Bijbelverhaal Mozes - bijbelverhalen in het kort PDF

Title Bijbelverhaal Mozes - bijbelverhalen in het kort
Course Godsdienst
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 10
File Size 120.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 29
Total Views 140

Summary

bijbelverhalen in het kort...


Description

Bijbelverhaal: Een mandje op het water, Exodus 1 en 2 In Egypte groeide het volk van Israël flink aan. Ze verspreidden zich over het hele land. De nieuwe farao van Egypte vond dat bedreigend. ‘Straks overheersen die Israëlieten ons’, zei de koning. ‘Daar moet ik een stokje voor steken.’ De koning dacht diep na en vond een plan om het volk van Israël klein te krijgen. ‘We laten dat volk als slaven voor ons werken’, grinnikte hij en hij wreef in zijn handen van genoegen. Slavendrijvers dwongen de Israëlieten tot zwaar werk. Van ’s morgensvroeg tot ’s avonds laat moesten zij van klei bakstenen maken voor de nieuwe steden van de koning. Maar dat was nog niet voldoende voor hem. ‘Gooi alle pasgeboren Hebreeuwse jongens in de Nijl’, gebood de farao zijn eigen volk. ‘Ik moet en ik zal dat volk klein krijgen!’ Niet lang daarna werd een jongetje geboren in een Hebreeuws gezin. Drie maand lang kon de moeder het verborgen houden voor de Egyptenaren maar dan werd de situatie onhoudbaar. Ze wou koste wat het kost haar zoontje redden. Daarom nam ze een rieten mandje, bestreek het met pek zodat het waterdicht werd en legde daar voorzichtig haar baby in. Haar dochter Mirjam stond nieuwsgierig toe te kijken. ‘Wat doe je nu toch, mama?’, vroeg ze. De moeder legde het mandje in de armen van Mirjam. ‘Ga met je broertje naar de Nijl’, gebood ze. ‘Verstop hem tussen het riet. Het deinen van het water zal hem zachtjes wiegen en in slaap houden. Verlies hem niet uit het oog.’ Mirjam gehoorzaamde haar moeder. Ze zette de mand die haar broertje droeg tussen het riet van de Nijl en verstopte zichzelf een eindje verderop. Niet veel later kwam een prinses, de dochter van de farao, baden in de Nijl. Haar dienstmeisjes wachtten geduldig op de oever. ‘Kijk, een mandje’, zei de prinses. ‘Wat zou daarin zitten?’ Een van de dienstmeisjes ging het mandje halen en bracht het naar de prinses. ‘Een baby’tje’, riep de prinses verrukt toen ze het mandje opende. ‘Dat moet een Hebreeuws kindje zijn.’ Het jongetje begon te huilen en de prinses kreeg medelijden. ‘Dit kindje mag niet sterven’, besliste ze. Mirjam had alles gehoord en gezien en kwam nu tevoorschijn. ‘Zal ik een voedster zoeken om het kind voor jou te voeden?’, vroeg ze slim. Dat vond de prinses een goed idee. Zo kwam het kind terug bij zijn moeder die hem voedde tot hij groot genoeg was om bij de prinses in het paleis te wonen. ‘Ik noem hem Mozes,’ zei de prinses, ‘want ik heb hem uit het water gehaald.’ De prinses voedde hem op als haar eigen zoon. Mozes groeide op en werd een sterke man. Hoewel hij als een Egyptenaar was opgevoed, voelde hij toch de band met de Israëlieten en hij zocht hen steeds vaker op. Op een dag zag Mozes hoe een Egyptenaar een Israëliet mishandelde. Snel keek hij om zich heen en toen hij merkte dat niemand het zag, sloeg hij de Egyptenaar neer. De man bleef levenloos liggen en Mozes begroef hem vlug onder het zand. De volgende dag zag hij twee Hebreeuwse mannen vechten. ‘Stop met vechten’, gebood Mozes. ‘Ga jij de baas over ons spelen?’, riep een van hen. ‘En als we niet luisteren, ga je ons dan vermoorden zoals die Egyptenaar gisteren?’ Mozes schrok hard. Hij dacht dat niemand de moord gezien had, maar hij had het fout. Als het nieuws van de moord als een lopend vuurtje zou rondgaan en bij de farao toekomen, was het met hem gedaan.

Mozes keerde niet terug naar het paleis. Hij vluchtte naar de woestijn. Hij dwaalde rond en kwam terecht in Midjan. Daar ontmoette hij de zeven dochters van de Midjanitische priester, Jetro. Hij trouwde met een van hen, Sippora. Hij bleef in Midjan wonen en hoedde de kudden van zijn schoonvader Jetro. (Geschreven door: Mie Reyniers)

Bijbelverhaal: De brandende braamstruik, Exodus 3 en 4 Mozes dreef de kudde schapen en geiten van zijn schoonvader Jetro over de steppe naar de berg Horeb. Een braamstruik trok zijn aandacht. De struik stond in brand en toch verbrandde die niet. Wat vreemd! Nieuwsgierig kwam Mozes dichterbij. ‘Mozes, Mozes!’, riep een stem uit de struik. ‘Ja?’ zei Mozes verbaasd. ‘Kom niet dichterbij’, waarschuwde de stem van God. ‘Trek je sandalen uit, je staat op heilige grond. Ik ben het, jouw God, de God van je vader, van Abraham, van Isaak en Jacob.’ Snel zakte Mozes door zijn knieën, knoopte zijn sandalen los en verborg vol ontzag zijn gezicht in de handen. ‘Mozes’, zei God, ‘Ik heb gezien hoe Mijn volk lijdt in Egypte. Ik zie hoe ze geslagen en onderdrukt worden. Ik hoor Mijn volk huilen en jammeren. Ik wil de Israëlieten uit Egypte weghalen en hen naar een mooi land brengen, naar een land waar het goed leven is, het land van melk en honing. Jij moet Me daarbij helpen, Mozes. Ga naar de farao en bevrijdt Mijn volk uit zijn greep.’ ‘Ik?’, vroeg Mozes. ‘Hoe kan ik dat op mijn eentje?’ ‘Ik zal bij je zijn’, zei God. ‘De Israëlieten zullen me niet geloven’, zei Mozes. ‘Als ze me vragen: “Wat is de naam van die God?” wat moet ik dan zeggen?’ God antwoordde: ‘Zeg tegen de Israëlieten: “De Heer heeft me gestuurd, de God van uw voorouders, van Abraham, Isaak en Jacob”. Noem mij “Ik ben die er is”, want Ik zal er altijd zijn voor de Israëlieten.’ God zag Mozes aarzelen. ‘Ga naar de oudsten van Israël en leg uit dat Ik jou gestuurd heb. Zeg hen dat Ik de jammerklachten van de Israëlieten gehoord heb en dat Ik hen wil bevrijden.’ ‘Ze zullen mij niet geloven’, jammerde Mozes. ‘Ik zal hen met wondertekens overtuigen’, stelde God hem gerust. ‘Maar ik ben geen goed spreker’, klaagde Mozes. ‘Ik vind nooit de juiste woorden.’ ‘Wees gerust,’ zei God, ‘Ik zal bij je zijn en Ik zal je de juiste woorden ingeven.’ ‘Stuur toch maar liever iemand anders’, stribbelde Mozes tegen. ‘Nee,’ zei God kordaat, ‘Ik wil dat jij gaat, en niemand anders. Neem jouw broer Aäron mee. Hij kan het goed uitleggen, hij zal jouw mond zijn. Hij is trouwens al onderweg.’ Mozes verzette zich niet langer. Hij keerde terug naar zijn vrouw, zijn kinderen en zijn schoonvader om afscheid te nemen en vertrok. Onderweg ontmoette hij Aäron, zijn broer, die hem tegemoet kwam en met hem meeging naar Egypte. (Geschreven door: Mie Reyniers)

Bijbelverhaal: Het slavenwerk wordt zwaarder, Exodus 5 en 6 Mozes en Aäron stonden voor de koning. ‘Koning,’ zei Mozes, ‘onze Heer, de God van Israël zegt: laat Mijn volk gaan om drie dagen feest te vieren in de woestijn ter ere van Mij.’ De koning keek geamuseerd toe. ‘Ik ken die God van jullie niet,’ zei hij, ‘waarom zou ik dan doen wat hij zegt?’ ‘Omdat God naar ons is gekomen’, antwoordde Mozes. ‘Hij heeft ons gezegd dat we naar de woestijn moeten om offers te brengen.’ Nu werd de koning boos. ‘Het volk blijft hier, ik laat de Israëlieten niet gaan’, zei hij. ‘Hoe durf je vragen om hen drie dagen van het werk af te houden? Het volk is nu al veel te lui en dan zouden ze nog eens drie dagen ophouden met werken! Het idee alleen al. Vertrek, en ga werken!’ Meteen nadat Mozes en Aäron vertrokken waren, gaf de farao het bevel om de Israëlieten harder te laten werken. Voortaan kregen ze geen stro meer om in de klei te verwerken, ze moesten er zelf voor zorgen. En toch werden er evenveel stenen per dag verwacht. Wie minder stenen bakte, werd afgeranseld. De Israëlieten klaagden. ‘Jullie zijn bedankt hoor’, zeiden ze tegen Mozes en Aäron. ‘Dankzij jullie moeten we veel harder werken.’ Op zijn beurt ging Mozes bij God klagen. ‘Waarom bent U zo hard voor ons?’, vroeg hij. ‘In plaats van ons te bevrijden, moeten we nu veel harder werken. Hebt U me daarvoor uit de woestijn geroepen?’ ‘Mozes, Ik ben de Heer’, zei God. ‘De God van Abraham, Isaak en Jacob. Ik heb het gejammer van de Israëlieten gehoord. Ik zal hen uit Egypte leiden en hen verlossen van de slavernij. Ik zal het volk naar het land brengen dat ik aan hun vaderen beloofd heb.’ Mozes bracht deze boodschap over aan de Israëlieten maar ze luisterden niet meer naar hem. Ze waren de moed kwijt door het zware slavenwerk. ‘Ga terug naar de farao’, zei God. ‘Wat moet ik nu bij de farao’, riep Mozes radeloos. ‘Mijn eigen volk wil niet naar me luisteren, wat zal de farao dan naar me luisteren?’ ‘Als de farao niet wil luisteren, moet Aäron zijn staf op de grond gooien’, zei God. ‘Die staf zal een slang worden.’ (Geschreven door: Mie Reyniers)

Bijbelverhaal: De tien plagen, Exodus 7-11 ‘Laat mijn volk gaan’, zei Mozes tot de farao. De farao lachte spottend. Daarop gooide Aäron zijn staf op de grond, de staf veranderde meteen in een slang. Da farao lachte nu nog harder. Hij wenkte naar zijn geleerden en tovenaars. Zij gooiden ook hun staf op de grond en meteen krioelde het van slangen op de vloer van het paleis. De farao lachte niet langer toen de slang van Aäron al de andere slangen opat. Toch bleef hij onverzettelijk, hij wilde niet naar Mozes en Aäron luisteren en liet de Israëlieten niet gaan. ‘Ga morgen naar de Nijl’, zei God tegen Mozes. ‘De farao zal daar ook zijn. Zeg tegen de Farao: “De Heer, mijn God, heeft gezegd: laat mijn volk gaan.” Dan moet Aäron zijn staf boven het water van de Nijl houden. Het water zal in bloed veranderen en alle vissen zullen sterven. De Nijl zal stinken en niemand kan nog van het water drinken.’ En zo gebeurde het, maar nog steeds bleef de farao onverzettelijk. Hij draaide zich om, verliet de stinkende Nijl en keerde terug naar zijn paleis.

Toen stuurde God een kikkerplaag over het land, waar je ook keek, kikkers en nog eens kikkers. ‘Laat God mij van die kikkers verlossen’, smeekte hij. ‘Ik zal jouw volk laten gaan.’ Nauwelijks waren de kikkers verdwenen of de koning was zijn belofte al vergeten. Na de kikkers kwamen de muggen. De mensen werden gek van de muggenbeten maar nog steeds liet de farao de Israëlieten niet gaan. Zwermen steekvliegen verduisterden de lucht en drongen het paleis binnen. ‘Het is goed’, riep de koning in paniek. ‘Vertrek maar! Maar ga niet te ver, en bid ook voor mij.’ De koning had een heel kort geheugen want toen de vliegen verdwenen waren, was hij alweer zijn belofte vergeten. De ene plaag volgde de andere op. Het vee van de Egyptenaren werd getroffen door de pest. Al hun dieren stierven. Er kwamen zware stormen met hagelbuien en bliksems, de regen viel onophoudelijk neer. De gewassen die na de stormen waren blijven rechtstaan werden daarna opgevreten door dichte zwermen sprinkhanen. Geen blaadje lieten ze op de bomen staan, geen grassprietje bleef over. Telkens weer beloofde de farao dat het volk mocht gaan om het daarna weer even snel te vergeten. God stuurde de duisternis over het land. Drie dagen lang bleef het dag en nacht stikdonker. De farao was woedend. ‘Uit mijn ogen’, schreeuwde hij naar Mozes. ‘Ik wil je nooit meer zien!’ ‘Zoals je wilt’, zei Mozes. ‘Ik zal uit je ogen verdwijnen, we zullen elkaar nooit meer zien.’ God had Mozes beloofd: ‘Nog één plaag zal Ik sturen, daarna zal de farao jullie laten gaan. Hij zal jullie het land uit jagen.’ Mozes ging naar de Israëlieten zei: ‘Maak jullie klaar voor het vertrek. Om middernacht zullen alle eerstgeborenen sterven. In heel Egypte zal luid gejammer te horen zijn, van in het paleis tot in de huisjes van de slaven. Ook de eerstgeborenen van het vee zullen niet overleven.’ (Geschreven door: Mie Reyniers)

Bijbelverhaal: De uittocht, Exodus 12 en 13 Die nacht deden de Israëlieten wat God had bevolen. Zij slachtten een lam en streken het bloed van het lam aan de bovendorpel en aan de beide deurstijlen van hun buitendeur. Zo wist de engel van de dood welke deur hij moest voorbijgaan. Ze maakten brooddeeg zonder gist want ze hadden geen tijd om het te laten rijzen. Met het deeg bakten ze ongedesemde broden. Met hun reiskleren aan, de gordel om hun middel, sandalen aan en staf in de hand, aten de Israëlieten snel hun maal: het lamsvlees en het brood. Daarna openden ze hun deuren en kwamen naar buiten. Ze hoorden het radeloos geschreeuw uit de huizen van de Egyptenaren. Ook uit het paleis klonk gejammer want zelfs de kroonprins was dood. ‘Verdwijn’, huilde de farao. ‘Verdwijn en kom nooit meer terug. Neem alles mee, jullie bezittingen, jullie vee. Neem ook ons goud en zilver mee. Ga naar de woestijn en ga jullie God maar vereren.’ En zo vertrokken de Israëlieten in een lange stoet, groot en klein, oud en jong, met hun kudden schapen, geiten en runderen. ‘Blijf deze dag gedenken’, zei Mozes tegen het volk. ‘Dit is Pesach, de dag dat God jullie heeft bevrijd uit het slavenland. Jullie zullen die dag ongedesemd brood eten en aan elkaar het verhaal van de bevrijding vertellen.’ (Geschreven door: Mie Reyniers)

Bijbelverhaal: Door de Rietzee, Exodus 14 en 15 God leidde Zijn volk door de woestijn. Hij ging voor hen uit, ’s nachts als een vurig licht, overdag als een wervelwolk. Zo bereikten de Israëlieten de Rietzee waar ze hun kamp opsloegen. Ondertussen had de farao in Egypte spijt gekregen. Hij was niet alleen zijn oudste zoon kwijt maar ook zijn slaven. Wie zou nu voor hem werken en stenen bakken? ‘Hoe kon ik zo dom zijn om de Israëlieten te laten vertrekken?’, jammerde de koning. ‘Het werk ligt stil, er kan niet verder gebouwd worden.’ De koning verzamelde het krijgsvolk. Hij liet de sterkste paarden voor de beste strijdwagens spannen. Daarna zette hij de achtervolging in. De Israëlieten, aan het rusten na de zware tocht, zagen in de verte een grote stofwolk naderen. ‘Dat moeten de Egyptenaren zijn!’, riepen ze in paniek. Ze zaten gevangen als ratten in een val. Aan de ene kant de farao met zijn leger en aan de andere kant de Rietzee. ‘Mozes, wat heb je ons aangedaan?’, huilden ze. ‘Heb je ons weggehaald uit Egypte om hier in de woestijn te sterven? We hebben nochtans gezegd: liever slaaf in Egypte dan omkomen in de woestijn.’ Het was niet het plan van God Zijn volk in de woestijn te laten sterven. ‘Zeg tegen de Israëlieten dat ze moeten verder gaan, dwars door de zee’, zei God tegen Mozes. ‘ Hef je staf en strek je hand uit over de zee.’ Mozes deed wat God hem had opgedragen. Hij hief zijn staf en strekte de hand. Een hevige oostenwind kwam opzetten en dreef het water naar één kant waardoor een weg over droog land verscheen. Snel zette de stoet mensen zich terug in beweging en haastte zich naar de overkant. De Egyptenaren, alle paarden en wagens van de farao, de ruiters en de soldaten gingen achter hen aan, de zee in. Ze waren halverwege de zee als de Israëlieten de overkant veilig bereikten. God liet de oostenwind weer liggen en het water vloeide terug. Het terugvloeiende water overspoelde het hele leger van de farao, al zijn wagens, ruiters en paarden: niemand bleef in leven. Vol ontzag voor God keken de Israëlieten toe. God had hen gered uit de handen van de Egyptenaren. Mozes en de Israëlieten zongen een loflied voor God. Mirjam, de zus van Mozes, nam haar tamboerijn en begon de dansen. Alle vrouwen volgden haar en zongen mee: Ik wil zingen voor de Heer, Zijn macht en Majesteit zijn groot! Paarden en ruiters wierp hij in zee. Na het vrijheidsfeest trokken de Israëlieten weer verder door de woestijn. (Geschreven door: Mie Reyniers)

Bijbelverhaal: Water en brood in de woestijn, Exodus 16 en 17 Drie dagen trok het volk van Israël door de woestijn van Sur zonder water te vinden. Toen kwamen ze aan in Mara, maar het water van Mara was niet te drinken, het was vies en bitter. Het volk begon te morren en te klagen. ‘Mozes, geef ons te drinken ‘, smeekten de mensen. ‘We komen om van de dorst. Maar dit water is niet te drinken.’ Mozes wendde zich tot God en God liet hem een stuk hout in het vieze water gooien. Toen het hout het water raakte, werd het water zoet. ‘Ik wijs jullie de weg’, zei God. ‘Als jullie doen wat Ik zeg, zal Ik jullie niet straffen en zal Ik jullie altijd helpen.’

Terug op krachten gekomen door het water trokken de Israëlieten verder naar Elim, en van Elim trokken ze naar de woestijn van Sin. In de woestijn van Sin begonnen de Israëlieten weer te klagen. Het was warm, de zon brandde onverbiddelijk op hun hoofden. Hun voeten deden pijn, hun spieren waren stijf en het ergste van al: ze hadden honger. ‘Waren we maar in Egypte gebleven’, morden de mensen. ‘Daar waar de vleespotten gevuld en leden we geen honger. Je hebt ons naar de woestijn gebracht om ons te laten omkomen van honger.’ Het was om moedeloos van te worden, maar God sprak Mozes moed in. ‘Ik laat jullie niet omkomen van honger’, zei Hij. ‘Vanavond zullen jullie vlees eten en morgen zullen jullie brood kunnen verzamelen. Zeg tegen de Israëlieten dat ze net zo veel brood mogen verzamelen als ze voor die dag nodig hebben. Op de zesde dag mogen ze twee maal zo veel verzamelen.’ Wat God had gezegd, gebeurde. ’s Avonds streken grote zwermen kwartels neer in het kamp, uitgeput van een lange vlucht en te moe om weg te vliegen als de mensen hen vingen. De volgende morgen lag er overal een korrelig laagje, als bevroren dauw, op de struiken. ‘Manna? Wat is dat?’, vroegen de Israëlieten nieuwsgierig. ‘Dat is brood uit de hemel, een geschenk van God’, zei Mozes. ‘Raap het op en proef er van. Verzamel zo veel als je nodig hebt voor één dag, maar niet meer.’ De Israëlieten raapten de korrels op en lieten het zich smaken. Sommigen luisterden niet naar Mozes en raapten stiekem meer op dan ze nodig hadden. Maar de volgende dag zat hun manna vol wormen en het stonk afschuwelijk. De zesde dag raapten ze twee maal zo veel manna, want op de zevende dag was het sabbat, de rustdag ter ere van God. Op de zevende dag was het voedsel dat ze de dag ervoor raapten, niet bedorven. Degenen die op die dag toch op zoek gingen naar manna, vonden niets. Al de jaren dat de Israëlieten onderweg waren naar het beloofde land, aten ze manna, tot ze de grens bereikten van Kanaän. Vanuit de woestijn van Sin trok het volk van Israël weer verder. God leidde hen van de ene oase naar de andere. Maar toen ze in Refidim toekwamen, bleek daar geen water te zijn. De Israëlieten maakten Mozes verwijten. ‘Geef ons water’, riepen ze. ‘We hebben dorst. Heb je ons weggeleid uit Egypte om ons te laten sterven van de dorst?’ Mozes was radeloos. ‘Wat moet ik toch met dat volk beginnen?’, zei Mozes. ‘Nog even en ze stenigen mij.’ ‘Ga samen met de oudsten voor het volk uit ’, zei God. ‘Neem je staf mee. Ik zal op je wachten bij de rots bij de berg Horeb. Sla met je staf op de rots. Er zal water uit stromen zodat iedereen kan drinken.’ Mozes gehoorzaamde en zo gebeurde wat God gezegd had. (Geschreven door: Mie Reyniers)

Bijbelverhaal: De strijd tegen Amalek, Exodus 17 In Refidim werden de Israëlieten aangevallen door de Amalekieten. Mozes riep Jozua bij zich. ‘We moeten vechten tegen de Amalekieten’, zei hij. ‘Zoek de sterkste en moedigste mannen uit en trek tegen Amalek ten strijde. Ik zal op de top van de heuvel gaan staan met de staf van God in mijn handen.’ Jozua trok met zijn legertje moedige mannen naar de Amalekieten. En Mozes trok samen met Aäron en Chur naar de top van de heuvel. Vanop de heuvel had ze een uitstekend zicht op het strijdtoneel.

Mozes strekte zijn armen uit en hield de staf omhoog. Zo lang hij zijn armen gestrekt hield, waren Jozua en zijn moedige krijgers aan de winnende kant maar zodra Mozes zijn armen liet zakken, begonnen de Amalekieten te winnen. Mozes werd moe en kon de staf bijna niet meer houden. Aäron en Chur haalden een steen waarop Mozes kon zitten. Daarna ondersteunden ze elk een arm. Zo bleven ze zitten tot het avond werd. Toen de zon onderging, was het leger van Amalek verslagen. ‘Wat hier gebeurde, moet je opschrijven,’ zei God, ‘zodat niemand dat vergeet.’ Mozes bouwde een altaar om God te danken. ‘God zal strijd voeren tegen het slechte, tegen Amalek’, zei Mozes. ‘Altijd en overal.’ (Geschreven door: Mie Reyniers)

Bijbelverhaal: De Tien Woorden van God, Exodus 19 en 20 Drie maanden lang trokken de Israëlieten door de woestijn. In de Sinaiwoestijn sloegen ze hun kamp op, vlakbij de berg Sinai. Mozes ging de berg op om te luisteren naar de boodschap van God. ‘Ik heb jullie bevrijd uit Egypte’, zei God. ‘Ik heb jullie gedragen op adelaarsvleugels en jullie tot hier gebracht. Jullie zijn Mijn uitverkoren volk, een koninkrijk van priesters, een voorbeeld voor alle volkeren. Ga dit vertellen aan de Israëlieten.’ Mozes daalde de berg af en bracht de boodschap van God over aan het wachtende volk. Alle mensen waren het met elkaar eens: ze zouden doen wat God hen vroeg. Mozes beklom de berg weer en bracht het antwoord van het volk naar God. ‘Dat is goed’, zei God...


Similar Free PDFs