Woordenlijst ruimte - Een samenvatting dat zal helpen bij het gedeelte met de begrippenlijst voor PDF

Title Woordenlijst ruimte - Een samenvatting dat zal helpen bij het gedeelte met de begrippenlijst voor
Course Wereldoriëntatie: natuur, tijd en ruimte 2
Institution Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
Pages 7
File Size 546.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 105
Total Views 136

Summary

Een samenvatting dat zal helpen bij het gedeelte met de begrippenlijst voor het examen....


Description

Woordenlijst examen W.O. ruimte 2 Circumpolaire sterren

De sterren die rond de Poolster bewegen.

Reliëf

Het geheel van de vormen die op het aardoppervlak voorkomen. Deze zijn ontstaan door natuurlijke processen.

ISOHYPSEN (hoogtelijnen)

Lijnen op de kaart die punten met eenzelfde hoogte verbinden.

ISOBATHEN (dieptelijnen)

Lijnen op de kaart die punten met eenzelfde diepte, onder de zeespiegel, verbinden.

Het Oostends peil (O.P.)

Het nulniveau waaruit de hoogteligging in België wordt gemeten. De gem. peil van laagwater gemeten bij gewoon springtij te Oostende.

Depressie

Een laagte in een reliëfvorm (bv. moeren in de polders, de Famennedepressie).

Dal of vallei

Een langgerekte laagte of depressie in een reliëfvorm. Deze is specifiek ontstaan door erosie van een natuurlijke waterloop of gletsjer.

Woordenlijst examen W.O. ruimte 2 Een geografische streek

Een gebied met typische landschapskenmerken door de mens gemaakt uit de door de natuur geboden mogelijkheden.

De geologische tijdschaal

Een indeling van de tijd sinds het ontstaan van de aarde, gebaseerd op geologische verschijnselen.

Hoogtelijninterval of equidistantie

De verticale afstand tussen twee opeenvolgende hoogtelijnen.

Topografisch profiel of reliëfprofiel

Een verticale doorsnede van het reliëf

Fossielen

Afdrukken of resten van planten en dieren in een sediment.

De kringloop van de gesteenten

Gesteenten worden voortdurend in elkaar omgezet. (maak hier een tekening bij)

Smelten

De overgang van een vaste naar een vloeibare aggregatietoestand.

Stollen

De overgang van een vloeibare naar een vaste aggregatietoestand.

Verwering

Afbrokkeling van het gesteente.

Lithificatie

Overgang van los naar vast sediment.

Metamorfose

Gedaanteverandering door hoge temperatuur en/of druk.

Gesteente

Gedeelte van de aardkorst dat grotendeels homogeen is. Ze kan vast, los of vloeibaar zijn. Ze is opgebouwd uit mineralen die in oorspronkelijke of verweerde toestand kunnen voorkomen.

Chemische elementen

De kleinste bouwstoffen van de aarde. Zij vormen verbindingen, mineralen welke weer op hun beurt gecombineerd zijn tot gesteenten.

Zie atlas

Maak tekening

Woordenlijst examen W.O. ruimte 2

Het kristalrooster

Een rooster opgebouwd uit atomen, waarvan de ionen geordend zijn.

Polymorfen

Mineralen met dezelfde chemische elementen, maar een ander atoomrooster. Waardoor het een ander mineraal is.

Edelstenen

Een mineraal of een mineraalaggregaat dat hard, glanzend en zeldzaam is.

Ertsen

Mineralen of mengsels van mineralen die nuttige metalen of metaalverbindingen bevatten.

Convectiestromen

Bepalen de ligging van ritsgeberten, diezeetroggen en continentale gebergte.

Mantelmateriaal of magmastroom

Materiaal vanuit de aardkern dat opstijgt in de mantel doordat de dichtheid daalt. Deze botst in hot spots (gloeipunten) tegen de aardkorst en beweegt zijdelings onder de aardekorst door. Daarna koelt het af in een dalende beweging.

De structuur van de aarde

Wordt afgeleid uit indirecte metingen (o.a. aardbevingen en vulkanisme).

Platentektoniek

Een model dat de structuur van de platen in de aardkorst beschrijft: - Hoe ze ontstaan - Hoe ze bewegen - Hoe ze verdwijnen. Bestaat uit 6 grote en een aantal kleine lithosfeerplaten of schollen. De soorten lithosfeerplaten zijn: - Continentale korst - Oceanische korst - Beide

(de rode pijlen)

Aardkorst of lithosfeer

Woordenlijst examen W.O. ruimte 2

De bodem

Het bovenste, losse deel van de aardkorst (passieve rol), tot op een diepte die van belang is voor het plantenleven (actieve rol).

Verweringsgronden of verweringsbodems

Puinmateriaal dat ter plaatse blijft liggen na verbrokkeling van gesteenten. De bodem ontwikkelt zich in dit puinmateriaal.

Zie atlas

Afzettingsgronden of afzettingsbodems

Puinmateriaal dat door agentia vervoerd wordt en ergens anders wordt afgezet.

Zie atlas

Agentia

Transportmiddelen: 1. Fluviatiele erosie (stromend water) 2. Glaciale erosie (bewegend ijs) 3. Mariene erosie (golfslag en getijdenwerking) 4. Eolische erosie (wind) 5. Hellingsprocessen (zwaartekracht)

Organische bastanddelen of humus

Spelen een belangrijke rol in een tal van chemische processen in de bodem. Naast dierlijke en plantaardige bestanddelen is ze noodzakelijk voor de bodem.

Humificatie

Organisch afval wordt door bodemdieren omgezet in water en CO2, waardoor voedingsstoffen en een afvalproduct (humus) in de bodem achterblijven. Gevolg: bepaalt de vruchtbaarheid van de bodem en verbetert de bodemstructuur + ze speelt een belangrijke rol in het doorgeven van voedingsstoffen tussen bodem en plant.

Water

Het vervoermiddel in de bodem, maar het moet in een gepaste verhouding tot de bodemlucht voorkomen.

Woordenlijst examen W.O. ruimte 2 Bodemprofiel

Een opeenvolging van horizonten of lagen, ontstaan door het ontwikkelingsproces.

IJstijden of glacialen

Perioden waarin ten gevolge van een afname van de temperatuur het landijs aangroeit tot een ijskap, die een groot deel van het land bedekt (landijs).

Periglaciale gebieden

Gebieden die niet direct door het ijs zijn bedolven.

Morenen

Enorme massa’s puinmateriaal

De absolute ligging

Deze is aangegeven door de sterrenkundige/ geografische ligging. Men maakt gebruikt van geografische coördinaten (grafisch lokaliseren).

De Poolster of Polaris

Een ster die in het verlengde van de aardas ligt. Ze blijft steeds op haar (dezelfde) plek, ook al beweegt de sterrenhemel in de loop van de nacht schijnbaar van het oosten naar het westen. De oorzaak voor deze beweging is de aardrotatie. Wanneer je een horizontale lijn trekt van Polaris naar de horizon geeft het de richting van het noorden aan. Te vinden? (ze is vrij klein) - ’s nachts - Onbewolkt - In het noordelijk halfrond -

Een kompas

M.b.v. de Grote Beer, de Kleine Beer en het sterrenbeeld Cassiopeia.

Wijst het magnetische noorden aan en is een hoekenmeter. In combinatie met

Woordenlijst examen W.O. ruimte 2 gebruik van een kaart (het aanbrengen van de kompashoek of het azimut), kan je de looprichting bepalen. Lokaliseren

De juiste ligging van een plaats bepalen.

Een windroos

Hier worden windrichtingen op weergegeven.

Windrichting

De richting van waaruit de wind komt.

Windstreek

De richting volgens de aanduiding op de windroos.

N,O,Z,W,NO,ZO,ZW,NW + WIND

N,O,Z,W,NO,ZO,ZW,NW Dagboog

De schijnbare dagelijkse bewegingen van de zon, door aardrotatie. -

magnetische declinatie

Opkomst van de zon in het oosten, gevolgd met een cummulatie in het zuiden en een ondergang in het westen.

Het hoekverschil tussen het geografische en het magnetische noorden.

= nu eigelijk 2° naar het westen

Inclinatie of neiging

De afwijking van de veldlijnen t.o.v. het horizontale vlak

Woordenlijst examen W.O. ruimte 2 Hoekenmeter (één van de functie van een kompas)

het bepaalt de hoek waarmee het gepeilde doel afwijkt van de richting van de kompasnaald of de hoek tussen enerzijds het vaste en altijd constante magnetische noorden en anderzijds de gepeilde richting....


Similar Free PDFs