Samenvatting Hoofdstuk 4 7102018 PDF

Title Samenvatting Hoofdstuk 4 7102018
Course Bedrijfseconomie
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 9
File Size 408.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 98
Total Views 146

Summary

korte samenvatting
...


Description

Samenvatting: Marktvormen 8/10/2018 1.De markt Vraag en aanbod komen samen op een markt. (niet noodzakelijk een fysieke plaats)  Handel gebeurt op beurzen en is via computernetwerken mogelijk in heel de wereld. Een markt= een abstract begrip dat aanduidt dat vraag en aanbod met elkaar in contact worden gebracht en dat transacties worden gesloten

2.Kenmerken van marktvormen Niet elke markt functioneert op dezelfde manier. Op basis van een aantal kenmerken kunnen markten ingedeeld worden in verschillende marktvormen.

1ste kenmerk: het aantal marktpartijen

de

2 kenmerk: de doorzichtigheid van de markt

3de kenmerk: de toegankelijkheid van de markt voor de marktdeelnemers

-

Elke vrager en aanbieder koopt of verkoopt hoeveelheden die in verhouding tot de markt zeer klein zijn, waardoor 1 individuele marktpartij geen invloed kan uitoefenen op de prijs.

-

Op sommige markten zijn er echter heel weinig aanbieders of heel weinig vragers. Een partij kan dan wel de prijs beïnvloeden heeft marktmacht.

Dit kenmerk bekijkt of alle partijen op de markt toegang hebben tot alle relevante informatie  Bv. Kent iedere vrager alle prijzen, de kwaliteit van elk product, de kenmerken van elk product, kent elke aanbieder de concurrentie? Je kan niet altijd gemakkelijk toetreden tot de markt. Vooral voor de aanbieders zijn er soms grote belemmeringen om op een markt actief te zijn. Deze kunnen op verschillende manieren ontstaan: - Een wet kan opleggen dat maar 1 bedrijf een bepaald product mag aanbieden - Een concurrent kan een zo groot markaandeel hebben dat je alleen door zeet grote reclame-uitgaven op een markt een plaats kan verwerven - De kosten voor onderzoek en ontwikkeling kunnen zo hoog zijn dat je onmogelijk als nieuw bedrijf kan beginnen in deze sector - Patenten kunnen de productie van een goed verbieden Hoe ontoegankelijker een markt, hoe minder concurrentie er mogelijk zal zijn en hoe minder de bestaande aanbieders nieuwe toetreders zullen vrezen.

4de kenmerk: is het Homogeen product: alle aanbieders zullen exact hetzelfde product product homogeen aanbieden Heterogeen product: alle aanbieders/bedrijven bieden een gelijkaardig of heterogeen? product aan, maar er zijn toch verschillen.

Om te beoordelen of een product homogeen of heterogeen is  perceptie van de klant een rol.  Bv. Je hebt 2 frisdrankproducenten die exact dezelfde frisdrank verkopen maar een andere verpakking gebruiken en een marketingstrategie volgen => dit zorgt voor een sterke voorkeur voor 1 van de 2 frisdranken ( frisdrank is een heterogeen product) Hoe heterogener de producten, hoe meer de prijzen van de verschillende aanbieders kunnen verschillen en hoe meer marktmacht elke individuele aanbieder heeft. Op basis van de 4 kenmerken worden er 4 grote marktvormen onderscheiden: 1. 2. 3. 4.

Volkomen concurrentie Monopolie Oligopolie Monopolistische concurrentie

Schema in tabelvorm:

Op basis van bovenstaande gegevens kunnen we afleiden dat de marktvorm bepaalt in welke mate de producent rekening moet houden met de andere aanbieders op de markt = de marktmacht van de producent. o o

Producenten die geen rekening moeten houden met andere aanbieders op de markt bij het bepalen van hun prijs hebben VEEL marktmacht Producenten die wel veel rekening moeten houden met hun concurrenten als ze hun prijs bepalen hebben MINDER marktmacht.

De 2 uiterste marktvormen qua marktmacht zijn: volkomen concurrentie en monopolie

Op een markt die werkt onder volkomen concurrentie heeft een aanbieder geen enkele marktmacht.  Er zijn veel bedrijven die een homogeen product aanbieden.  Elke producent moet de marktprijs aanrekenen Bij een monopolie heeft de aanbieder veel marktmacht.  Hij is de enige aanbieder en toetredingsbelemmeringen voorkomen dat andere aanbieders actief worden op de markt.  Bij de prijszetting zal hij enkel rekening moeten houden met de betalingsbereidheid van de consument. Oligopolie en monopolistische concurrentie liggen tussen deze twee Schema: toenemende marktmacht aanbieders

3.Volkomen concurrentie Kenmerken: De kenmerken zijn zeer strikt: -

Het product moet perfect homogeen zijn  er mag dus geen enkel verschil zijn tussen de producten van verschillende producten De markt is perfect transparant  iedere marktdeelnemer kent de prijs, de kwaliteit,… Er zijn veel aanbieders en er kunnen op elk moment aanbieders bijkomen of de markt verlaten

Moeilijk om een markt te vinden die perfect aan deze kenmerken voldoet.  Vb. de wisselmarkt, de markt voor landbouwgewassen, ..

Prijsvorming: De prijs op de markt komt tot stand door een confrontatie van vraag en aanbod  Iedere aanbieder is zo klein dat hij deze prijs niet kan beïnvloeden  Het bedrijf = prijsnemer en hoeveelheidsaanpasser

De prijs is een gegeven voor alle aanbieders, de grafieken geven het verband weer tussen de markt en de opbrengsten voor een individuele aanbieder.

In het vorig hoofdstuk werd aangegeven dat de individuele producent een hoeveelheid zal aanbieden waarbij de MK =MO.

4.Monopolie Kenmerken: -

Er is maar 1 aanbieder  het aanbod van de monopolist is dus het marktaanbod De prijs die de monopolist zet, is de marktprijs  de consumenten zullen bepalen hoeveel ze willen kopen tegen deze marktprijs  Als de monopolist zijn prijs erg hoog zet: grote winst per eenheid realiseren maar weinig eenheden kunnen verkopen  Als hij de prijs laag zet, zal hij veel eenheden verkopen maar met een beperkte winstmarge per eenheid o De monopolist gaat dus op zoek naar de prijs die hem de hoogste totale winst levert

De reactie van de consumenten op hoge prijzen wordt bepaald door de prijselasticiteit van de vraag van het goed. Hoe elastisch de vraag naar een bepaald goed is hangt onder andere af van de aanwezigheid van substitutiegoederen.  Als er veel substitutiegoederen beschikbaar zijn, zal de consument sterk reageren op prijsstijgingen van de monopolist  Hierdoor wordt de marktmacht van de monopolist beperkt. o

De toetreding tot een monopolistische markt zeer moeilijk is, moet de monopolist toch steeds rekening houden met de mogelijke toetreding van nieuwe concurrenten. o

Door technische innovaties, optreden van de overheid of bedrijven uit het buitenland die een gelijkaardige activiteit in België opstarten kan er toch een concurrent bijkomen

Soorten: We onderscheiden 3 soorten monopolies: 1. Monopolie als gevolg van een kostenvoordeel 2. Monopolie als gevolg van wettelijke beperkingen 3. Het natuurlijk monopolie

Monopolie als gevolg van een kostenvoordeel Ontstaat wanneer 1 bedrijf veel goedkoper kan produceren dan de concurrenten.

o

Doordat het bedrijf goedkoop kan produceren, kan het een prijs zetten waarbij de concurrenten met verlies werken  Eens de concurrerende bedrijven failliet zijn, blijft enkel het efficiëntste bedrijf over. Het beschikt dan over de macht om de prijs te verhogen  De macht is beperkt in tijd, eens er concurrenten komen die eveneens goedkoop kunnen werken, verliest de monopolist zijn macht.

De redenen voor het kostenvoordeel kunnen divers zijn: 1. De monopolist kan als enige beschikken over goedkope grondstoffen. o Wanneer de monopolist eigenaar is van de enige grondstoffenmijn in de buurt, moeten concurrenten grondstoffen importeren. o De transportkosten kunnen er voor zorgen dat er een zo groot kostennadeel oplopen zodat hun prijzen niet concurrentieel zijn. 2. De monopolist kan een productiemethode hebben die veel efficiënter is o De monopolist behoudt dan enkel zijn kostenvoordeel zo lang de concurrentie zijn methode niet kan of mag (zie patenten) kopiëren.

Monopolie als gevolg van wettelijke bepalingen De overheid kan ook zelf monopolies creëren. In sommige sectoren geeft de overheid het exclusieve recht om een bepaald goed of een bepaalde dienst aan te bieden aan 1 bedrijf.  Vb. de lijn heeft als enig bedrijf het recht om binnen Vlaanderen stads-en streekvervoer per bus of tram aan te bieden. => hierdoor heeft de lijn automatisch een monopolie. o De lijn moet er rekening mee houden dat consumenten ook kunnen kiezen voor het gebruik van auto of van trein. Er zijn substituten aanwezig. o Daarnaast mogen andere bedrijven ook internationaal openbaar vervoer of intergewestelijk openbaar vervoer aanbieden.  Het is dus niet onmogelijk dat er toch concurrentie ontstaat. Bedrijven die een nieuw product hebben uitgevonden kunnen op dit product ook een patent nemen.  Dit patent geeft het bedrijf gedurende een bepaalde periode het alleenrecht om het product te produceren. o Gedurende deze periode kan het bedrijf dus optreden als monopolist o In ruil moet het bedrijf het product en productieproces zeer nauwkeurig omschrijven  Eens de patentperiode verlopen is, mag elk bedrijf het product namaken.  Op deze manier heeft het bedrijf gedurende een bepaalde periode veel winst kunnen maken zodat ze haar kosten van onderzoek en ontwikkeling kon compenseren. o Daarna kan de concurrentie volop spelen. o In de geneesmiddelensector wordt hier veel gebruik van gemaakt. Generische geneesmiddelen zijn geneesmiddelen waarvan het patent verstreken is en die dus door een concurrerend bedrijf goedkoop worden nagemaakt.

Natuurlijke monopolie Ontstaat als er grote schaalvoordelen zijn in een sector. -

Hoe meer goederen een bedrijf kan produceren, hoe lager de kost per eenheid. o Als de gemiddelde kosten dalen voor alle productieniveaus die relevant zijn voor de markt = natuurlijk monopolie  Verschillende bedrijven zullen er steeds voor zorgen dat de kosten, en dus ook de prijs, hoger zijn dan wanneer er maar 1 bedrijf de sector actief is.

Een voorbeeld zijn alle goederen en diensten waarvoor een netwerk nodig is.

Prijsvorming: De monopolist is de enige aanbieder op de markt.  hierdoor kan hij zelf beslissen welke prijs hij zet en welke hoeveelheid hij tegen deze prijs wil aanbieden. 

Hij is prijszetter

Hij wordt wel geconfronteerd met de vraagfunctie van de consumenten. o o

Hij kan bij elke prijs niet meer verkopen dan de consumenten willen kopen tegen deze prijs De vraagcurve van de consumenten is dus de prijsafzetcurve van de producent.  Deze curve geeft voor elke verkochte hoeveelheid de prijs van 1 eenheid weer  De curve komt dus overeen met de gemiddelde opbrengsten (GO) omdat GO =P

De monopolist kan dus enkel meer eenheden verkopen als hij de prijs laat zakken. 

Hij laat de prijs dan niet enkel zakken voor deze laatste eenheid, maar voor alle eenheden.

Samengevat:

Bij de hoeveelheid waar de vraagcurve de x-as snijdt, zijn de totale opbrengsten : 0  De prijs die de consument wil betalen om zo een grote hoeveelheid goederen aan te kopen is 0 Punt van cournot = tegen welke prijs je je goed gaat verkopen bij een monopolie. (dit bekijken op een grafiek)

Vergelijking tussen monopolie en volmaakte concurrentie Overheden zijn vaak geen voorstander van monopolies  zullen optreden om deze te beperken of aan regulering te onderwerpen. o o

De marktuitkomsten bij een monopolie wordt vaak als niet wenselijk aanzien Reden: wordt duidelijk door een vergelijking te maken tussen de marktuitkomsten bij een monopolie en de marktuitkomst bij volmaakte concurrentie.

Om deze vergelijking te kunnen maken moet vertrokken worden van 2 assumpties: 1. Voor dit model wordt aangenomen dat de marktvraag bij volkomen concurrentie en bij monopolie gelijk is. = zeer realistisch  Het maakt voor de consument immers niet uit wei de producten die hij wil kopen produceert. 2. De kostenstructuur van de monopolist gelijk is aan de kostenstructuur van alle producenten onder volkomen concurrentie samen. = niet zo relistisch  Anders een eerlijke vergelijking niet mogelijk Prijs monopolie: snijpunt MK en MO Prijs volkomen concurrentie: snijpunt MK en GO/V Bij monopolie zal de prijs die de consument moet betalen hoger liggen dan bij volkomen concurrentie. (bij monopolie worden minder eenheden verkocht dan bij VC) o

Maar bij monopolie zal er meer winst gerealiseerd worden dan bij VC. VC is dus voor de consument het beste want dan moet hij minder betalen.

4.Oligopolie Kenmerken -

-

-

Enkele aanbieders  Doordat het aantal aanbieders beperkt is, heeft elke aanbieder een stukje marktmacht. Dus aanbieders zijn dus geen prijsnemers zoals bij volkomen concurrentie  Als een aanbieder zijn prijs verlaagt, zal hij klanten van de concurrerende bedrijven kunnen afsnoepen.  Anderzijds: rekening houden met de aangeboden hoeveelheid en de prijzen van de concurrenten.  ! : de hoeveelheid die een bedrijf kan verkopen hangt af van de hoeveelheid die de concurrenten aanbieden tegen een bepaalde prijs. Toetredingsbelemmeringen: (daarom is het aantal aanbieders op een oligopolistische markt beperkt)  Deze toetredingsbelemmeringen hebben meestal te maken met schaalvoordelen  Bij de productie van grote hoeveelheden liggen de kosten per eenheid lager dan bij de productie van een beperkt aantal eenheden. (hierdoor kunnen kleine bedrijven moeilijk concurreren in deze markt en blijven enkel de grote marktspelers over)  Baggerbedrijven moeten grote investeringen doen in materiaal (is noodzakelijk daarom heb je maar 2 grote bedrijven)

-

Patenten kunnen ook oligopolie veroorzaken  In de geneesmiddelenindustrie  Zolang deze patenten niet vervallen zijn zullen er weinig nieuwe toetreders zijn  Het ontwikkelen van een ander type medicijn voor een aandoening, waar nog geen patent op rust vraagt enorme investeringen in onderzoek en ontwikkelingen  Bestaande medicijnen mogen niet nagemaakt worden.

-

Oligopolie kan ook een commerciële oorzaak hebben: door middel van reclame hebben bedrijven de klanten sterk aan zich gebonden  Nieuwe toetreders hebben een zeer groot reclamebudget nodig om een plaats op de markt te veroveren

De distributie van de goederen of diensten naar de klant toe kan ook een probleem vormen= -

In de banksector is er geen ongebonden distributiekanaal Moeilijk om een nieuwe bank op te starten (dit probleem is verminderd door internet) Internetbanken kunnen zonder grote kosten worden opgestart Toch: klant zal toch voor meer complexe bankproducten vaak een bank met een eigen kantorennet verkiezen.

Soorten: Er wordt een onderscheid gemaakt tussen: 1. Homogeen oligopolie  Hierbij zien de klanten de producten van de aanbieders als perfecte substituten bv. Staalindustrie 2. Heterogeen oligopolie:  hier is er in de ogen van de klanten een verschil tussen de producten die de verschillende aanbieders aanbieden. Elke aanbieder krijgt dus een eigen vraagcurve.  Bij hoge P (prijs) zal men overstappen naar de concurrentie. Het belangrijkste kenmerk van een oligopolie is dat er enkele aanbieders zijn. Niet op elke oligopolistische markt wordt dit kenmerk op dezelfde manier ingevuld. Op heel wat markten zijn er verschillende bedrijven actief, maar zijn enkele bedrijven duidelijk marktleider. = de grootste spelers op de markten  De kleinere bedrijven kijken naar de beslissingen van de marktleiders en volgen  Op sommige markten zijn er maar twee of drie bedrijven die actief blijven o Als er maar 2 bedrijven actief zijn op een markt spreekt men van duopolie

Prijsvorming Concurrentie op basis van aangeboden hoeveelheden...


Similar Free PDFs