



Sociale categorieën = op grond van een bepaald eigenschap (geslacht, leeftijd, inkomen) mensen bij elkaar zetten. Beleid en wetgeving, maar ook reclame richten zich bijna altijd tot social categorieën. Vb.: kinderbijslag, brildragers, jonge moeders, … Samenzijn = mensen in elkaars nabijheid, enkel met elkaar verbonden door de gemeenschappelijkheid van de (voorbijgaande) situatie waarin ze zich op dat ogenblik bevinden. Collectiviteiten = grote groepen mensen die een gevoel van solidariteit hebben op basis van gedeelde waarden of belangen, maar juist omwille van de rootte, niet met alle leden direct en reelmatig kunnen interacteren. (Een hogeschool, partij, onderneming…) Groepen = kleine groeperingen waarvan de leden regelmatig, veelvuldig, en intensief met elkaar interacteren.

 Op basis van lidmaatschap en waardering



Niet alle sociale eenheden zijn duidelijk af te grenzen.



Mensen onderhouden ook contacten met tal van anderen zonder dat al die andere personen elkaar hoeven te kennen, of op een of andere manier een geheel hoeven te vormen. Netwerken = sociale interactiesystemen die één persoon of een kleine groep als middelpunt hebben = elke mens is middelpunt van zo’n netwerk en alleen hij of zij onderhoudt interactie met allen die tot zijn/ haar netwerk behoren.



Betekenissen en kenmerken: 

Netwerken en groeperingen = bouwstenen van de samenleving



Betekenis van het behoren tot een groepering voor het individuele lid:

-

Geborgenheid: voornamelijk primaire groepen

-

Sociale ide...


Similar Free PDFs