Kanscontracten - Samenvatting deel II hoofdstuk 4 - Vermogensrecht in kort bestek PDF

Title Kanscontracten - Samenvatting deel II hoofdstuk 4 - Vermogensrecht in kort bestek
Course Goederen- en bijzondere overeenkomstenrecht
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 8
File Size 125.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 61
Total Views 125

Summary

Samenvatting deel II hoofdstuk 4...


Description

Inhoudsopgave Kenmerken.................................................................................................................................................... 2 Spel en weddenschap.................................................................................................................................... 2 Lijfrente......................................................................................................................................................... 3 Kenmerken...........................................................................................................................................................3 Onder bewarende titel.........................................................................................................................................3 Lijf.........................................................................................................................................................................4 Werkelijke kans op winst en verlies......................................................................................................................4 De artikelen 1974 en 1975 oud BW: objectieve onzekerheid.........................................................................5 Objectieve en subjectieve onzekerheid buiten de hypothese van de artikelen 1974 en 1975 oud BW.........5 Ontbinding...........................................................................................................................................................6 Niet-afkoopbaar karakter van de lijfrente i.t.t. eeuwigdurende rente................................................................6 Kostcontract.........................................................................................................................................................6 Kostcontract.........................................................................................................................................................6 Tontine, aanwas en terugval.......................................................................................................................... 7 Tontine..................................................................................................................................................................7 Aanwas en terugval.............................................................................................................................................8 Aleatoir karakter..................................................................................................................................................8

Kanscontracten Kenmerken Een contract is onder bezwarende titel indien aan elke partij de verplichting wordt opgelegd op iets te geven of iets te doen art 1106 oud BW. Een dergelijke overeenkomst is ook wederkerig art 1102 oud BW. Een contract is vergeldend wanneer elke partij zich verbindt om iets te geven of te doen dat gelijkwaardig is, over en weer. Wanneer de gelijkwaardigheid van de prestaties over en weer gelegen is in de kans van winst of verlies, die voor elke partij onafhankelijk is van een onzekere gebeurtenis, dan is er sprake van een kanscontract art 1104, 1964 oud BW. de omvang van de prestaties van de partijen staat bij een kanscontract niet van meet af aan vast. De vraag of een partij iets verschuldigd is en hoeveel, is afhankelijk van een onzekere gebeurtenis waar partijen geen greep op hebben. Kanscontracten hebben een aleatoir karakter en daarom is benadeling principieel uitgesloten. De partijen aanvaarden immers een risico. De kans op winst of verlies, dit risico, vormt het wezenlijke kenmerk van een kanscontract. Als die kans ontbreekt, is het contract nietig wegens gebrek aan voorwerp. Er zijn enorm veel kanscontracten, waarvan er een aantal worden opgesomd in art 1964 oud BW. De kwalificatie van onder bezwarende titel van het kanscontract houdt het buiten de toepassingssfeer van de verboden erfovereenkomsten, in principe blijft het verbod gelden art 1100/1, §1, lid 1 oud BW MAAR er zijn veel versoepelingen art 1100/1, §4, lid 1 oud BW.

Spel en weddenschap Het spel is een contract opgebouwd rond een onzekere gebeurtenis, de spelactiviteit, die bepaalt welke partij moet presteren. De weddenschap is een soort spelcontract, waarbij de spelactiviteit meestal afhangt van een toevallig feit of een derde. Omdat op het moment van de contractsluiting niet zeker is welke partij moet presteren, zijn spel en weddenschap kanscontracten. De spelactiviteit als onzekere gebeurtenis is een menselijke, gereglementeerde activiteit waarbij men een eindresultaat bereikt dat toelaat om van winnaars en verliezers te spreken. Het gaat om de verbintenis om te presteren bij verlies en de verbintenis om de gekozen spelregels na te leven. Het is niet noodzakelijk dat alle contractpartijen ook deelnemers zijn van de activiteit (voorbeeld: gokautomaat). De wet staat geen rechtsvordering toe voor een speelschuld of voor de betaling van een weddenschap art 1965 oud BW. Gezien het immorele karakter van de speelschulden, kan de verliezer de spelexceptie inroepen wanneer de winnaar zijn winst opeist, MAAR wat de verliezer vrijwillig heeft betaald, kan hij niet terugeisen, tenzij er van de kant van de winnaar bedrog, list of oplichting plaatsvond art 1967 oud BW. Deze bepaling moet restrictief worden uitgelegd, de verliezer kan niet terugvorderen wat hij vrijwillig betaalde, maar wel wat hij tot zekerheid in pand gaf. Een rechtsvordering is wel mogelijk voor spelen die geschikt zijn tot oefening in de wapenhandel, de wedlopen te voet of te paard, de wedrennen met wagens, het kaatsspel en andere soortgelijke spelen waarmee de behendigheid en geoefendheid van het lichaam zijn gemoeid art 1966, lid 1 oud BW, evanals voor de kansspelen die zijn toegestaan ingevolge

wet 7 mei 1999 MAAR toch kan de rechter in deze gevallen de vordering afwijzen, indien hij van oordeel is dat het bedrag buitensporig is art 1966, lid 2 oud BW. Algemeen meent men aan dat kanscontracten, buiten die in art 1966 oud BW, een ongeoorloofde oorzaak hebben en dus nietig zijn. Die regel is van openbare orde. Niet enkel het spelcontract zelf, maar ook alle eraan gerelateerde contracten worden door die nietigheid aangetast (voorbeeld: huurcontract gesloten om in onroerend goed dergelijke spelactiviteiten te ontwikkelen). Een specifieke soort van het spelcontract, namelijk het kansspel, kent een uitgebreide strafrechtelijke regeling. Via de wet van 7 mei 1999 probeert de wetgever een systeem van vergunningen voor kansspelexploitanten en die installatie van een toezichthoudende kansspelcommissie de speelzucht te kanaliseren. Definitie kansspel art 2, 1° wet 7 mei 1999.

Lijfrente Kenmerken Lijfrente is een rechtsverhouding waarbij de ene partij (renteplichtige) aan de andere (rentegenieter/rentetrekker) periodiek een bepaalde geldsom (rentetermijn) moet betalen gedurende het leven van het lijf, dat is de rentetrekker of een aangeduide derde persoon. Lijfrente ontstaat niet enkel op basis van een contract, maar hij kan ook voortvloeien uit een testament, de wet of een rechterlijke beslissing. Daarom is het beter om lijfrente aan te duiden als een rechtsverhouding in plaats van als een contract. Als modaliteit bij een schenking of een legaat is de lijfrente gevestigd om niet. De wettelijke voorschriften moeten worden nageleefd art 931, 1969 oud BW en de regels van erfrecht zijn van toepassing art 1970 oud BW. Lijfrente kan ook worden gevestigd onder bezwarende titel, dit is tegen betaling van een som geld of tegen afstand van een geldswaardig roerend goed, of tegen afstand van een onroerend goed art 1968 oud BW. Enkel indien de lijfrente onder bezwarende titel is gevestigd, is er sprake van een kanscontract.

Onder bewarende titel Bij de lijfrente die wordt gevestigd voor een tegenprestatie, is er voor beide partijen een risico. De rentegenieter verschaft de renteplichtige een kapitaal of goed in ruil waarvoor hij gedurende het leven van het lijf rentetermijnen ontvangt. De juiste tegenwaarde is onbekend en hangt af van een mensenleven, er is dus een onzekerheid. Dit aleatoire karakter is essentieel voor het contract van lijfrente onder bezwarende titel. Wanneer de eigenaar van een goed op definitieve wijze dat goed vervreemdt tegen een lijfrente, is er sprake van een koop. Vaak wenst de verkoper op lijfrente in het goed te blijven en behoudt hij daarom het vruchtgebruik voor en verkoopt hij de blote eigendom tegen een lijfrente. Wanneer een persoon een bepaalde som vervreemdt tegen een lijfrente die tegelijkertijd dienst als interest en als amortisatie van het kapitaal, is er sprake van een lening. Lijfrente kan ook dienen als opleg in een verdeling, om de ongelijkheid van de kavels te compenseren. Men kan ook een lijfrente vestigen om zich te kwijten van een steunplicht, een natuurlijke verbintenis of een plicht tot schadevergoeding.

Een lijfrente kan ook gevestigd worden bij wijze van toegeving in het kader van een vaststellingsovereenkomst, waarbij een partij afstand doet van een juridische aanspraak in ruil voor vestiging van een lijfrente door de wederpartij. Naargelang de verrichting waarvan zij een modaliteit vormt, worden de regels van lijfrente aan de bijzonder regels voor die verrichting toegevoegd. De twee partijen bij een lijfrente zijn de stipulant en de renteplichtige. De beneficiaris is de rentetrekker, dit is de persoon aan wie de rente wordt betaald. Meestal is dit de stipulant, MAAR dit is niet altijd zo. Men kan stipuleren dat de rente aan iemand anders verschuldigd is, in dit geval is er een beding ten behoeve van een derde-beneficiaris. Voor die derderentetrekker is de lijfrente een onrechtstreekse schenking art 1973 oud BW. Vaak wordt bij contractsluiting een instapprijs (bouquet) en een periodieke rente betaald. De rentevoet wordt vrij bepaald door de contractanten art 1976 oud BW. De rentevoet moet wel van die aard zijn dat hij aan het contract zijn aleatoire karakter niet ontneemt (voorbeeld: zo laag dat al op voorhand vaststaat dat de renteplichtige erbij zal winnen), want dat zou kunnen leiden tot herkwalificatie als vermomde schenking. Bovendien zou de overeenkomst in zo een geval vernietigbaar zijn. De termijnen zijn burgerlijke vruchten die verkregen zijn van dag tot dag art 1980 oud BW. Bij overlijden trekt de rentegenieter dus maar de termijnen naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij heeft geleefd. MAAR indien contractueel bepaald is dat de rentetermijn op voorhand moet worden betaald, dan is het recht op de volledige termijn verkregen vanaf de dag waarop de betaling moest geschieden art 1980, lid 2 oud BW. Voor de betaling van de rentetermijnen kan een zekerheid bedongen worden.

Lijf Het lijf is de persoon op hoofd van wie de rente is gevestigd. Vaak valt het lijf samen met de rentegenieter (overlevingsrente), MAAR het is mogelijk om de rente op het hoofd van een derde te vestigen die op het genot van de rente geen recht heeft art 1971 oud BW. Men kan ook een maximumtermijn bedingen om zich te beschermen tegen een al te lang leven, dit is een tijdelijke lijfrente, gevestigd op het leven van x, maar eindigend uiterlijk na een bepaalde termijn. Dit gebeurt vaak bij echtgenoten of samenwoners, die tegelijk samen ook rentegenieters zijn. In dat geval moet er nauwkeurig bepaald worden wat er gebeurd als één van beiden overlijdt. Indien er niets bepaald is, wordt de rentetermijn gehalveerd. Vaak wordt er in dat geval aan de lijfrente een andere kansmodaliteit gekoppeld, zoals het beding van aanwas of terugvalling, zodat de langstlevende de volledige rentetermijn kan optrekken. Het bewijs dat het lijf in leven is, rust op de schouders van de rentegenieter. Telkens hij de betaling van de rentetermijnen vordert, moet hij dit bewijs leveren art 1983 oud BW.

Werkelijke kans op winst en verlies Bij een lijfrente is de onzekere gebeurtenis de datum van overlijden van het lijf. Indien bij de sluiting van de overeenkomst die datum met een zekere nauwkeurigheid kan worden voorzien, sluit dat toeval uit en is de overeenkomst nietig wegens afwezigheid van voorwerp.

De afwezigheid van een onzekerheid kan men op 2 manieren beoordelen: 1. Subjectieve toetsing als gemeenrechtelijke oplossing om na te gaan of het aleatoir karakter voorhanden is: men toetst of in de geest van de contractanten een onzekerheid bestond over de levensduur van de lijfrentegenieter of de derde op het hoofd van wie de lijfrente werd gevestigd. 2. Objectieve toetsing: men gaat na of er, gelet op voornamelijk de hoogte van de rentetermijnen en de leeftijd en gezondheidstoestand van het lijf, bij de sluiting van de overeenkomst onzekerheid bestond over welke partij bij de lijfrente zou winnen en wie zou verliezen. De art 1974-1975 oud BW stellen de geldigheid van het lijfrentecontract afhankelijk van een strikt objectieve alea. Het wordt voorgehouden dat buiten het toepassingsgebied van deze bepalingen de subjectieve benaderingswijze moet worden toegepast. De artikelen 1974 en 1975 oud BW: objectieve onzekerheid Er zijn 2 regels waarbij wettelijk en onweerlegbaar wordt vermoed dat er een objectieve zekerheid is over een gebrek aan alea en er dus geen geldig lijfrentecontract voorligt. 1. Elk contract van lijfrente, gevestigd op het hoofd van een persoon die al overleden is op de dag van het contract, blijft zonder gevolgen art 1974 oud BW. 2. Het contract waarbij de rente gevestigd is op het leven van iemand die al was aangetast door een ziekte waaraan hij binnen 20 dagen na de dagtekening van het contract is overleden, is nietig art 1975 oud BW. Dit artikel is van dwingend recht. Voor de toepassing hiervan dienen 3 voorwaarden vervuld te zijn 1) het lijf is bij de contractsluiting aangetast door een ziekte: ruime uitleggen, MAAR ouderdom valt hier niet onder 2) deze ziekte moet het overlijden hebben veroorzaakt 3) het overlijden vond plaats binnen 20 dagen na dagtekening contract In beide gevallen moet het risico objectief worden bekeken en geëvalueerd. Men moet dus niet nagaan of de partijen op het ogenblik van de contractsluiting weet hadden van de dood of van de ziekte. Het gaat immers om het objectieve feit of de ziekte geleid heeft tot de dood binnen de 20 dagen na contractsluiting. Deze bepalingen zijn de emanatie van het aleatoire karakter van het lijfrentecontract en zijn dus niet van toepassing indien de rente gevestigd is om niet. Objectieve en subjectieve onzekerheid buiten de hypothese van de artikelen 1974 en 1975 oud BW Volgens de moderne rechtspraak en rechtsleer kan de lijfrenteovereenkomst bij overlijden buiten de termijn van 20 dagen nog worden vernietigd op grond van het ontbreken van het aleatoire karakter. Dit omwille van de moderne behandelingstechnieken die kunnen leiden tot een verlenging van het stervensproces. De vraag is of de alea hier objectief of subjectief moet geëvalueerd worden. Traditioneel stelt met volgens het gemene recht inzake kanscontracten, waar men het vereiste van aleatoire karakter op subjectieve wijze moet toetsen, het lijfrentecontract kan worden vernietigd wanneer de contractanten op het ogenblik van de contractsluiting subjectieve kennis hadden van het nakende overlijden van het lijf. Dit is zelfs het geval

wanneer deze laatste buiten de wettelijke termijn van 20 dagen of aan een andere ziekte overlijdt dan deze waardoor hij bij de contractsluiting was aangetast. Kwade trouw is dus vereist en moet worden bewezen. De rechtspraak is wel uitermate voorzichtig om dergelijk ontbreken van subjectieve onzekerheid vast te stellen. MAAR recent op overtuigende wijze verdedigd dat subjectieve alea en dus kwade trouw van de partijen irrelevant is. Ook bij overlijden van het lijf buiten de termijn van 20 dagen is de objectieve alea van belang. Zo kan de overeenkomst worden vernietigd wegen gebrek aan alea, indien de slechte gezondheidstoestand van het lijf op het ogenblik van de contractsluiting het aleatoire karakter van de lijfrente uitsluit, ook al wisten de partijen niets af van die slechte gezondheidstoestand en zijn ze dus te goeder trouw. Deze stelling wordt gegrond op een teleologische en grondwetsconforme interpretatie van art 1975 oud BW en de grondslag van deze nietigheid is de afwezigheid van voorwerp.

Ontbinding Als een contractueel bedongen zekerheid niet wordt gesteld, dan kan de rentegenieter de ontbinding van het lijfrentecontract vorderen art 1977 oud BW. De loutere wanbetaling door de renteplichtige geeft de rentegenieter niet het recht om de ontbinding van de overeenkomst te vorderen en aldus terugbetaling van het kapitaal of teruggave van het afgestane goed te verkrijgen art 1978 oud BW. Dit is in afwijking van gemeen recht inzake wederkerige contracten, waar stilzwijgend ontbindend beding geïmpliceerd is art 1184 oud BW. Er is enkel de mogelijkheid van dwanguitvoering van de betaling van de termijnen art 1978 oud BW. Art 1978 oud BW is slechts van suppletieve aard en dus kan het contract een uitdrukkelijk ontbindend beding bevatten, zodat ontbinding bij niet-betaling wel mogelijk is. Vanaf het ogenblik dat het contract ontbonden is, moet elke partij aan de andere alles teruggeven wat zij ontvangen heeft.

Niet-afkoopbaar karakter van de lijfrente i.t.t. eeuwigdurende rente Kostcontract Een altijddurende rente is essentieel aflosbaar art 1911 oud BW. Dit betekent dat de renteplichtige zich van zijn altijddurende plicht kan bevrijden door afkoop via betaling van een kapitaal of som ineens. MAAR deze mogelijkheid is er niet voor lijfrente, want lijfrente is geen altijddurende rente. De lijfrente loopt maar zolang het lijf leeft. Dat de plicht blijft lopen wordt nog eens benadrukt in art 1979 oud BW. Art 1979 oud BW is niet van dwingend recht, dus na de sluiting van de koop op lijfrente kan de rente worden omgezet in een kapitaal.

Kostcontract Het kostcontract bestaat hierin dat een persoon die van een ander een kapitaal of een goed verkregen heeft, er zicht toe verplicht om de vervreemder gedurende zijn hele verdere leven

te onderhouden, voeden, verzorgen, huisvesten. Het kostcontract wordt niet wettelijk geregeld. De regels die eigen zijn aan het lijfrentecontract zijn niet van toepassing op het kostcontract. Wanneer de schuldenaar overlijdt of wanneer het voortduren van het contract materieel of moreel niet meer mogelijk zou zijn, kan het kostcontract in een contract van lijfrente worden omgezet.

Tontine, aanwas en terugval Tontine, aanwas en terugval zijn eerder bedingen die als modaliteiten bij andere overeenkomsten worden gebruikt, dan op zichzelf staande autonome bijzondere overeenkomsten. Er is geen wettelijke regeling voorzien, buiten het art 3.77 BW dat bepaalt dat de regels van toepassing op de beëindiging van vrijwillige mede-eigendom ook gelden voor goederen die in tontine of aanwas zijn.

Tontine Oorspronkelijk was tontine een financiële constructie opgezet door verschillende personen waarbij het voordeel afhankelijk is van de voorwaarde van overleven. In zijn actuele, technische betekenis komt de tontine voor als een bijzonder beding bij een verkoopovereenkomst van onroerend goed aan 2 personen die als kopers elk de helft verkrijgen. Deze kopers willen dat bij overlijden van één van hen, de langstlevende eigenaar wordt van het geheel. Ontwikkeld in Frankrijk door het strenge rechtspraak van het Frans HvC over verbod van overeenkomsten over een niet-opengevallen nalatenschap. Het HvC in België, dat in principe de ontbinding wegens verval van oorzaak niet aanvaardt bij wederkerige overeenkomsten, heeft in het verleden voor tontineovereenkomsten een specifieke beëindigingsgrond aanvaard. ‘Een tontineovereenkomst die de strekking heeft voort te bouwen op een tussen de partijen bestaande feitelijke of juridische verhouding, houdt op te bestaan wanneer deze onderliggende verhouding een einde neemt, zodat hierdoor aan de verdere uitwerking van de overeenkomst iedere zin wordt ontnomen.’ Het nieuw BW introduceert een nieuwe regeling art 3.77 BW, die zegt dat dezelfde regeling als bij vrijwillige mede-eigendom van toepassing is. Zo kan een tontineovereenkomst aangegaan voor onbepaalde duur door elk van de partijen worden opgezegd mits inachtname van een redelijke ...


Similar Free PDFs