College-aantekening 1 tm 7 PDF

Title College-aantekening 1 tm 7
Course Technologie en conservatie van de beeldende kunst
Institution Universiteit Gent
Pages 72
File Size 2.5 MB
File Type PDF
Total Downloads 101
Total Views 160

Summary

notitie les 1 - notitie les 2 - notitie les 3 - notities les 3B - notities les 4 - notities les 5 - notities les 6 - notities les 7 merged files: TC-les-1.docx - TC-les-2.pdf - TC-les-3.pdf - TC-les-3B.docx - TC-les-4.pdf - TC-les-5B.docx - TC-les-6.docx - TC-les-7.pdf...


Description

TECHNIEK EN CONSERVATIE Prof. dr. Maximiliaan Martens Les 1, 29.09.2016

1. INLEIDING -

Artikelen; Niet alles is verplicht. Te vinden in pwp welke. ‘Facultatief’ = niet te kennen.

-

Handboek; Via Standaard Boekhandel (€78 SB / €70 KHK). vragen aan sophie Specific Examination for the Investigation of Paintings. A Handbook for conservators-restorers. Pas het laatste hoofdstuk kennen (143, Non-destructive …).

-

Excursies; o Leeszaal kostbare werken; grafiek (gravure, ets, …) o Excursies naar instellingen (Lacambre, BXL restauratie opleiding, …). Twee te kiezen uit het aanbod. Er komen inschrijvingslijsten op Minerva (groep). o Paper (2/20 of 4/20 — valt nog af te wachten): overzicht instelling + specifieke problematiek behandelen.

-

Examen: 40 vragen. Deels multiple choice. Deels korte vragen of identificaties. Te kennen: leerstof colleges, PWP’s en handboek.

Te kennen (zie slide pagina boek): Verschil invasief, non-invasief, destructief en non-destructief. “what are the limits?” + “what are the advantages?” Nooit kennen? De chemische, natuurwetenschappelijke leerstof moet niet gekend zijn.

2. BRONNEN SCHRIFTELIJKE BRONNEN -

Plinius, Naturalis Historia (1e E AD) Informatie hieruit werd vaak herhaald.

1

Zie voorbeeldenlijst; bekende bronnen. Iets over kunnen zeggen. - Cennino Cennini Zeer belangrijke bron -

Gottingen modelboek, 15e E Iets minder belangrijk

-

Alberti, De Pictura Zeer belangrijk. Zeer theoretisch. Boek waarin voor het eerst het perspectief voor het eerst wordt uitgelegd. Hij biedt mathematische modellen voor ook de schilderkunst. Had grote invloed, maar heeft een totaal ander karakter dan technische traktaten (waar stapsgewijs processen worden uitgelegd).

-

Vasari, Vite Technische informatie met betrekking tot bepaalde kunstenaars.

-

Karel van Mander, Schilder-boeck “Nederlandse Vasari”. Vooral bekend voor zijn biografieën, waar technische commentaar in staat.

-

Strasburg Manuscript Zeer volledig handschrift waar veel informatie instaat, er wordt ook vaak verwezen.

-

Mayerne Manuscript Mayerne was een geneesheer. Schreef oa voor Charles I en andere belangrijke collectioneurs. Had contacten met Rubens, Van Dyck, … van wie hij informatie over schildertechnieken kreeg. Met de bedoeling om het uit te geven voor een lekenpubliek! Een publiek voor verzamelaars, eerder dan aan kunstenaars.

-

Diderot, Encyclopedie Zeer specifieke informatie. Specifiek beschreven. Extreem belangrijke bron!

-

Lessing Duits filosoof. Staat vooral bekend om zijn filosofische werken. Heeft 1 boekje geschreven over het ontstaan van de olieverfschilderkunst. Hij was diegene die de eerste ‘wetenschappelijke’ editie heeft gemaakt van het Theofilus traktaat (1100). Lessing deed de uitgave waarmee hij kon aantonen dat niet Jan Van Eyck de uitvinder was van de olieverfschilderkunst was! Ontketende een discussie.

Boeken van Eastlake, Merrifield (beiden 19e E Londen, systematisch, encyclopedische, wetenschappelijke aanpak — eerste studies van traktaten gaande van 12e-18e E) en Thompson (jaren 1930, eerste uitvoerige wetenschappelijke edities). Moderne handboeken voor kunstenaars; Max Doerner. Geschreven eind jaren ’30. Echter! Wanneer hij praat over oude technieken vergist hij zich heel vaak. Op die manier vormt het eerder een bron dan literatuur.

2

Zie ‘traktaat om kleuren te bereiden’, te bekijken in Plantijn-Moretus.

SCHILDERIJEN ZELF Anoniem, St-Lucas schildert de Maagd - Kunstenaar maakt olieverfschilderij. Schildersezel lijkt zeer hard op de schildersezels die nu gebruikt worden. Is dus niet veel veranderd. Zie link slide voor hoge resolutie! - Linkerhand: palet met gaatje voor duim. Wordt vandaag op exact dezelfde manier gebruikt. - Op het tafeltje links zien we een mosselschelp met pigment in. Ook potje met mogelijk olie/water/oplosmiddel/…? - Zie achteraan zuiltje; klopt niet. Geïdealiseerd decor. Stradanus, Color Olivi of het atelier van Jan van Eyck (1570) - Hier zien we een atelier in werking. Enigszins geïdealiseerd. - We zien de meester ah werk aan een groot historiewerk - Een leerling die verf prepareert op een palet - Kleine jongetjes die zitten te tekenen (opleiding) - Links ateliermedewerker (wss gezel) die een portret schildert Daarboven schilderijen die niet afgewerkt zijn (reeds gegrondeerd, imprimatuur, ondertekening aanwezig) - Rechts oudere gezellen die verf wrijven (mineralen verpulveren met mortier en er olie tussen wrijven). Komt heel vaak voor op de achtergrond van “Heilige Lucas schildert de maagd”. Veel kunstenaars maakten hun verf zelf.

BRONNEN OVER GESCHIEDENIS VAN DE RESTAURATIE Staat momenteel nog in kinderschoenen. Uit Marcus van Vaernewijck (1568). Gentse humanist en rederijker. Hier lezen we informatie over het Lam Gods, zeer belangrijke informatie. Er moet een predella geweest zijn, een hel in een ander materiaal, … .

3

Technologie en Conservatie Schilderkunst: 1.1 Chevaletschilderkunst 1.1.1 Dragers: paneel Wordt al sinds de oudheid gebruikt als drager voor schilderijen en portretten. Denk aan de Egyptische portretten waarin mummies zijn verwerkt. Deze traditie zet zich voort bij de iconen, geschilderd in een wastechniek op een houten paneel. Het ontstaan van het altaarstuk is ontstaan uit een antependium (scherm voor het altaar dat nadien, wanneer de priester naar het oosten begint te kijken na evoluties, voor het altaar wordt geplaatst). Als altaren werden ook zeer vaak houten panelen gebruikt. Verschillende houtsoorten werden gebruikt. Vooral harde houtsoorten van loofbomen, ook zachte van naaldbomen. Wat we zien is dat in de Nederlanden 100 procent eik wordt gebruikt. De eik wordt geïmporteerd uit de Baltische regio. In andere gebieden uit het Westen gebruikt men vooral hout dat voorradig is. (zie tabel) In Italië is er een radicale omslag naar het gebruik van doek. Pas 100 jaar later bij ons. Verspreiding Baltische eik: Waarom nu juist deze eik? Wij hebben een vochtig zeeklimaat, waar de eiken sneller groeien en minder stevig zijn, ook sneller krom trekken. Ten zuiden van Gdansk vindt men de meest kwalitatieve eiksoort. Deze werd via handelswegen verspreid. Juan de Flandes, Salamanca-altaarstuk: uit Vlaanderen afkomstig, aan het hof van de Spaanse koningen. Mengstijl Vlaamse/Spaanse kunst. Heel Vlaamse stijl, houtsoort is den. Dat ziet men al aan het gebroken craquelé, dat horizontaal loopt. Albrecht Dürer. Hiëronymus, Lissabon Museu Nacional de Arte Antiqua, 1521: enige werk op Baltische eik van hem, in Antwerpen geschilderd. Vanaf de 17e eeuw experimenteert men met andere houtsoorten. Men komt in contact met tropische houtsoorten, dit zijn zeer harde houtsoorten. Beuk wordt nauwelijks gebruikt voor schilderijen; Rembrandt, Geslachte Os Parijs, Louvre 1655: olieverf op beuk, men experimenteert wat. Hoe haalt men planken uit hout? Merg is het hardste gedeelte. Het hardhout verdonkert naarmate het ouder wordt. De jongste ringen die het voedseltransport doen, is veel zachter, en heet spinthout. Daarbuiten zit de bast, die het allemaal beschermt. Normaal gezien is het spinthout veel kwetsbaarder voor aanvallen van schimmels en insecten omdat het zo zacht was. Daarom verwijderde men het.

Bast spinthout

harthout kernhout

merg Jan van Eyck, Johannes de Doper, Lam Gods, Gent St. Baafskathedraal: hier had men het niet verwijderd, of niet helemaal. Dit paneel werd door de brandweer afgehaald in de kapel, en zette het zomaar op de vloer. Het paneel viel, en brak in twee. Wanneer men de keerzijde bestudeert, zag men witte puntjes, dat zijn opgevulde wormgaten. Van Eyck had dus een stukje spinthout gebruikt, waaruit blijkt dat kunstenaars vooraf geprepareerde panelen kochten, want hij wist waarschijnlijk niet dat dat stukje spint erin zat.

Hout: zaagrichting Men zou in de lengte kunnen zagen: maar een probleem door het beenmerg. Ook tangentieel: in de lengte. Kenmerkend aan het ‘gevlamde’ Wat het minste krimpt en uitzet is: de kwartiersgezaagde planken (eerste foto)

Meestal wordt de kern weggehaald, hier niet, er vormen zich barsten.

Jan van Eyck, Madonna bij de Fontein, Antwerpen, KMSK, 1439: olieverf op eik: meestal is een plank een voet (ongeveer 30cm) breed, dus voor kleine paneeltjes was één plank voldoende. Bij kleine panelen zien we ook dat de drager uit één geheel bestaat. Houtverbindingen: wanneer we grotere panelen nodig heeft, moeten planken aan elkaar gezet worden. 1. Pen-gat verbinding met deuvels: meest voorkomend, soms zet men blokjes om de gaten te versterken 2. Verlijmd met gladde voeg: minder voorkomend 3. Verlijmd met ruwe voeg

4. Sleutelverbinding: geen gaatjes, maar een sleuf 5. Zwaluwstaartverbinding: komt ook vaak voor 6-7. Halfhoutverbinding: veel minder voorkomend

8-9. Keepverbinding 10. Tand-groefverbinding

Hugo van der Goes, Dood van de Maagd, Brugge, Groeningemuseum: sleutelverbinding. Twee planken zijn vastgezet door een sleutel, deuvelgaten gevuld met loodwit. Kunstenaars probeerden hun houtverbindingen zo te plaatsen dat ze belangrijke composities niet zouden verstoren. Hugo van der Goes, detail Portinari-altaarstuk, Florence, Uffizi: je ziet de sleutelverbinding heel goed (foto is wel vanaf de onderkant belicht). Hiëronymus Bosch, Aanbidding van de Koningen, Madrid, Prado: Id., versozijde middenpaneel: de deuvels kwamen niet door de voorkant van het paneel, zo zien ze er zeer egaal uit. Goswyn Van der Weyden, Colibrant triptych, 1516, Lier, Sint-Gummaruskerk: panelen met zwaluwstaarten verbonden, maar men heeft zo veel extra planken en dingetjes moeten aan toevoegen, was niet zo gelukt. Colijn de Coter, Scène uit het leven van St.Rombout, Mechelen, St.-Romboutskathedraal: halfhoutverbinding.

Paneelbewerking:

- afgeschuind: het paneel moet in een lijst komen. Wanneer de randen afgeschuind zijn past het mooier in die lijst. Nog een reden: wanneer het is afgeschuind zal het minder krom trekken.

- afgeschaafd: paneel wordt veel vlakker, meestal zien we dat niet op originele panelen, wel bewerkte panelen en van latere ingrepen.

- gebeiteld: om het paneel aan de keerzijde vlak te maken. - beschilderd: beste manier om te voorkomen dat het paneel krom trekt. Vocht zal veel trager intrekken als er aan beide kanten verf zit. - Jan van Eyck, Madonna met kanselier Rolin, Paris, Musée du Louvre, recto en verso: aan de buitenzijde een imitatie van een mooie rode gevlamde steen - merktekens: kunnen allerlei betekenissen hebben. Soms keurmerken van de keurmeesters van de gilde. Soms vinden we initialen die afkomstig zijn van de paneelmaker zelf. In begin van de 17e eeuw was dit zelfs verplicht. Panelen die niet voldeden aan de eisen werden vernietigd door de keurmeesters. Daarom zijn de panelen van hier zeer kwalitatief. Nog een derde teken is het handelaarsmerk: van transporteurs of handelaars. - het hout werd zeker 10 jaar gedroogd voor het werd gebruikt. 1.1.2 Dragers: doek Doeken lijken de meest gebruikte materiaalsoort. In de 15e en 16e eeuw was de helft van de productie op hout en de andere helft op doek. ! Doek is veel kwetsbaarder aan de tijd, behoorden ook tot een goedkoper marktproduct. De meest belangrijkste kunstenaars werkten ook op doek. Dirk Bouts, Graflegging, tempera op doek Londen, National Gallery: triptiek is ontmanteld, het centrale stuk in Brussel, en drie van de vier zijpanelen verspreid. Men spreekt van Tüchlein = linnen. Deze term wordt algemeen gebruikt voor schilderijen op doek van 15e begin 16e eeuw. Men kon het ook mengen: linnen en katoen, jute,… In deze tijd was het altijd vlas. Pas later in de 16e eeuw zal men ook een gronderigslaag aanbrengen. Voordien verfde men op gelijmde doeken, met temperalijm. Pieter I Breugel, Aanbidding van de Koningen, tempera op doek, Brussel, KMSKB: ook hij gebruikte doek. Men zette het doek vast met houten peggen op een raam, of een paneel. Het werd beschilderd. Daarna werd het eraf gehaald, en waar de peggen zaten schilderde men een zwarte rand. Daarna

werd het definitief op een raam gezet. Soms werd het dan gekleefd op een paneel (= marroufleren). Typisch voor doeken, omdat ze op een raam werden gespannen, is dat de vezels gaan vervormen. Daar waar meer spanning is, is het weefsel meer vervormd. Dan krijgt met spanguirlandes.

Wanneer men geen vervorming in het schilderij ziet: primaire spanguirlandes. (hier op de foto) Wanneer wel: secundair. Dan is het doek opgespannen nadat het beschilderd is.

Er worden ook verschillende weefselstructuren gebruikt. Hier een keperweefsel, diagonalen in de structuur. En visgraatweefsel. (of splitkeperweefsel) In de 17e eeuw ging men met weefstructuren experimenteren. De structuur bepaalde ook het oppervlakte van het schilderij. In de 17e eeuw grondeerde men de doeken al. Jan Janssen, Annunciatie, Gent, MSK, XR: enorm doek, men ziet een naad in het midden van het doek. Twee stukken die aan elkaar zijn vastgemaakt. In de grondering zat loodwit. Daarom zien we boogvormige sporen zo duidelijk. Ook in de 17e eeuw zien we en standaardisering in afmeting. In de 19e eeuw zien we voorgemaakte standaardmaten in de winkel in doek. Ramen: Doeken werden op ramen gespannen. Maar een doek is heel erg hieroscopisch. Het neemt de relatieve vochtigheid uit de lucht op. Doeken beginnen ook door te hangen van de vochtigheid. Er wordt in 1754 een patent aangevraagd voor een spierraam. In verstek gezaagd, met spietjes in de hoeken waardoor de doeken goed opgespannen kunnen worden. Pas begin 19e eeuw wordt het courant gebruikt. 1.1.3 Intermediare dragers Hugo van der Goes, Portinari-altaarstuk, ca. 1475, Florence, Uffizi: op een soort folie is het portret geschilderd. Rogier van der Weyden, Sacramentstriptiek, ca. 1440-45, Antwerpen, KMSKA: hypothese, schilderij is gemaakt voor een paar mensen bij de streek van de hertog van Bourgondië. Hij kon niet met dat paneel naar daar trekken voor die portretten. Hij heeft portretten gemaakt daar op metaalfolie, en die in zijn werk plaatste.

1.1.4 Andere dragers Men kan op alles schilderen, zelfs op stenen. Peeter Gysels, Stilleven, ca. 1685, olieverf op koper, Amsterdam, Rijksmuseum: koperplaten hebben het grote voordeel dat het een zeer rigide materiaal is. Geldt wel maar voor kleinere formaten. Het enige wat kan gebeuren: bij mechanische schade is deze zeer moeilijk te verwijderen. Ook bij zeer hoge en aanhoudende vochtigheid kan erosie van de koperplaat ontstaat. Maar dit komt weinig voor. Jan Frans van Dael, Druiventros, olieverf op marmer, ca. 1805 (kunsthandel): marmer heeft een mooie veradering. Vaak voor decoratieve stukken. 1.2 Preparatielaag Bijna in 100 procent van de gevallen gebruikt men te verkrijgen lokaal materiaal. Bij ons hier aan de Noordzee halen we veel kalksteen uit de zee. Kalk wordt geblust en gemengd met dierlijke lijm. De meeste preparatielagen zijn heel dun, bij ons dan. In Italië zijn die tien keer zo dik. Nederlanden: Krijt = calciumcarbonaat (CaCO3) Italië en Spanje: Gips = calciumsulfaat CaSO4 anhydriet, CaSO4 (Cennino, met zijn belangrijke traktaat: gesso grosso: eerste laag) calcium sulfaat dihydraat, CaSO4.2H2O (Cennino: gesso sottile: afwerkingslaag van de eerste laag) Duitsland soms alternatieve materialen, zoals dolomiet (calcium magnesium Carbonaat, CaCO3.MgCO3) Dikke laag is de preparatielaag Visueel kan je het verschil tussen krijt en gips niet zien. Wel in de kristallijne samenstelling. Als je kleine fossielen uit de zee (coccolieten) ziet, dan is het van maritieme oorsprong, en dus krijt. Zekerheid door chemische analysemethoden zoals: - XRD (Röntgen-diffractie analyse) - FTIR (Fourier Transformatie infrarood analyse) - SEM (scanning electronen microscoop) Preparatielaag wordt aangebracht en daarna gladgeschuurd. Men gebruikte vroeger een soort plant voor. 1.3 Imprimatuur - Isolatielaag

Dit is de isolatielaag.

Men merkte dat de olieverf door de preparatielaag werd opgezogen. Om de zuigkracht te nivelleren (zodat de verf op dezelfde manier wordt opgenomen) bracht men een zeer zeer dunne laag transparante olie aan. Soms werd deze gepigmenteerd om een soort beeldtoon te

zetten. Wanneer dit gebeurd is, krijg je een egale (niet transparant) en bindende toon die een rol speelt in het eindresultaat. In dit geval spreken we van een imprematuur. (Lit.: 7_Stols_Witlox_Grounds ) Wanneer die niet gepigmenteerd is kan men ervan uitgaan dat de olielaag is aangebracht op de preparatielaag om de zuigkracht te reguleren. Maar het kan ook zijn dat tijdens het drogingsproces van de olie verf, de olie een aparte laag heeft gevormd. Soms ook bewust gedaan. Als je een ondertekening aanbrengt in een poreuze laag, moet deze gefixeerd worden natuurlijk. Wanneer echter die ondertekening boven die laag zit, is het een ander geval. Maar beiden komen voor. In het geval van een transparante en ongepigmenteerde laag: isolatielaag. Hans Memling, Donnetriptiek, middenpaneel, ca. 1475, Londen NG det. IRR: de vrouw opzij, als we die onder infrarood zien, zien we allerlei strepen in haar gezicht. Eerst sprak men over een gestreepte imprematuur. Dat zou komen door de borstelstreken van carboonhoudend materiaal vermengd in de isolatielaag. Hans Memling, Pagagnotti-triptiek, ca. 1475, verso: kraanvogels, Londen NG details IRR: onder de donkere lucht zien we een onderschildering (eigenlijk imprimatur) die veel carbon bevat. Hier hebben we wel degelijk een imprematuur, die wel degelijk functioneel is, om de donkere hemel al te suggereren. P.P. Rubens, Val Opstandige Engelen, ca. 1620, München, Alte Pinakothek: duidelijk, een roodachtige imprematuur over heel het schilderij. Primuersel Term gebruikt door Karel van Mander (Het Schilderboeck, Haarlem, 1604), leven van Hieronymus Bosch. «" Hij had zoals meer oude meesters, de gewoonte om zijn zaken te tekenen op het blanke paneel en daarover een doorschijnend, vleeskleurig «primuersel» te leggen; en hij liet ook dikwijls de ondergronden meewerken"». Verwarring met preparatielaag die hij met de zelfde term aanduidt. Imprimatura Volgens Jørgen Wadum (Kunstenaars materialen, 1995) spreekt men een imprimatura wanneer het om een gekleurde dekkende laag gaat op de grondering en van een isolatielaag of primuersel als het gaat om een transparante laag op de witte preparatielaag. 1.

doorsnede van monster genomen in de roosachtige hoogsels ! in bovenbeen van het Christuskind, micro x 415 -Hoogsels in carnaten: 2 lagen loodwit met een beetje vermiljoen! - 2 dekende lagen: een grijze en een bruin-grijze -Dunne isolatielaag met sporen van ondertekening 2. doorsnede van monster genomen in de grijsgroene ! voering van de mantel van de Maagd micro x 540 -Azuriet en wit -Grijze onderlaag -Dunne bruinachtige isolatielaag

XR (radiografie) registreert de densiteit. Loodwit reageert wit op de XR, is zwaar. Juan de Flandes, Banket van Herodes, Antwerpen, Museum Mayer van den Bergh, 1496-99, olie op eik: witte waas is afkomstig van een klein beetje loodwit die in de imprematuur zit. Pieter Bruegel l, Dulle Griet, Antwerpen, Museum Mayer van den Bergh, 1561, olie op eik, detail: hij schildert extreem economisch, zo dun mogelijk. Hij geeft een gekleurde imprematuur die niet altijd dezelfde toon heeft, een wit getinte in een sneeuwlandschap etc. Bovendien op een zeer onregelmatige manier aangebracht met een zeer brede kwast. Pieter Bruegel l, Val der Engelen KMSKB, 1562, olie op eik, detail: terug zien we die strepen. Anoniem 16e eeuw, Storm, Wenen, Kunsthistorisches Museum, ca 1565, olie op eik, detail: zeer functioneel gebruikte imprematuur, het speelt mee in het eindresultaat. Zodanig dat het lijkt op een regenbui. Pieter Brueghel II en atelier, Volkstelling, Brussel, KMSKB, na 1566: oudste zoon van Brueghel maakte kopieën naar zijn vader. Veel exemplaren van dit werk. In al deze exemplaren vinden we een imprematuur, maar deze is niet hetzelfde.

P-P. Rubens, Kroning van de Maagd, Rotte...


Similar Free PDFs