Woordenschat PDF

Title Woordenschat
Author Elize Van Laer
Course Nederlands 1
Institution Arteveldehogeschool
Pages 20
File Size 205.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 97
Total Views 135

Summary

Download Woordenschat PDF


Description

Woordenschat Nederlands 1. Academisch Nederlands               

Casus = geval Alternatief = andere mogelijkheid Anticiperen = vooruit kijken op iets Implementeren = uitvoeren Flexibel = aanpasbaar Pragmatisch = zich baserend op een zakelijke beoordeling van feiten Arbitrair = willekeurig Componenten = onderdelen Curriculum = onderwijsprogramma van de opleiding Efficiënt = doeltreffend Intrinsieke = innerlijke Methodologie = de studie van de wetenschappelijke methoden, de procedures en de werkwijzen die je gebruikt om kennis te verwerven Repercussie = weerslag Parafraseren = met eigen woorden samenvatten Screenen = testen

2. Nederlands en algemene taalkunde                        

Antoniem = tegengestelden Antroponymie = leer van persoonsnamen Eponiem = afgeleid van persoonsnaam Geoniem = woorden afgeleid van plaatsnamen Homoniem = woord gelijk in klank maar verschillende betekenissen Hyperoniem = woord dat een verzameling van verwante, specifiekere woorden omvat Hyponiem = woord dat behoort tot hyperoniem Synoniem = woorden met dezelfde betekenis Toponiem = plaatsnaam Pleonasme = betekenis van het ene woord in het andere Tautologie = twee keer hetzelfde zeggen Contaminatie = fout samentrekken van woorden Allorgie = verbeelding van een abstract begrip Anagram = woord gevormd door de letters van een ander woord door elkaar te gooien Cryptogram = kruiswoordraadsel waarbij de omschrijvingen van de woorden in raadselachtige of speelse verwoording gegeven worden Hyperbool = sterke overdrijving Metafoor = beeldspraak door middel van een vergelijking Onomatopee = klanknabootsend woord Palindroom = woord dat je zowel van links naar rechts als van rechts naar links kan lezen en hetzelfde is Paradox = schijnbare tegenstelling Pars pro toto = er wordt een deel van iets genoemd terwijl met het geheel bedoelt Polyglot = iemand deel veel talen spreekt Tolk = vertaler Simultaan tolken = vertalen op het moment zelf

1

                       

Consecutief tolken = nadien een mondeling samenvatting geven Filoloog = persoon gespecialiseerd in de literatuur van een bepaald land Esperanto = artificiële taal ontwikkeld om de communicatie tussen verschillende Europese lidstaten vlotter te laten verlopen, nog steeds niet officieel erkend Ironie = lichten spot waarbij je het tegendeel zegt van wat je bedoelt Sarcasme = bijtende spot Cynisme = scherpe kwetsende spot (je gelooft niet meer in de mens) Understatement= iets zwakker uitdrukken dan het is Jargon = vaktaal Bargoens = geheimtaal van dieven Turbotaal = afkortingen Verkavelingsvlaams = tussen dialect en A.N. Dialectiek = manier van denken, zo redeneren dat je altijd een stapje voor bent op je gesprekspartner Monoloog = er spreekt maar 1 persoon Dialoog = er spreken 2 personen Polyloog = er spreken meerdere personen Denotatie = eigenlijke betekenis van woord Connotatie = gevoelswaarde van een woord Eufemisme = verbloeming Dysfemisme = grover zeggen dan de werkelijkheid Barbarisme = iets uit een vreemde taal letterlijk vertalen Anglicisme = woord uit het Engels overnemen of vertalen Gallicisme = woord uit het frans overnemen of vertalen Germanisme = woord uit het Duits overnemen of vertalen Purisme = taal zuiverend

3. Journalistiek en media                    

Nieuwsanchor = iemand die het nieuws presenteert Buitenlandcorrespondent = iemand die in het buitenland woont en van daaruit bericht Oorlogsjournalist = journalist die verslag geeft vanuit oorlogsgebieden Freelancer = geen vaste medewerker, wordt betaald per opdracht Hoofdredacteur = hoofd van nieuwsdienst, verdeelt de taken en zegt wat er moet geschreven worden Eindredacteur = verantwoordelijk voor eindproduct Perscommuniqué = alle soorten communicatie naar de pers toe Persconferentie = een vergadering om de pers op de hoogt te brengen van bepaalde berichten Persagentschap = bedrijf dat via eigen journalisten info verzamelt en die tegen betaling doorstuurt naar geabonneerde nieuwskanalen Belga = persagentschap uit België Reuters = persagentschap uit Engeland AP = Associated Press (Amerika) AFP = Agence France Press (Frankrijk) DPA : Deutsche Presseagentur (Duitsland) ANP = Algemeen Nederlands Persbureau Deadline = laatste moment waarop je als journalist je werk moet afhebben Dateline = plaatsvermelding in artikel Vb.: New York – ‘intro’ Voice-over = vertaling terwijl mensen in een andere taal aan het spreken zijn Ondertiteling = vertaling van anderstalige spreker SVO : Schriftvorming voor ondertiteling

2

                                     

Dubbing = achteraf toevoegen of vervangen van geluiden Headlines = aankondiging van verschillende hoofdpunten voor de nieuwsuitzending Intro’s = de nieuwslezers begroet kijkers en leidt elk onderdeel van journaal in Autocue = scherm waarvan iemand tekst kan aflezen Scoop = primeur Faits divers = dagelijkse gebeurtenissen Komkommertijd = periode in journalistiek (zomervakantie) waarin er weinig politiek nieuws is maar meer faits divers Uitsmijter = een luchtiger bericht dat het nieuws afsluit Live-on-tape = journaal dat niet live is opgenomen Nieuwsflash = extra nieuwsuitzending waarvoor gewone programma’s worden onderbroken Carrouselbericht = ingeleid door nieuwslezer maar tussen verschillende berichten komt hij niet meer in beeld Stand-up = verslaggever op de plaats van de feiten Doorlezer = beelden die becommentarieerd worden door nieuwslezer terwijl ze doorlopen Duidingsprogramma = een programma dat meer verteld over hetgeen dat kort verteld werd in het nieuws Achtergrondverhaal = spit een bepaald onderwerp dieper uit Lead = inleiding Broodtekst = eigenlijk artikel Streamers = korte uitspraken of delen van uitspraken die (vergroot) in het midden van de tekst opduiken Quote = korte uitspraak of deel van een uitspraak Credit = naam van fotograaf of algemene bronvermelding bij een foto Digizine = tijdschrift dat op internet verschijnt E-zine = tijdschrift dat op internet verschijnt Pulpblad = besteed meer aandacht aan sensationele roddels dan aan belangrijk nieuws Vertrossing = nadruk komt op amusement, geen diepgang Vox pop = datgene wat het volk zegt Format = het idee, formule van een tv-programma Captatiewagen = reportagewagen Infotainment = informatie amusant Mediahype = plotselinge aandacht voor een vaak (onbenullig) fenomeen Dramady = mengvorm van drama en komedie Cliffhanger = moment van spanning & onzekerheid over wat er gaat komen Boulevardpers = schandaalpers Revolverjournalist = journalist die met chantagemethoden werkt Soap = opzettelijk sentimenteel geschreven vervolgserie (ongeveer dagelijks) Telenovelle = romantisch liefdesverhaal over meerdere afleveringen Realityprogramma’s = programma waarin niet geacteerd wordt, het leven van personen wordt gevolgd Sitcoms = komische televisiereeks die in een vast decor voor een publiek wordt opgenomen Nulnummer = proefnummer voor eerste uitgave

4. Reclame      

Telemarketing = verkopen van diensten of goederen via direct contact aan de telefoon Billboard = vorm van buitenreclame, groot reclamebord Sandwichman = man met een reclamebord om hem geen Bartering = fenomeen waarbij merken hele programma’s of soaps kopen en aan product placement doen Corporate image = beeld van een onderneming Artdirector = artistiek leider die verantwoordelijk is voor de creatieve visie van een bedrijf

3

        

Copywriter = tekstschrijven gespecialiseerd in het schrijven van reclameteksten Merchandising = commercieel exploiteren van de populariteit van een merk of persoon Direct marketing = reclame maken voor producten door potentiële klanten direct & persoonlijk te benaderen Sponsoring = geld of andere middelen ter beschikking stellen in ruil voor publiciteit Commercial = reclamespot, promotionele boodschap Datamining = gericht zoeken naar verbanden in verzamelde gegevens voor wetenschappelijke of commerciële doeleinden Brandnames = merknamen of logo’s die universeel klinken en verkoopbaar zijn Teasing = symbolen gebruiken om de nieuwsgierigheid van potentiële klanten te prikkelen JEP = Jury voor Ethische Praktijken (inzake reclame)

5. Politiek                             

Constitutionele monarchieën = monarchie waarbij de macht van de vorst vastgelegd is in een grondwet Kiesdrempel = percentage van het totaal aantal stemmen dat een partij moet behalen om minstens een zetel in een vertegenwoordigend lichaam te verwerven Kartelpartijen = partij bestaande uit centrale partijorganisatie, puclic office en ledenbeweging Communautair = gemeenschappelijk Coalitie = samenwerking tussen partijen in een regering Tripartite = regering gevormd door 3 partijen Olijfboomcoalitie = coalitie van socialisten, christen-democarten en groenen Regenboogcoalitie = zeldzame vorm van coalitie. Bevat veel verschillende politieke kleuren Cordon Sanitaire = Techniek waarbij men een ongewenste of gevaarlijke situatie probeert te isoleren door een beschermende kring rond te leggen Confederale staat = een bond van onafhankelijke staten die obv. een gezamenlijk verdrag een staat vormen Biechtstoelprocedure = het apart ontvangen van de deelnemers aan een vergadering opdat zij hun echte wensen kenbaar maken Faciliteitengemeenten = een Belgische gemeente gelegen in een ééntalige gebied waarvan grondwettelijk is vastgelegd dat gemeentelijke diensten ook in een andere taal moeten worden aangeboden Kieskring = een gebied waar bij verkiezingen op dezelfde kandidaten kan worden gestemd Amnestie = Algehele kwijtschelding van een straf Electoraat = de kiezers Sperperdiode = periode van 3 maanden voor de staatkundige verkzieingen waarin er striktere regels gelden voor het voeren van politieke propaganda Proteststemmen = uit ontevredenheid stemmen op een bepaalde partij Zwevende kiezers = persoon die verbonden is mt politieke partijen Kernkabinet = deel van kabinet dat bestaat uit belangrijkste ministers Ministerraad= raad van alle ministers samen zonder staatsecretarissen of onderministers Reces = vakantie van politiekers Fractieleiders = leider van alle leden van één partij in een vertegenwoordigend lichaam Plenaire zitting = algemene zitting waarop iedereen aanwezig moet zijn Interpellatie = procedure waarin je de handelingen van de minister in vraag stelt Motie van wantrouwen = kameruitspraak waarin het vertrouwen in het gevoerde beleid wordt opgezegd Filibusteren = ellenlang geleuter over onbelangrijke zaken met als doel belangrijke beslissingen waarover men het niets eens is uit te stellen Klokkenluiders = iemand die verkerde dingen binnen een organisatie naar buiten brengt Represailles = maatregel waarmee wraak wordt genomen Coöptatie = kiezen van nieuwe leden van een lichaam door de reeds zitting hebbende

4

                                             

Mandaat = bevoegdheid om in de naam van een ander te handelen zonder de daarbijhorende verantwoordelijkheid Opportunisme = handeling of gedrag waar je het snelst de meeste voordelen uit haalt Referendum = stemming waarbij de burgers een maatregel voorgesteld door de uitvoerende macht goedkeuren of afwijzen Abdicatie = troonafstand Anarchie = samenleving zonder autoriteit Bilateraal = tweezijdig Nepotisme = begunstiging en bevoordeling van bloedverwanten en vriendjes door hooggeplaatste personen Oligarcie = regering van klein aantal personen Secessies = afscheiding van een deel van een rijk of partij De executieve macht = uitvoerende macht  besturen van het land De legislatieve macht = wetgevende macht  macht om wetten te maken De juridische macht = rechterlijke macht  rechtspraak Gemeenschappen = bevoegdheden die samenhangen met personen Gewesten = bevoegdheden die samenhangen met territorium Ordonnantie = wet op niveau van uitvoerende macht, Brussels Hoofdstedelijk gewest Decreet = wet op het bestuursniveau van gemeenschappen en gewesten Wetsvoorstel = ontwerp van een wet dat nog niet door alle organen is goedgekeurd Wetsontwerp = gaat uit van uitvoerende macht. Akte waarin bepaalde tekst wordt voorgedragen Amendement = voorstel tot wijziging van officieel document Unitarisme = streven naar eenheid  alleenheerschappij Federalisme = staatsvorm zonder centraal staatsgezag Separatisme = streven naar afscheiding van de staat Minister-President = leider van deelstaatregering Eerste minister = voorzitter van ministers en leider van het kabinet. Federale regerinsleider Ambassadeur = vertegenwoordiger van zijn regering in een ander land Consul = vertegerwoordiger van zijn landsgenoten in een ander land Lijstduwer = laatste op kandidatenlijst voor verkiezingen Lijststem = stem waarmee je akkoord gaat met de volgorde van de kandidaten Voorkeurstem = stem waarmee je de volgorde van de kandidaten wilt wijzigen Lijsttrekker = nummer één op kandidatenlijst voor verkiezingen Blanco stem = geen persoon aanduiden op stembiljet Ongeldige stem = wanneer je meer dan een hokje rood kleurt Informateur = wordt benoemd door de koning om uit te zoeken welke partijen in een nieuw kabinet willen samenwerken Formateur = wordt benoemd door de koning om een kabinet samen te stellen CD&V = Christen-Democraten & Vlaams cdH = Centre Démocrate Humaniste FDF = Fédéralistes Démocrates Francophones FN = Front National LDD = Lijst Dedecker MR = Mouvement Réformateur N-VA = Nieuw Vlaamse Alliantie (Open) VLD = Vlaamse Liberalen en Democraten PS = Parti Socialiste sp.a = Socialistische Partij Anders VB = Vereniging van Bedrijfstakpensioenen FOD = Federale Overheidsdienst

5

           

KB = Koninklijk Besluit Dissident = iemand die zich verzt tegen het regime in zijn land Dictator = niet-vorstelijke gezaghebber, die na een staatsgreep of burgeroorlog een schrikbewind voert Primaries = reeks voorverkiezingen in de race naar het Witte Huis (in VS) Autocratie = alleenheerschappij Demagoog = volksmenner, die de massa ophitst met leugens en onwaarheden Autonomie = zelfbestuur Democratie = staatsvorm waarin het volk (door vertegenwoordigers) zichzelf regeert Segregatie = scheiding van blank en zwart (in VS) Tiran = gewelddadige heerser Impeachment = procedure waarin de president in staat van beschuldiging wordt gesteld Backbencher = een minder belangrijke politicus (die in het parlement dikwijls op de achterste rijen moet zitten)

6. De financieel-economische wereld en de arbeidsmarkt                              

Headhunters = gaan in bedrijven op zoek naar werknemers voor een ander bedrijf Outplacementbureaus = bureau dat mensen aan een job helpt Rekruteren = aanwerven Knelpuntberoep = beroep waarvoor weinig geïnteresseerden zijn Vacatures = jobaanbiedingen Kaderpersoneel = belangrijkste personen in een bedrijf Barema’s = loonschalen Commissieloon = percentage dat je krijgt op je loon Anciënniteit = aantal dienstjaren Sabbat(s)jaar = jaar dat men niet werkt, studeert om kennis uit te breiden Quota = minimum aantal van iets, vooraf vastgelegd Workaholic = werkverslaafd Burn-out = geen energie meer om te werken Duobaan = volledige functie dat door 2 werknemers wordt uitgevoerd Gouden handdruk = extra ontslagvergoeding Leefloon = financiële hulp van het OCMW Outletcenter = oudere collecties van dure merken aan lage prijzen verkopen (of fabrieksoverschotten) Stiptheidsacties = ze gaan niets extra meer doen, ze doen exact wat er normaal moet gedaan worden terwijl er meer wordt verwacht Curator = verkoopt bedrijf en probeert met dat geld schulden af te betalen Anticiperen = voorbereiden Hectische = chaos, druk Fuseren = samensmelten Expansie = stijging, groei Gestagneerd = stilstaan Corebusiness = kernactiviteit Implementeren = invoeren Bonussen = extra premies Graaicultuur = zoveel als mogelijk voor jezelf houden Vakantie = werknemer hoeft niet te werken, betaald Verlof = periode dat iemand niet werkt met toestemming

6

                                              

Snipperdag = losse vakantiedag, zelf te kiezen Carenzdag = 1e dag van ziekte bij arbeiders, betaald door werkgever Salaris = wedde voor geestelijke arbeid Loon = wedde voor handarbeid Honorarium = ereloon (bv. Dokters) Ambtenaar = iemand aangesteld in openbare dienst, betaald door overheid Beambte = ambtenaar die in een lagere functie werkt Bediende = iemand dat in een bedrijf werkt in een ondergeschikte functie Gastarbeider = iemand die tijdelijk in een ander land werkt Migrant = iemand dat permanent verhuist naar een ander land Immigrant = iemand die het land intrekt Emigrant = iemand die het land verlaat Asielzoeker = iemand dat bescherming zoekt door problemen in het land van herkomst Allochtoon = niet oorspronkelijke bewoner Autochtoon = oorspronkelijke bewoner ( vanaf 4 generaties in hetzelfde land) Vakbond = vereniging van werknemers die hun belangen verdedigen Syndicaat = vereniging van werkgevers voor commerciële doeleinden of verdedigen tegen vakbonden bvba = besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid nv = naamloze vennootschap vzw = vereniging zonder winst VBO = Verbond van Belgische Ondernemingen Unizo = Unie van zelfstandige ondernemers kmo = kleine en middelgrote onderneming ACOD = Algemene Centrale der Openbare Diensten ABVV = Algemeen Belgisch Vakverbond ACLVB = Algemene Centrale der Liberale Vakverbonden ABVV = Algemeen Belgisch Vakverbond RVA = Rijksdienst Voor Arbeidsvoorziening VDAB = Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding cao = collectieve arbeidsovereenkomst cv = curriculum vitae SERV = Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen PWA = Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap CEO = Chief Executive Officer OCMW = Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn ECB = Europese Centrale Bank RSZ = Rijksdienst voor Sociale Zekerheid btw = belasting over de toegevoegde waarde bnp = bruto nationaal product bbp = bruto binnenlands product IMF = Internationaal Monetair Fonds EMU = Economische & Monetaire Unie OESO = Organisatie voor Economische Samenwerking & Ontwikkeling WTO = World Trade Organisation ngo = niet-gouvermentele organisatie hrm = human resources management pr = public relations

7

7. Oorlog, politie, gerecht                                         

Pro Deo = dienst die gratis wordt verricht Delinquent = schuldige Recidivist = iemand die na een straf in dezelfde misdaad hervalt Detineren = gevangenhouden Kort geding = snelle behandeling van een zaak Pleidooi = betoog van advocaat Requisitoir = vordering, eis van het openbaar ministerie Rogatoire commissie = onderzoekscommissie Hold-up = overval Openbaar Ministerie = leiding over opsporing en vervolging van strafbare feiten Parket = bureau van openbaar ministerie Seponeren = zaak terzijde leggen Rehabiliteren = in eer herstellen Op borgtocht = Een derde komt voor de schuldenaar op die in gebreke blijft Griffie = secretariaat van de rechtbank Appel = hoger beroep Vonnis = uitspraak van de rechtbank Rechercheur = iemand van de politie dat misdrijven probeert op te lossen Copycat-effect = een criminele activiteit dat gebasseerd is op een criminele activiteit dat in de media is gekomen of in boeken Delict = strafbaar feit Malversatie = fraude Camorra = Italiaanse misdadigersorganisatie Comité P = vaste groep onderzoekers die toezicht houdt op politiediensten Friese Ruiters = Verplaatsbare versperring bestaande uit een constructie van houten of stalen balken en voorzien van pinnen of prikkeldraad Gijzelaar = persoon die gegijzeld wordt Gijzelnemer = persoon die iemand gegijzeld houdt Omerta = zwijgplicht bij Italiaanse maffia Pacifist = vredesactivist Polygraaf = leugendetector Spijtoptant = maffialeden die uit het criminele milieu willen stappen, die in ruil voor informatie te geven aan de politie een nieuwe identiteit krijgen Stockholmsyndroom = gijzelaar krijgt tijdens gijzelneming sympathie voor de gijzelnemer Tiger kidnapping = iemand wordt ontvoerd terwijl de andere leden vh gezin gegijzeld worden gehouden Vendetta = bloedwraak, het recht om je te wreken v...


Similar Free PDFs