Oefentherapie bij rugaandoeningen - samenvatting PDF

Title Oefentherapie bij rugaandoeningen - samenvatting
Course Kinesitherapeutisch onderzoek en handelen: wervelzuil
Institution Universiteit Gent
Pages 18
File Size 259.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 60
Total Views 131

Summary

Download Oefentherapie bij rugaandoeningen - samenvatting PDF


Description

Inleiding Definitie van lagerugpijn 60 tot 80% van alle mensen in onze westerse samenleving ervaren vroeg of laat lagerugpijn. Deze pijn wordt doorgaans ingedeeld in - Specifieke rugpijn = klachten veroorzaakt door een specifiek pathologisch mechanisme. Vb. : hernia, infectie, ontsteking, osteoporotische wervelfractuur, een fractuur of een tumor. - Aspecifieke rugpijn = lumbago, idiopathische lagerugpijn en mechanische lagerugpijn = er kan geen specifieke oorzaak aangetoond worden. (Bij 80-95% van de patiënten met lagerugpijn.) Opmerking: er moet een onderscheid gemaakt worden tussen pijn en disfunctioneren. Pijn = een onplezierige, sensorische en emotionele ervaring die gepaard gaat met feitelijke of mogelijke weefselbeschadiging of die beschreven wordt in termen van beschadiging  Ervaring van de hele persoon en veel meer dan louter lichamelijke ongemakken; pijn is een multidimensionaal verschijnsel. Disfunctioneren = iedere beperking van of gebrek (als gevolg van een aandoening) aan het vermogen om activiteiten uit te voeren op de manier of binnen de mogelijkheden die als normaal beschouwd worden.  Activiteiten zijn beperkt Indeling pijn volgens duur van de klachten - Acute pijn (minder dan zes weken)  50% herstelt binnen een week en 95% binnen drie maanden. Pijn kan met tussenpozen terugkeren en fluctueren - Subacute pijn (zes tot twaalf weken) - Chronische pijn (meer dan twaalf weken) Heel wat patiënten hebben, eenmaal ze een episode van lagerugpijn doorgemaakt hebben, last van recurrente pijn. Recidieven van lagerugpijn komen frequent voor. (= patiënt is ondanks spontane herstel, onderheven aan opstoten. Evidence-based kinesitherapie en het belang van oefentherapie Acute rugpijn - Actief blijven - Ontstekingsremmers en spierverslappers zijn effectief - Bedrust is geen effectieve behandeling  Indien onvermijdelijk, niet langer dan twee dagen in bed. - Manipulatie in de eerste weken - Aanbevelingen oefentherapie verschillen  Rugspecifieke oefeningen in de eerste vier tot zes weken van een episode? Chronische rugpijn  Grote verscheidenheid aan niet-operatieve behandelingen die veelvuldig toegepast worden en voorgeschreven - Analgetica - Ontstekingsremmers - Spierverslappers - Gedragsmatige behandeling - Manipulatie

-

Multidisciplinaire behandeling Oefentherapie (is zinvol)

Deel 1: algemene begrippen met betrekking tot oefentherapie bij rugaandoeningen 1: Functionele stabiliteit van de wervelkolom De wervelkolom moet voldoen aan twee tegengestelde biomechanische eisen: - Voldoende stabiliteit (functionele tijdens statische en dynamische belasting) - Voldoende mobiliteit (om naar behoren te kunnen bewegen) De drie voornaamste functies - Bescherming bieden aan het zenuwstelsel - Zorgen voor steun - stabiliteit – draagvermogen Centrale aanhechtingsplaats bieden voor de spieren en op deze manier bewegingen tussen de verschillende lichaamsdelen mogelijk maken. Individu heeft ook voldoende spiertonus nodig om zich tegen de zwaartekracht in rechtop te houden en moet daarbij de perfecte neuromotorische patronen beheersen om een optimale houding en kwaliteitsvolle bewegingen te verkrijgen.

1: Functionele stabiliteit van de wervelkolom: een voorwaarde voor optimale houding en beweging Intersegmentale stabilisatie - Het passieve subsysteem  Beenderige structuren  Articulaire structuren  Spinale ligamenten - Het actieve subsysteem  capaciteit van de spieren om kracht te leveren die bijdraagt tot de mechanische stabiliteit. - Het neuralecontrolesubsysteem  registreert de noden aan stabiliteit en stuurt de reactie om aan deze noden te voldoen.  Concept intersegmentale stabiliteit wordt uitgebreid naar een meer globaal model van functionele lumbale stabiliteit. Functionele stabiliteit van de lumbale wervelkolom - Osteoarticulaire structuren  wervels, ligamenten, kapsels, disci, de facetgewrichten en de passieve eigenschappen van de spieren zorgen voor biomechanische stabiliteit. - Intrinsieke eigenschappen van de spieren  Uithouding, kracht, explosieve kracht, elasticiteit, tonus,… - Neuromusculaire coördinatie  Een optimale samenwerking van het centrale zenuwstelsel met de mechanoreceptoren zorgt ervoor dat de spieren op het juiste ogenblik, met de juiste kracht contraheren. - Posturale controle (= balans) =aantal biomechanische factoren, bepaalt mede de functionele stabiliteit van de wervelkolom tijdens houding en bewegen



Relatie van de statica en de lichaamshouding tot de zwaartekracht, het steunpunt en de lichaamszwaartelijn Samenvatting: functionele stabiliteit - Mechanische eigenschappen - Musculaire eigenschappen - Neuromusculaire coördinatie - Posturale controle  Deze elementen interageren constant met elkaar om stabiliteit te garanderen.

2: Componenten die bijdragen tot de functionele stabiliteit van de wervelkolom 2.1 De osteoarticulaire structuren 2.1.1 Ontwikkeling van de osteoarticulaire structuren Periode tussen geboorte en twintig jaar ( 7 -14j.) is bepalend voor de morfologie en de houding. Het skelet is des te meer vervormbaar naarmate het minder verbeend is, dus wanneer het bot minder ontwikkeld is. Tijdens deze periode kan door de vervormbaarheid of plasticiteit een afwijking doen ontstaan of beïnvloeden, hoewel het ook gunstig kan zijn om te beletten dat houdingsafwijkingen en beginnende botafwijkingen zouden evolueren tot een definitieve misvorming van het skelet.  Vanaf jeugdige leeftijd alle afwijkingen behandelen die structureel dreigen te worden en preventieve behandelingen zijn aangewezen.  Bij volwassenen: invloed niet gericht op het bot zelf maar wel op de gewrichten de neuromusculaire coördinatie. 2.1.2 Functionele anatomie van de articulaire structuren. De niervormige wervellichamen en de intervertebrale disci vangen meer dan 80% van de axiale belasting op in rechtopstaande positie. Elke wervel heeft twee processi transversi en een processus spinosus die als hefboom functioneren voor de spieren en ligamenten die erop aanhechten. Twee superieure en twee inferieure processi articularis vormen de zygapofyseale gewrichten die zorgen voor het geleiden van flexie-, extensie- en lateroflexiebewegingen. Ze remmen doorenboven de axiale rotatoire bewegingen. De intervertebrale ligamenten en de anterieure en posterieure longitudinale ligamenten remmen alle eindstandige bewegingen in de wervelkolom. Enkel de ligamenten flava zijn elastisch en passen zich aan de positie van de wervelkolom aan. Ze remmen uitgesproken flexie en verkorten bij extensie. Bij een gezonde wervelkolom blijven ze onder spanning, maar bij een degeneratieve wervelkolom ziet men frequent een verdikking en verkorting van de ligamenten met een verlies aan elasticiteit. 2.1.3 Mechanische eigenschappen van het osteoarticulaire systeem De osteoarticulaire structuren van de wervelkolom zijn in zekere mate vervormbaar. Zowel kapsel, ligamenten als kraakbeen bezitten visco-elastische eigenschappen zoals stressrelaxate, creep en hysteresis. De kapsels van de gewrichten en de ligamenten zullen zich bij rek gedragen volgens de typische stress-straincurve. Bij langdurige rek zal het weefsel geleidelijk aan vervormen en meegeven. Bij de disci zal de annulus fibrosis vervormen door rek. Dit kan bij eenzijdige repetitieve belasting naar rotatie, hyperflexie, flexie-rotatie of flexie-lateroflexie tot weefselschade leiden met mogelijke bulging of hernia tot gevolg. Bij axiale druk ziet men vervormingen in de nucleus en het gewrichtskraakbeen. Cyclische belasting van de kraakbeen en discus veroorzaken hysteresis met een vermindering van dikte tot gevolg.

Bij langdurige belasting kan een blijvende vervorming ontstaan met het risico op weefselvermoeiheid en weefselschade. Dit kan op lange termijn leiden tot discopathie en kraakbeendegeneratie in de gewrichten. 2.2 Intrinsieke eigenschappen van de spieren 2.2.1 Spiervezeltypes Type 1 of slow-twitch oxidatieve vezels (tonisch) Type 2a of fast-twitch oxidatieve vezels Type 2b of fast-twitch glycolytische vezels (fasisch) 2.2.2 Componenten van kracht A. Maximale kracht B. Snelkracht en explosieve kracht C. Krachtuithouding of krachtduur 2.2.3 Spierlengte Bepaalt de weerstand van een spier tegen rek. 2.3 Neuromusculaire coördinatie Neuromusculaire coördinatie = proces waarbij sensorische stimuli geregistreerd worden en omgezet worden in een neuraal signaal, dat via de afferente banen naar het centrale zenuwstelsel verstuurd wordt. Het proces omvat ook het verwerken en integreren van het afferente signaal door de verschillende centra in het CZS en het genereren van motorische respons.  Continu samenspel tussen de proprioceptieve input en het gecoördineerd aanvuren van de spieren (output) 2.3.1 Proprioceptie Proprioceptie =feedbackmechanisme gevoed door gespecialiseerde zenuwuiteinden en mechanoreceptoren in kapsels, ligamenten, huid en spieren dat afferente informatie levert nodig voor het sturen van houdingen en bewegingen. - spinaal niveau: reflectoire reacties - supraspinaal niveau : bewuste waarneming van positie en bewegingszin. 2.3.2 Coördinatie Coördinatie = het mechanisme waarbij verschillende spieren samenwerken om een bepaalde activiteit uit te voeren. - juiste activeringssequentie en kracht van de betrokken spieren volgens bepaald patroon - andere spieren inhiberen Onderdeel coördinatie: spiercontrole = vermogen van de patiënt om selectief bepaalde spieren of spiergroepen te activeren. 2.4 Posturale controle Lumbopelvische stabiliteit = controle over het evenwicht van het volledige lichaam, controle over de bekkenkanteling in relatie tot de lumbale curvatuur en controle over de intervertebrale bewegingen. Verstoring evenwicht -> verplaatsing romp zodat zwaartepunt terug boven steunbasis valt of verandering lichaamsoriëntatie. -> veranderende romp oriëntatie kan de controle over de bekkenkanteling en de lumbale curvatuur als de intervertebrale controle in het gedrang brengen.

Intervertebrale translatie en rotatie worden beïnvloed door posturale controle van bekken, lumbale WK en romp. Wet van de minste weerstand -> verstoring posturale controle : grootste uitwerking op segment dat minst flexibel is. Repetitief verstoren balans zal bepaalde plaatsen overbelasten en dus eventueel letsels veroorzaken of onderhouden.

2 Functie van de rompspieren 1 Functionele onderverdeling van de spieren betrokken bij houdingen en bewegingen van de wervelkolom = functionele onderverdeling 1.1Het lokale spiersysteem Functie: verzekeren van stabiliteit in de lumbopelvische regio. - Anatomisch: aanhechting spieren op de lumbale wervels en het bekken - Biomechanisch: spieren zijn goed gepositioneerd ten opzichte van het gewricht. Ze liggen dicht tegen het gewricht aan waardoor ze bij contractie compressie op het gewricht kunnen uitoefenen zonder hierbij bewegingen of afschuifkrachten te veroorzaken. - Histologisch: groot aandeel type 1 spiervezels met opvallend grote doorsnede  Goed aeroob uithoudingsvermogen: contractie aan lage intensiteit, lang volhouden - Neuromotorisch: feedforwardmechanisme =bepaalde spieren van het lokale spiersysteem kunnen op voorhand geactiveerd worden wanneer een voorspelbare kracht gaat inwerken op de romp Voorbeelden spieren: - m. multifidus: cruciale lokaal stabiliserende spier - mm. intertransversarii en de mm.interspinales: proprioceptieve functie (kleine intersegmentale spieren) - m.transversus abdominis en m.quadratus lumborum (mediale bundels) en m.psoas (achterste vezels) 1.2Het globale spiersysteem Grote, meer oppervlakkige spieren die verschillende segmenten overbruggen. Functie:  bewegingen van de thorax ten opzichte van het bekken  Ze leveren kracht nodig voor het dagelijks functioneren  Betrokken bij initiatie van de beweging  Posturale controle  Globale houdingsstabilisatie - Anatomisch: geen rechtstreekse aanhechting wervels, overbruggen ≠ segmenten - Biomechanisch: liggen verder van het gewricht af - Histologisch: groter aandeel type 2b vezels -> snelle en krachtige contracties - Neuromotorisch: geen feedforwardmechanisme Voorbeelden spieren: - m.obliquus internus - m.rectus abdominis - thoracale bundels van de erector spinae - laterale vezels van de m.quadratus lumborum - voorste bundels m.psoas

2 Spieren van de romp 2.1achterste spieren anatomische classificatie van de rugspieren in drie groepen - korte intersegmentale spieren  interspinales  intertransversarii mediales - polysegmentale spieren = hechten aan de lumbale wervels  multifidus  lumbale delen van de longissimus en de iliocostalis - lange polysegmentale spieren  thoracale componenten iliocostalis lumborum en de longissimus thoracis  overspannen lumbale regio (van thorax naar ilium en sacrum) de drie groepen verschillen qua aanhechting en topografie (van diep naar opp.) 2.2 laterale spieren 2.2.1 de m.quadratus lumborum Bestaat uit verschillende lagen - achterste deel: spier loopt van het ilium -> voorrand processi transversi lumbale wervels - voorste deel: diezelfde processi transversi verbinden met twaalfde rib - middelste bundels: overspannen lumbale regio, verbinden ilium met 12 e rib zonder hierbij aan te hechten aan de lumbale wervels, liggen meer lateraal. Functie: - middelste bundels: unilaterale contractie bij het uitvoeren van een lateroflexie - voorste en achterste bundels: lokaal stabiliseren 2.2.2 De m.psoas Ventraler dan de M. quadratus lumborum. Vormt de achterste wand van de buikholte - achterste vezels: ontspringen aan de voorkant en de basis van de processi transversi van alle lumbale wervels - voorste deel: vertrekt van de boven- en onderrand van de wervellichamen en van de peesbogen die de wervellichamen met de disci verbinden. Deze spiervezels gaan over in de peesboog die versmelt met de vezels van de iliacus om dan aan te hechten aan de trochanter minor. Functie: - heupflexie - extensie en lateroflexie lumbale wervelkolom - achterste vezels: bij contractie compressie uitoefenen op de lumbale wervelkolom - voorste vezels: dragen bij tot het bewegen in wervelkolom en heup 2.3 Spieren van de buikwand 2.3.1 M.rectus abdominis Twee mm.recti vormen twee spierbanden aan de voorkant van de buik (weerszijden mediaanlijn) Oorsprong: ribkraakbeen van de 5de,6de en 7de rib en aan de processus xiphoideus Verloop: dikke spierband wordt naar beneden alsmaar smaller en beneden het niveau van de navel alsmaar kleiner. Insertie: De smalle spierbuik gaat over in een sterke pees die aanhecht aan de bovenkant van de os pubis, aan de symphysis pubica, en die voorts uitstraals naar andere kanten v.d. adductoren. 2.3.2 M. transversus abdominis Meest diepe laag van de buikwandspieren

Oorsprong : via de fascia thoracolumbalis aan de achterkant van de toppen van de processi transversi van de lumbale wervels, van het ribkraakbeen van de onderste zes ribben, het laterale deel van het ligamentum inguinale en het voorste tweede derde deel van de bekkenkam. Onderste vezels vertrekken van het ligamentum inguinale en lopen naar beneden en naar mediaal, waar ze vervlecht worden met vezels van de m. obliquus internus abdominis. Verloop: de horizontale spiervezels zijn naar lateraal en direct naar voor gericht en lopen om de inwendige organen heen. Ze gaan over in peesvezels langs een lijn evenwijdig aan de buitenrand van de m.rectus abdominis. Deze peesplaat van de m?transversus abdominis ontmoet in de midiaanlijn die van dezelfde spier aan de andere kant. 2.3.3 M. obliquus internus abdominis Middelste laag buikwand Verloop: vezels verlopen schuin van onder-lateraal naar boven-mediaal 2.3.4 m.obliquus externus abdominis Oppervlakkige spierlaag 2.4 Spieren die de buikholte begrenzen 2.4.1 Het diafragma Scheidt de buikholte van de thorax af Centraal peesblad dat omringd is door spiervezels die aanhechten aan de binnenrand van de ribbenboog en de wervels. 2.4.2 Bekkenbodemspieren en de diepe dorsale structuren Diepe dorsale structuren: - m.ischiococcygeus - m.piriformis Bekkenbodemspieren: - m.levator ani (puborectalis, pubococcygeus en de iliococcygeus) - pezig blad (o m.levator ani)

3. Functionele onderverdeling van de rompspieren 3.1 Functionele onderverdeling van de rugspieren 3.1.1 Lumbale multifidus Meest mediaal van de lumbale spieren Vijf afzonderlijke bundels Oorsprong: laminae en de processi spinosi van de lumbale wervels Verloop: caudaal, wervels worden met elkaar verbonden: creëren van stabiliteit Inervatie: segmentaal, ondersteunt functie Functie: stabiliteit 3.1.2 Erector spinae Lateraal van de multifius Bestaat uit twee spieren: - longissmus thoracis  lumbaal deel = longissimus thoracis pars lumborum  thoracaal deel = longissimus thoracis pars thoracis - iliocostalis lumborum  lumbaal deel = iliocostalis lumborum pars lumborum  thoracaal deel = iliocostalis lumborum pars thoracis Lumbale delen: bundels die vertrekken vanuit de lumbale wervels

Thoracale delen: vertrekken van de thoracale wervels of de ribben Functie: lumbale wervelkolom in extensie Thoracale delen: globale spieren Lumbale delen: lokale spiersysteem Samen: functionele stabiliteit, globale rompstabiliteit en beweging 3.2 Functionele onderverdeling binnen de laterale spieren Hypothetisch: quadratus lumborum het laterale deel voert lateroflexie uit - Mediale deel draagt bij tot segmentale controle van de lumbale wervelkolom psoas - Voorste vezels: heupflexie en lumbale extensie - Achterste vezels: controleren intervertebrale beweging 3.3 Functionele onderverdeling van de buikspieren Drie op elkaar gelegen lagen met vezelverloop als volgt: De m.transversus abdominis (de diepste laag) horizontaal – de m. obliquus internus abdominis (middelste laag) schuin naar boven en mediaal – de m. obliquus externus abdominis (oppervlakkige laag) schuin naar onder en mediaal. 3.3.1 M.rectus abdominis Voorste deel buikwand Functie: - bovenste deel (boven navel): flecteert de romp in de richting van het bekken - onderste deel: bekken achteroverkantelen => flexor romp en minimale bijdrage rotatie en lateroflexie 3.3.2 M.transversus abdominis Bij bilaterale contractie : - vermindert de buikomtrek - wordt de onderbuik afgeplat - intra-abdominale druk neemt toe - spanning in fascia thoracolumbalis neemt toe Functie: - geen echte bewegingsfunctie (door vezelrichting) - invloed op lumbopelvische stabiliteit  creëren intra-abdominale druk  spanning in fascia thoracolumbalis  verhogen druk sacro-iliacale gewrichten  verhogen druk op de symfyse 3.3.3 M. obliquus internus abdominis Functie : - romflexie en ipsilaterale romprotatie - CTR: brengt beide ilia naar elkaar toe -> druk verhoogt aan de ventrale kant van het sacro-iliacaal gewricht -> meer stabiliteit - ondersteunen buikwand - creëren intra-abdominale druk

3.3.4 M.obliquus externus abdominis Functie: - bijdrage (minimale) intra-abdominale druk - rompflexie - contralaterale romprotatie - ipsilaterale lateroflexie

3.4 Spieren die de buikholte begrenzen 3.4.1 Het diafragma Functie: - inademen!!  CTR: peesblad dealt en vergroot de verticale doorsnede thorax. Buikorganen worden naar beneden gedrukt. Onderste ribben worden geheven -> vergroot dwarsdoorsnede borstkas. - Creëren intra-abdominale druk = stabiliserende functie 3.4.2 De Functie: -

bekkenbodemspieren Analoog diafragma Rol in controle over sacrum en staartbeen CTR: contranutatie sacrum -> sacro-iliacale gewrichten uit hun closed-packed position brengen -> rompstabiliteit ondersteunen algemene activiteiten: ook destabiliseren van het bekken

3 Disfunctie van de verschillende componenten 1 Articulaire disfuncties Een gestoorde gewrichtsfunctie gaat in meer of mindere mate samen met een spier- en zenuwdisfunctie. In de wervelkolom zal een verminderde mobiliteit van een gewricht het evenwicht verstoren tussen de discus en de twee facetgewrichten waardoor ook het contralaterale gewricht en de discus beïnvloed worden. Op lange termijn kan dit eventueel leiden tot instabiliteit in het andere gewricht. Dit kan de proprioceptie verstoren -> verdere schade in of rond het gewricht door de verminderde bewegingskwaliteit + repetitieve microtraumata of soms majeure letsels. De discus en de twee facetgewrichten vormen een onafscheidelijk functioneel geheel (triade). Verandering thv. De discus heeft zijn weerslag op de gewrichten. Anderzijds zullen disfuncties in de facetgewrichten meest...


Similar Free PDFs