Algemene Economie PDF

Title Algemene Economie
Course Algemene economie
Institution Universiteit Antwerpen
Pages 19
File Size 938.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 27
Total Views 169

Summary

Algemene economie...


Description

ALGEMENE ECONOMIE

HOOFDSTUK 2 1. Inleiding DE MARKT In moderne economische analyse  Theoretisch concept voor confrontatie van belangstellende vragers en potentiële aanbieders (Alfred Marshall)  Een mogelijk mechanisme om de economie te organiseren o Prijs die beheerprobleem oplost – prijs staat centraal o Prijs als signaal o Consument/verkopers zijn geprikkeld door de prijs  Voorbeelden: o Goederenmarkten: auto’s, huizen, kleding o Dienstenmarkten: cinema, gezondheidszorg o Inputmarkten: arbeidsmarkt, kapitaalmarkt o Financiële markten: wisselmarkt, aandelenmarkt, obligatiemarkt  Vier (strenge) voorwaarden voor zuivere mededinging (= perfecte concurrentie) o Homogene goederen (perfecte substituten)  Geen verschil tussen producent A, B, of C (eg. Tarweproducenten)  Vb. Van heterogene goederen: parfum (geen perfecte substitutie) o Aantal potentiële kopers en aanbieders is zeer groot o Vrije toe- en uittreding (geen belemmeringen)  Geen wettelijke of kostelijke belemmeringen o Marktdeelnemers hebben perfecte informatie  Markttranspiratie

2. De Marktvraag 2.1 Algemene Formulering De marktvraag naar een goed/dienst refereert aan de totale hoeveelheid die alle consumenten samen bereid zijn te kopen afhankelijk van determinanten zoals bv. Prijs en inkomen. Marktvraagfunctie voor een goed: Xv = Xv (px, y, u, pz, pw, …n, a) Determinanten: prijs, inkomen van consumenten, smaak/voorkeur, prijzen van alternatieve goederen/bijhorende goederen, aantal consumenten, seizoen, reclame PARTIELE VRAAGFUNCTIE = beschouwt enkel het effect van prijs van het goed op de vraag naar het goed. Ceteris paribus = In veronderstelling dat andere verklarende factoren (seizoen, reclame, etc.) constant blijven, enkel de prijs is variabel. 2.2 Analyse van de Vraagcurve Het verband tussen de hoeveelheid gevraagd en de prijs per product is lineair en gaat over een negatieve relatie. De vraagcurve illustreert het principe dat meer producten worden gevraagd naarmate de prijs daalt.

ALGEMENE ECONOMIE

Wanneer consumenten bereid zijn een bepaalde Wiskundige benadering: hoeveelheid te kopen tegen een gegeven prijs, dan xv = a – bp geven ze daarmee xtev =kennen dat ze bereid zijn de gevraagde hoeveelheid maximaal deze prijs te betalen voor de betreffende hoeveelheid. Daalt p =de de prijs prijs en neemt de gevraagde a en b = coefficienten > 0 hoeveelheid toe, dan betekent dit dat nu ook consumenten met een lagere betalingsbereidheid het is negatief en gelijk aan -b >> product zullen kopen. In die zin geeft de vraagcurve informatie overDe derichtingscoefficient waarde die consumenten gevraagde heoveelheid met b eenheiden zal dalen (stijgen) hechten aan bijkomende eenheden. als de prijs met 1 eenheid toeneemt (afneemt). Dit komt overeen met het negatieve verband tussen de gevraagde hoeveelheid en curve de prijs (wijziging De coefficient a geeft de gevraagde Verschuiving van de vraag hoeveelheid bij prijs 0. Op de figuur is dit het intercept of intercept) = andere determinanten buiten de prijs de horizontale as. veranderen Intercept op horizontale as neemt af. • De wet van de vraag: negatief verband tussen p en xv. • Bij prijswijziging: verschuiving langs de vraag curve (curve verschuifd niet) • Bij wijziging van overige determinanten (bv. Inkomen, prijs van coplementaire goederen, etc) verschuiving van de vraagcurve

3. Het Marktaanbod 3.1 Algemene Formulering  Marktaanbod (xa) = totale hoeveelheid (x) van een goed die alle producenten samen bereid zijn te produceren in functie van een aantal determinanten:

x a= x a ( p x , r , w , … , p z , p w , … ,t ,n , a ) 

Determinanten van het aanbod o Prijs van het goed ( px ¿ o Prijs van gebruikte productiefactoren ( r , w ) o Prijs can andere goederen ( pz , pw ) o Productietechnologie ( t ) o Aantal pruducenten ( n ) o Andere factoren ( a )

3.2 Analyse van het aanbod  Positief verband tussen px en xa

ALGEMENE ECONOMIE  

Bij ptijswijzigin: verschuicing langs de aanbodcurve (aadbod curve verschuivd niet) Bij wijzigin van overige determinanten (bv. Eenheidsprijs van input arbeid): verschuiving van de aanbodcurve

x a : de aangeboden hoeveelheid p : prijs c , d : coëfficiënten Positief verband tussen xa en p d = helling van de rechte bv. d = 3 : als de prijs met 1 eenheid stijgt (daalt) zal de aangeboden hoeveelheid met 3 eenheden toenemen (afnemen) c = -15 = aangeboden hoeveelheid bij prijs 0 = intercept met de hor. as (niet getekend) Verschuiving van de aanbodcurve

Merk het belangerijke onderscheid De introductie van kostbespa tussen een beweging langs de technologieen in het product aanbodcurve (wanneer de prijs van aanbod curve van A1 naar A2 het product op de markt ztijgt) en rechts). Een toename van lon een verschuiving van de hele curve bijvoorbeeld leiden tot de ve (wanneer andere determinanten van het aanbod veranderen) (verschuiving naar links).

4. Het Marktevenwi 4.1 Het Begrip Marktevenwicht  Op een markt worden vragers en aanbieders met elkaar geconfronteerd  Een markt is in evenwicht in het punt e waar  

xv(p) = xa(p) De prijs is dan de evenwichtsprijs De verhandelde hoeveelheid noemen we de evenwichtshoeveelheid

4.2 Analyse van het Marktevenwicht Graphisch:

Wiskundig: xv = 60 – 2p xa = –15 + 3p xv = x a 60 – 2p = –15 + 3p 60 + 15 = 3p + 2p 75 = 5p p = 15 xv = 60 – 2*15 xv = 30

(een stelsel van twee vergelijkingen met twee onbekenden) (uitwerking geeft de evenwichtsprijs) (als we de evenwichtsprijs invullen in de vraag- of aanbodfunctie vinden we de evenwichtshoeveelheid)

ALGEMENE ECONOMIE AANBODOVERSCHOT Tegen de prijs van €20 per pizza zijn de producenten bereid om 45(duizend stuks per week) aan te bieden, maar er worden tegen die hoge prijs echter maar 20 gevraad. Er treed dus een aanbodoverschot op. Er komt op de meeste markten een proces op gang om dat neerwaartse druk uitoefent op de prijs, dat in principe doorgaat tot het onevenwicht is weggewerkt. VRAAGOVERSCHOT Stel dat de prijs slechts €10 bedraagt. Tegen deze prijs schiet het aanbod (15) tekort ten opzichte van de gevraagde hoeveelheid (40). Een gedeelte van de kopers komt niet aan zijn trekken. Ze zijn bereid een hogere prijs te betalen, wat producenten ertoe aanzet meer aan te bieden. Er is dus een opwaartse druk om de evenwichtssituatie te bereiken.

4.3 Verschuiving in het Marktevenwicht Verandering van het marktevenwicht – hoe het marktevenwicht wijzigt wanneer een of meer van deze overige factoren veranderen.

Wiskundige benadering: Stel dat door een toename van het inkomen de vraagfunctie er nu als volgt uitziet: xv = 80 – 2p Graphisch komt dit overeen met een verschuiving van de vraagcurve naar rechts. Het evenwicht vinden we door de nieuwe vraagfunctie geleik te stellen aan het aanbod: 80 – 2p = -15 + 3p We vinden p = 19 x = (80 – 2) * 19 = 42 De prijs neemt toe en ook de verkochte hoeveelheid stijgt.

Voorbeeld van verschillende mogelijkheden: a) Stijging van de vraag – verschuiving naar rechts (bv. Tengevolgen van een inkomstentoename of een toename in de prijs van een substituut) b) Stijging van het aanbod – verschuiving naar rechts (bv. Invloed van een betere technologie of een daling van een inputprijs)

ALGEMENE ECONOMIE c) Stijging van de vraag en het aanbod – hoeveelheid neemttoe maar invloed op de evenwichtsprijs hangt af van de ligging van de curven en de groote van de verschuiving d) Daling van de vraag en stijging van het aanbod – vraag naar links, aanbod naar rechts (invloed op de evenwichtshoeveelheid onzeker, de prijs daalt).

4.4 Het Marktmechanisme in Werking: Toepassingen Effecten op prijzen en consumptie Het raamwerk van vraag en aanbod is een rijk instrument dat het mogelijk maakt om een heel gamma fenomenen te begrijpen die zich in de realiteit voordoen. Het verklaart waarrom:  Rijzen duurder is tijdens schoolvakanties  Prijzen van platina op de internationale markten in 2000 stegen (met ongeveer 50%) ten gevolge van het courant inbouwen van katalysotoren (waarbij platina gebruikt wordt) in nieuwe auto’s. Actualiteit: Teidens de lockdown moesten de bloemenwinkels en tuincentra hun deuren sluiten, daarmee viel een belangrijke afzetmarkt van Tuliflor op een cruciaal moment in het jaar weg.

ALGEMENE ECONOMIE

HOOFDSTUK 4 4.1 Inleiding Bedrijf      

Organisatie die inputs (productiefactoren) omzet in outputs (productie) Productiefunctie en -proces Keuze tussen kapitaal en arbeid (bepaald door relatieve prijs) Doelstelling: gegeven productieniveau produceren tegen de laagste mogelijke kosten Korte (beperkt) vs. Lange termijn: vaste vs. variabele inputs (Los van de marktsituatie)

4.2 Bedrijven en de organisatie van de productie 

 

‘BEDRIJF’ = Organisatievorm die inputs zoals kapitaal (machines, grondstoffen) en arbeid intern coördineert om output te realiseren o vb: GdF-Suez heeft eigen elektriciteitscentralen en verkoopt (ook) zelf elektriciteit aan klanten ‘MARKT’ = inputs uit de markt aankopen en de gecombineerd een output realiseren o vb: Filmregisseur huurt acteurs en cameramensen ‘HYBRIDE’ = organisatievormen maken gebruik van bedrijf en markt o vb: VRT heeft “in-huis” producties en aangekochte producties bij externe productiehuizen

Voordelen van de organisatie van productie in bedrijven  Transactiekosten o vb: zoekkosten, contractuele kosten, monitorkosten,...  Schaalvoordelen o vb: gedeelde vaste kosten bij productieproces  Diversificatie- of “gamma”-voordelen o vb: one-stop shopping (warenhuizen)  Specialisatie en teamwerk o vb: complementaire activiteiten Doelstellingen en beperkingen van bedrijven  Doel bedrijf: maximum aan economische winst: o Productieopbrengsten o Opportuniteitskosten van ingezette productiefactoren (expliciete + impliciete kosten)  Beperkingen: o Technologische mogelijkheden o Informatiekosten o Marktomstandigheden  Technische efficiëntie: o Economische efficiëntie  Gegeven output tegen minimale kost garandeert grootste mogelijke winst Vormen van bedrijfsorganisatie  Het ervoor zorgen dat iedereen de doelstelling van het bedrijf daadwerkelijk nastreeft? o Bevelsysteem (top geeft alle orders)  Controle is probleem bij imperfecte informatie  Soms is de omschrijving, inschatting van de kost van een activiteit o Makkelijk meetbaar o Moeilijk meetbaar of verifieerbaar

ALGEMENE ECONOMIE 



‘Principal-Agent’ probleem: o Opdrachtgever (de principaal) laat opdracht uitvoeren o Geen garantie dat de uitvoerder (de agent) dit (efficiënt) zal doen o Opdrachtgever heeft informatieprobleem Juiste, congruente, gealigneerde motivatiesystemen kunnen oplossing bieden: o Aandeelhouderschap o Beloningssysteem (bonus/malus) o Lange-termijn contracten

4.3 Productie en kosten: enkel inleidende begrippen 





Productiefunctie op LANGE termijn: � = �(�, �) o F(.) de productiefunctie x=output; k=kapitaal; l=arbeid; o Inputs zijn oneindig deelbaar: continue productiefunctie o Arbeid meten we bv. door machine-uren o vb: �=4�� Voorbeeld: o Frituur produceert met de inputs aardappelen, vetstoffen, arbeid en diverse kapitaalgoederen (gebouw, friteuse...) de output “een pakje friet” Productiefunctie op korte termijn: � = �(�, �): kapitaalinput ligt vast

De productiefunctie geeft de maximale output weer voor elke combinatie van inputs:  Geen verspilling van middelen  Efficiënte productie  Alle punten onder de productiefunctie zijn technisch mogelijk, maar inefficiënt 

Productiefunctie kan doorheen de tijd (opwaarts) verschuiven door technologische vooruitgang o Vb:  Lagere zoektijd bij Google  Verhoogde tele bereikbaarheid van werknemers

Productiekosten: (ir)relevante kosten  Middelen (inputs) zijn duur door o Schaarste o Opportuniteitskosten  Opportuniteitskost = weergave van de waarde in de beste alternatieve aanwending  Prijs van input = opportuniteitskost o Arbeider kost vat concurrent biedt voor gelijksoortige arbeid o Internettijd kost wat het opbrengt indien verkocht aan andere, gelijkaardige afnemer  Sommige uitgaven zijn verzonken kosten of ‘sunken costs’: o Nooit meer recupereerbaar en bijgevolg waardeloos voor alternatieve aanwendingen (opp. kost = 0) o Hebben geen invloed maar op toekomstige beslissingen o vb: bedrijfsspecifieke opstartkosten, gedane reclame-uitgaven  ‘Vaste kosten’ o Variëren niet met het outputniveau

ALGEMENE ECONOMIE Kunnen opportuniteitskosten (i.e. recupereerbaar) zijn vb: (boekhoudkundig afgeschreven) gebouw, standaardmeubilair, gratis gekregen licentie ‘Variabele kosten’: o Nemen toe met het productieniveau o Zijn meestal opportuniteitskosten o o



Voorbeelden van types van kosten in een hypothetisch bedrijf

4.4 Het gedrag van de producent op lange termijn: de optimale keuze van de inputs in de productie   



De lange termijn begint wanneer het niveau van alle inputs variabele en optimaal inzetbaar is: land, machines, arbeid, kennis, … Een investering op lange termijn houdt rekening met o.a. productiecapaciteit, aanwerving van personeel Belangrijke begrippen zijn: o Substitutiemogelijkheden tussen inputs o Schaalopbrengsten Sommige combinaties van inputs leveren hetzelfde outputniveau op: o “Een isoquant geeft alle mogelijke combinaties van arbeid en kapitaal die dezelfde output opleveren”:  �0 =�(�,�) o vb: productiefunctie: � = 2��, isoquant: 9 = 2�� → � = 9 /2�  Het isoquantenveld geeft de verzameling van alle isoquanten weer voor een gegeven productiefunctie  Kapitaal en arbeid zijn dus onderling substitueerbaar  vb: landbouwmachines, vaatwasmachines, internetboekingen, … vervangen arbeid door kapitaal

Mogelijke vorm van een langetermijnproductiefunctie

ALGEMENE ECONOMIE

Eigenschappen van isoquanten  Hoe verder van de oorsprong, hoe hoger de output  “Kardinale” eigenschap  Isoquanten o Hebben dalend verloop:  Minder inzet van input 1 vereist meer inzet van input 2 voor gelijke output o Zijn convex naar de oorsprong  Verdere daling van input 1 vereist steeds meer extra eenheden van input 2 voor gelijke output o Raken/snijden elkaar niet  De marginale technische substitutiegraad geeft de mate van vervangbaarheid tussen, bv. kapitaal en arbeid weer (bij constante output): Relatie tussen marginale technische substitutiegraad en de marginale producten van arbeid en kapitaal Wiskundige benadering: De marginale technische substitutiegraad is dus gelijk aan de verhouding van het marginaal product van arbeid tot het marginaal product van kapitaal!   

 

De MTSGkl is de verhouding van het marginaal product van arbeid tot het marginaal product van kapitaal Voorbeeld: f(k,l+1)-f(k,l)=5 en f(k+1,l)-f(k,l)=20 de MTSGkl bedraagt dus

Het bedrijf kan 1 eenheid kapitaal laten vervangen door 4 eenheden arbeid en toch dezelfde output bewaren. Het bedrijf kan YYn eenheid arbeid laten vervangen door 1⁄4 eenheid kapitaal en toch dezelfde output bewaren.

Helling isoquant

ALGEMENE ECONOMIE Isoquanten raken of snijden elkaar niet:

Toenemende, afnemende of constante schaalopbrengsten   

Kenmerk van de productie op lange termijn: mogelijkheid om alle productiefactoren te wijzigen Wat is het verband tussen de schaal (omvang, inputs) van een bedrijf en de productie? Schaalvergroting: Laten we de inzet van alle inputs met een factor h (>1) vermenigvuldigen (vb. h = 2 → verdubbeling van de schaal) - gelijke proportionele toename van alle productiefactoren

� = �(�, �); schaalvergroting �’ = �(h�, h�) met h > 1 → Hoe evolueert het productievolume?  Toenemende schaalopbrengsten: productie neemt meer dan evenredig toe met de inzet van productiefactoren f(hl, hk) > hf(l, k) (dwz x’ > hx ) met h > 1  Constante schaalopbrengsten: productie neemt perfect evenredig toe met de inzet van productiefactoren f(hl,hk)=hf(l,k) (dwzx’=hx)met h>1  Afnemende schaalopbrensten: productie neemt minder dan evenredig toe met de inzet van productiefactoren f(hl,hk) ��(�) dan loont het met winstmarge � − ��(�) per eenheid om meer te produceren! Wanneer � < ��(�) dan loont het om geen verlies van ��(�) − � te lijden per verkochte eenheid

Figuur 5.1:Prijsvorming voor de individuele onderneming bij zuivere mededinging

Korte termijn!

4.2 De aanbodfunctie van de onderneming op korte termijn    

Figuur 5.2: Winstmaximalisatie bij zuivere mededining

Hoe verandert het bedrijf de optimale productie bij veranderende prijs? Dit resulteert in de aanbodfunctie Het bedrijf neemt de prijs als gegeven en zal een optimale hoeveelheid aanbieden via de MKcurve o Wanneer o p= MK > GVK, dan is het optimaal om te blijven produceren o p= MK < GK, dan maakt het bedrijf verlies o GVK < p < GK, dan is verder blijven produceren een optimale strategie om het verlies te minimaliseren

Afleiding van het markt aanbod  Aanbod vertoont stijgend verloop:

ALGEMENE ECONOMIE

  

o bij p = 20 zijn alle productie-eenheden met MK > 20 niet rendabel o bij p = 25 zijn alle productie-eenheden met 20 < MK < 25 wel rendabel geworden! Wanneer de marktprijs stijgt, stijgt het aanbod! (positieve verband) Individueel aanbod → marktaanbod? Marktaanbod = horizontale sommatie van individuele aanbodfuncties o Prijs = constant maar tel de hoeveelheden op o Waarde op de horizontale (output) optellen

4.3 Het langetermijevenwicht van de representatieve onderneming  Op lange termijn: o zijn er in een competitieve markt geen economische overwinsten o passen ondernemingen hun schaal aan  breiden bedrijven hun investeringen uit indien rendabel  verdwijnt overcapaciteit om lange-termijn kosten teoptimaliseren o Treden extra bedrijven toe tot winstgevende sectoren (Vb: Telenet Mobile: King & Kong) o Verlaten verlieslatende bedrijven de markt (Vb: O’Cool)  Competitief marktevenwicht op lange termijn: o uit winstmaximalisatie door individuele onderneming volgt dat prijs = marginale kosten; o uit vrije toetreding volgt dat prijs = minimum van gemiddelde kostenfunctie, zodat geen economische winst meer wordt gemaakt; o aantal ondernemingen is zodanig dat marktvraag = marktaanbod Lange-termijn evenwicht in een competitieve markt  Iedere onderneming maximaliseert haar winst (�� = �);  De winst van de onderneming is nul zodat er geen toe- of uittreding meer is ( � = ��);  De totale marktvraag = totale marktaanbod

5. Monopolie 5.1 Oorzaken van monopolie  Monopolie is een “alleenrecht” en ontstaat door o significante kostenvoordelen  toegang tot goedkope grondstoffen  superieure productietechnologie o toetredingsbeperkingen  exclusief intellectueel eigendomsrecht (patent)  Vb. Coca cola op het coca cola recept  exclusieve overheidslicentie  Vb. NMBS  anti-competitief gedrag (“roofprijzen” met p0 bij prijselastische vraag: o effect van toegenomen verkoop is groter dan invloed van prijsvermindering, dus TO stijgt  ��(�)...


Similar Free PDFs