Analyse van een methode PDF

Title Analyse van een methode
Author Jens van Zuijlen
Course Youth Law
Institution University of Virginia
Pages 4
File Size 138.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 53
Total Views 176

Summary

Download Analyse van een methode PDF


Description

Analyse- en ontwerpmodel t.b.v. Oriënteren op Ontwerpen De ontwerpcyclus bestaat uit een aantal stappen: 1. Analyse 2. Ontwerp 3. Ontwikkelen 4. Uitvoeren 5. Evalueren Deze zijn gebaseerd op het ADDIE-model. De leertaak volgt deze stappen. Het analyse- en ontwerpmodel is gebaseerd op: Visible Learning van J. Hattie, Leren in vijf dimensies van R. Marzano & W. Miedema, het artikel ‘Wat bepaalt de kwaliteit van digitaal leermateriaal’ van A. Reints & H. Wilkens en het handboek vakdidactiek aardrijkskunde van het centrum voor Educatieve Geografie. Er zijn drie soorten opdrachten. 1. Doe-opdrachten. Hier staat een symbool van een markeerstift voor. Bij deze opdrachten maak je aantekeningen op een gekopieerd blad of markeer je met stiften. Van doeopdrachten maak je een A3-scan en deze voeg je bij in de bijlagen achteraan het verantwoordingsdocument. 2. Denkopdrachten. Hier staat een symbool van een brein voor. Bij deze opdrachten denk je na over de betekenis van de patronen die je ontdekt hebt bij de doe-opdracht. Bij denkopdrachten formuleer je het antwoord achter het vraagteken in het verantwoordingsdocument. 3. Leesopdracht. Hier staat een symbool van een boek voor. Bij deze opdrachten bestudeer je de bijbehorende tekst. Je kunt op verschillende niveaus naar een methode kijken (in de colleges worden voorbeelden gegeven): 1. Methodeniveau 2. Leermiddelniveau 3. Hoofdstukniveau 4. Paragraafniveau 5. Alineaniveau 6. Zinsniveau 7. Woord- of begripsniveau Een methode bestaat meestal uit: 1. Tekstboek en/of basisboek 2. Werkboek of opdrachtenboek 3. Digitale component 4. Toets bundel 5. Docentenhandleiding De analyse vindt op verschillende niveaus plaats. De uitwerking van de leertaak ‘oriënteren op ontwerpen’ alleen op paragraafniveau.

1. ANALYSE: 1.1. Oriënteren 1.1.1. NB: Je werkt met een methode voor vmbo (bb-t) Met welke methode, welke jaarlaag wil je werken? 1.1.2. Wat is de structuur van de methode? A. Methodeniveau? Uit welke leermiddelen bestaat de methode?

B. Leermiddelniveau tekstboek? Uit welke onderdelen is het tekstboek opgebouwd? (bijvoorbeeld: eerst een omschrijving van hoe je het tekstboek moet gebruiken, gevolgd door 6 hoofdstukken. Na iedere twee inhoudelijke hoofdstukken volgt een projecthoofdstuk. Achterin het boek staat een register).

C. Leermiddelniveau werkboek? Uit welke onderdelen is het werkboek opgebouwd? (bijvoorbeeld: eerst een omschrijving van hoe je het werkboek moet gebruiken, gevolgd door 6 hoofdstukken. Na iedere twee inhoudelijke hoofdstukken volgt een projecthoofdstuk. Achterin het werkboek vind je de topografie en plek voor aantekeningen).

D. Hoofdstukniveau tekstboek & werkboek? 

     



Uit welke onderdelen is het hoofdstuk opgebouwd? Ga in op de volgorde waarin paragrafen in het hoofdstuk geordend zijn. Welke logica zit er achter de keuze van onderwerpen(bijvoorbeeld steeds een ander schaalniveau, tijd, gebied, dimensie, geografische vraag of werkwijze)? Welke logica zit er achter de opbouw van de opdrachten (bijvoorbeeld eerst simpele warming upvragen, dan de kern, ICT-opdrachten en vervolgens topografie, keuzestof of oefentoets)? Hoe en met wat worden hoofdstukken geopend en afgesloten? Worden doelstellingen of succescriteria geformuleerd?, Voorkennis geactiveerd, gemotiveerd? Bepaalde werkvormen gestimuleerd zoals bijvoorbeeld discussie of groepswerk? Is er aandacht voor differentiatie? Wordt er geëvalueerd op het behalen van de doelstellingen/succescriteria?

1.1.3. Een eerste indruk: wat valt je op aan de keuzes die gemaakt zijn? Waar wordt veel en waar wordt weinig aandacht aan besteed? Als jij uitgever zou zijn, welke zaken zou je dan hetzelfde en welke anders doen?

1.1.4. Welke paragraaf wil je nader analyseren? 1.1.5. Kopieer de paragraaf uit het tekstboek één keer, het werkboek twee keer op A3-formaat.

1.2. Conceptmap maken (paragraafniveau) 1.2.1. Lees de gekozen paragraaf uit het tekstboek nauwkeurig. 1.2.2. Maak aantekeningen en arceer in verschillende kleuren belangrijke zaken*. *Belangrijke zaken zijn bv. concepten, begrippen, voorbeelden en de relaties daartussen. Het gaat erom dat je nadenkt over de functie van stukken tekst. Waar dient het stuk toe? Maak bij de kleuren een legenda.

1.2.3. Maak een schets-conceptmap op een leeg A3-vel. In het college wordt behandeld hoe je dat doet. 1. Bepaal wat het centrale thema is en plaats deze op een prominente plek op je lege vel. 2. Zet de begrippen, gevolgen etc. die het belangrijkst zijn in de buurt van het centrale thema en de begrippen die minder belangrijk zijn verder weg. 3. Koppel de kennisonderdelen door middel van pijlen aan elkaar. 4. Voorzie de pijlen van tekst.

1.2.4. Maak een nette versie van de conceptmap.

1.2.5

Wat valt je op en wat is belangrijk? Wat is de verhouding tussen de verschillende soorten kennis; wat komt veel voor, wat weinig? Ontbreken er zaken, staan er fouten en/of zijn er zaken die impliciet in de tekst zitten maar niet expliciet genoemd worden. Zijn er misschien nog andere opmerklijkheden?

1.3 Strategische leerprocessen (paragraafniveau) 1.3.1. Maak de opdrachten in het werkboek en schrijf bij iedere opdracht die je maakt alle functionele* stappen op die de leerling moet uitvoeren. Met functionele stappen wordt bedoeld dat je bijvoorbeeld niet ieder detail hoeft op te schrijven maar m.n. de denkstappen. Bijvoorbeeld: er staan twee begrippen in de vraag. Stap 1 is dat je eerst nadenkt wat de begrippen betekenen etc.

Drie niveaus van strategische leerprocessen inclusief bijbehorende handelingswerkwoorden. A. Basiskennis Samenvatten, Hoofdlijnen weergeven, onthouden, oefenen, begrijpen, benoemen, combineren, beschrijven, opsommen.

B. Verbreding en verdieping van kennis

C.

Plannen, evalueren/reflecteren, zelf uitleggen, zelf bevragen, analyseren, toepassen, beargumenteren, vergelijken, kritisch beschouwen, oorzaak-gevolgrelaties benoemen, verbanden leggen, verklaren, classificeren, abstraheren, inductief/deductief redeneren. Transfer Overeenkomsten en verschillen tussen situaties/problemen/locatie/vraagstukken benoemen, creëren, formuleren, genereren, hypothese stellen, reflecteren, theoretiseren, voorspellen, waarderen, denken over normen en waarden

1.3.2. Noteer bij iedere opdracht met welk handelingswerkwoord je te maken hebt. Markeer daarbij basiskennis groen, verbreding en verdieping geel en transfer roze. Soorten vaardigheden A. Geografisch vaardigheden O.a. doen van geografisch onderzoek, veldwerkvaardigheden, stellen van geografische vragen, geografische werkwijzen, kaartvaardigheden, atlasvaardigheden.

B. Algemene vaardigheden O.a. raadplegen en beoordelen van bronnen, lezen en maken van grafieken en tabellen, tekstbegrip.

1.3.3. Welke vaardigheden worden er in het paragraaf toegepast? 1.3.4. Wat valt je op bij 1.3.1. t/m 1.3.3 en wat is daarbij belangrijk? Wat is de verhouding en tussen de verschillende soorten leerprocessen en vaardigheden; wat komt veel voor, wat weinig? Is er een bepaalde strategie/volgorde/patroon te ontdekken? Ontbreken er zaken, staan er fouten? Zijn er misschien nog andere opmerkelijke zaken?

1.4 Evaluatie Beschrijf hoe je de stap ‘analyse’ geëvalueerd hebt.

++2. ONTWERP 2.1. De analyse is gemaakt. Waar wil je extra aandacht aan besteden? In feite formuleer je hiermee de ontwerpeisen. Welke kennis, vaardigheden, leerstrategieën wil je een plaats geven? 2.2. Doelen, succescriteria en leeractiviteiten.  Formuleer doelen en succescriteria. Hoe ziet het er uit als een leerling het goed begrijpt?  Formuleer hier leerling- en docentactiviteiten bij en te gebruiken media. Hoe je dit moet doen wordt tijdens de colleges verder uitgelegd....


Similar Free PDFs