Caput Selectum I wetenschapsfilosofie PDF

Title Caput Selectum I wetenschapsfilosofie
Course Fundamentele wijsbegeerte
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 3
File Size 72.5 KB
File Type PDF
Total Downloads 19
Total Views 131

Summary

samenvatting...


Description

Caput Selectum I: Wetenschapsfilosofie 1. Het Neopositivisme van de Wiener Kreis Wiener Kreis: centraal figuur Schlick  Radicaliseren standpunt Wittgenstein I (tractatus) -

Doel: actief weerstand bieden tegen Nazisme dat een aantal ideologische waanideeën (Bv. Arische ras) als juist presenteerde.  Deze mystificaties ontmaskeren en de norm aan te geven waaraan de feitelijke juistheid vd uitspraken wordt getoetst.

-

In 3 opzichten radicaler dan Wittgenstein 1) Niet zinvol taalgebruik heeft geen enkel nut 2) Wittgenstein: waarden en feiten  eigen sfeer Wiener Kreis: alle waarden moeten worden getoetst op feitelijkheid. (= (neo)positivistisch) 3) Het zinvolle spreken wordt anders gedefinieerd A) Logische en mathematische uitspraken: zinvol omdat ze de structuur van ons spreken weergeven. B) Verificatiebeginsel: voorwaarde om betekenisvol te zijn is dat een uitspraak empirisch KAN worden geverifieerd. Bv. “het regent” is betekenisvol want kan worden geverifieerd, daarom moet dat niet altijd waar zijn.

-

Problemen van verificatie.  Probleem voor 1. Universele uitspraken en 2. Negatieve uitspraken 1. Universele uitspraken: immers einddoel wetenschapper Bv. “alle flamingo’s zijn roze”. Uitspraak strikt genomen nooit voldoende geverifiëerd. “hoeveel flamingo’s moet ik dan observeren voor eindconclusie?” 2. Negatieve uitspraken: zelfde probleem Je kan niet verifiëren het “niet regent” want “niet-regenen” is geen feit.  Je kan alleen a.d.h.v. feiten verifiëren dus “het regent niet” is strikt genomen geen feit. Oplossing? Carnap: Confirmeerbaarheidseis  Waarheidswaarde hangt af of er “voldoende empirisch bewijsmateriaal is. “Ik moet voldoende flamingo’s hebben gezien voor conclusie” Maar ook deze light versie: tekortkomingen! “hoeveel is voldoende?”  Weet je nooit precies dus elke conclusie is voorlopig. (wachten op verdere confirmatie)

Karl Popper en Falsificatiebeginsel Probleem Wiener Kreis: inductie: wanneer voldoende waarn voor conclusie? Opl Popper: Criterium omkeren! - Weerlegbaarheid = beter criterium dan verifieerbaarheid. Falsificatiebeginsel: Uitspraak is wetenschappelijk als ze aangeeft hoe ze empirisch weerlegbaar kan zijn. Bv. “alle flamingo’s zijn roze” weerlegbaar door “zoek flamingo die nt roze is”.  Theorieën die dat niet doen bv van Marx/ Freud: pseudowetenschappen Waarheid: opnieuw VOORLOPIG  Afwezigheid tegenvoorbeelden werkt versterkend maar maakt nooit def waar. Popper: MAAR één tegenvoorbeeld betekent NIET noodz weerlegging. “trial and error”: Falsifiëring is een stimulans om de hypothese bij te stellen.  Kritische ingesteldheid (o.a.) t.o.v. eigen theorie: Ook “onzin” uitspraken kunnen evengoed zinvol zijn. Wel geen ken- gehalte. -

Voor vernieuwing: wet was inductief, vertrekken vanuit feiten naar universele regel. NU: Hypothetisch-deductief: Hypothese wordt getest door de feiten en wordt zo een wet. (wet blijft wel voorlopig)  Wet wordt als kader genomen om nieuwe empirische observatie te doen, en nieuwe hypothesen te stellen.

Succes wetenschap moderne tijd: ten gevolge van succesvolle verklaring binnen nieuwe werk, nl de mathematisering vd wereld. Popper: kritische houding t.o.v. vroegere wetenschapsopvattingen maar empirische toetsing blijft ook bij hem cruciaal.  Popper blijft geloven in feitelijkheid waarop kennis teruggaat.  P blijft geloven in overeenkomst kennis- werkelijkheid. Thomas Kuhn: de discontinuïteit van de wetenschappelijke paradigma’s -

Elke theorie/ hele wetenschap  Uitleggen paradigma’s (reeks grondovertuigingen waarover de leden vd bepaalde wetenschappelijke gemeenschap het eens zijn) Paradigma omvat: 1) Typevoorbeelden: Bv. Relativitieitstheorie als wetenschappelijk inzicht en Albert Einstein als dé moderne wetenschapper. 2) Metafysische overtuigingen: Bv. Opvatting over wat de natuur is/ wat “natuurlijke dingen” zijn. 3) Waarden waaraan de wetenschapper belang hecht: Bv. Nauwkeurigheid, theorie, grote reikwijdte,…

-

Natuutwetenschap vs menswetenschap Nw: aanwezigheid paradigma’s: maturiteit Mw: afwezigheid, pre-paradigmatische periode

-

Binnen paradigma: de ‘normale wetenschap’ beoefenen  Wetenschap lost leemten, vaagheden, dubbelzinnigheden,… op in het paradigma.  De “normale” wetenschapper houdt zich met deze blanco’s bezig en vult ze op. Contra Popper en Kreis (want niet bezig met falsifiëren) Probeert WEL deelproblemen uit te pluizen Benadert problemen als een puzzel (stuk per stuk oplossen)

-

Soms hardnekkige problemen, probleemoplossing biedt geen hulp meer.  Denkkader zelf deugt niet meer.  globale theorie wordt gefalsifieerd.  Uiteindelijk: Paradigmawissel (nieuw paradigma treedt naar voren) (vb hiervan is de copernicaanse revolutie)

-

Opeenvolgende paradigma’s: DUS niet één overkoepelende “waarheid”  Er is dus geen vast referentiekader

-

Categorieën Kant volgens Kuhn: goed maar maakt gebruik van VARIABELE categorieën.

Conclusie: Ook de structuren waarbinnen de wet wordt beoefend zijn variabe. De structuren van het transcendentale subject worden hiermee gehistoriseerd. Laatste vluchtheuvel universele kennis verdwijnt....


Similar Free PDFs