Economie H6 De economische kringloop en het nationaal inkomen PDF

Title Economie H6 De economische kringloop en het nationaal inkomen
Course Bedrijfseconomie
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 15
File Size 733.2 KB
File Type PDF
Total Downloads 68
Total Views 138

Summary

Hoofdstuk 6 samenvatting van de cursus en de powerpoints...


Description

DEEL 6 DE ECONOMISCHE KRINGLOOP EN HET NATIONAAL INKOMEN

1.Macro-economische grootheden ● ● ●

Bestudeert de economische grootheden op het niveau van het hele land. Alle economische agenten of huishoudens worden in samenhang bestudeerd. Macro-economische vraagstukken over economische groei, armoede, milieu, werkloosheid, inflatie…

1.1 Economische activiteit Door de macro-economie bestudeerde huishoudens zijn: ● ● ● ●

De gezinnen ○ De gezinnen consumeren (C) en sparen (S) De bedrijven ○ De bedrijven investeren (I) De overheid ○ De overheid belast (T) en consumeert (G) Het buitenland ○ Ons land importeert (M) van en exporteert (X) naar het buitenland

1.2 Bruto Binnenlands Product = De waarde van de totale stroom afgewerkte goederen en diensten die de economie van een land over een periode van een jaar produceert. = Het Bruto Binnenlands Product vertegenwoordigt de marktwaarde van alle goederen en diensten voor finaal verbruik die binnen een bepaalde periode in een land geproduceerd worden. Nominaal bbp: producten en diensten worden gewaardeerd aan de hand van lopende prijzen. Wanneer de hoeveelheid in goederen of diensten of in prijzen verandert dan zal het nominale bbp ook veranderen. Reëel bbp: goederen en diensten worden gewaardeerd aan de hand van prijzen in een bepaalde basis periode. Verandering in bbp naar volume daar zijn de prijsbewegingen uitgeschakeld. Basisperiode: Reële bbp = nominale bbp Bbp per capita = bbp bekijken per aantal inwoners Groene bbp: gecorrigeerd met de verandering in de kwaliteit van het leefmilieu → Bbp zegt niet alles over een land. Olie landen hebben een hoge bbp, maar slechts in de handen van enkelingen. Sluit alles zoals vrijwilligers werk, thuis arbeid.

→ Human Development Index: bbp dat wel rekening houdt met: scholingsgraad, werkloosheidsgraad, levenskwaliteit, vrije tijd,...

Factoren die de grootte van de economische activiteit bepalen kunnen worden ingedeeld in: ●

Aanbodfactoren (supply-side) ○ Effect op productiecapaciteit ○ Bepaald door structurele of lange termijn factoren: ■ Bevolking, kapitaal, technologie, onderwijs ● Vraagfactoren (demand-side) ○ Conjuncturele factoren ○ Vraag van gezinnen (en dus inkomens), bedrijven, overheid, buitenland ○ Op korte termijn → Op zoek naar een evenwicht

1.3 Bbp meten = De totale stroom goederen en diensten die de economie van een land/gebied over een periode van een jaar (soms een kwartaal) produceert.

bbp = gdp (Gross Domestic Product)

bbp is meest gebruikte meter voor de economische activiteit, maar heeft ook zijn beperkingen! ● ● ●

Verdeling over de bevolking Vervuiling, scholingsgraad Ontbreken van activiteiten zoals thuisarbeid, vrijwilligerswerk

Alternatief: ● ●

HDI = human development index Een internationale standaard waarin voor zowat alle lidstaten van de Verenigde Naties indicatoren over gezondheid, opleiding en economische waarde

Economische activiteit via bbp meten kan op drie 3 manieren: ● Hoeveel wordt er geproduceerd? ○ Productiebenadering ○ = som toegevoegde waarden van alle sectoren ● Wat wordt er verbruikt? ○ Consumptiebenadering ○ = som van de waarde van alle finale goederen ● Wat is het Inkomen?

○ Inkomensbenadering ○ = som lonen, winsten en indirecte belastingen → geven hetzelfde resultaat ex post 1.3.1 Consumptiebenadering = som van de waarde van alle finale goederen → Alle uitgave gelijk aan het nationaal inkomen ● Consumptie van de gezinnen ● Investeringen van bedrijven ○ Gezinnen consumeren een investering ● Government spending ● Export ○ Goederen naar het buitenland daar krijg je geld voor ● Import ○ Goederen naar het binnenland halen kost geld FORMULE: Y = C + I + G + (X - M)

1.3.2 Inkomensbenadering = som van lonen, winst en indirecte belastingen

1.3.3 Productiebenadering = som toegevoegde waarden van alle bedrijven en de overheid ● Bruto Toegevoegde Waarden van een bedrijf in de bedrijfskolom

1.3.4 Bruto vs. netto toegevoegde waarde Netto toegevoegde waarde ● Grond- en hulpstoffen, diensten van derden ● Bruto toegevoegde waarde (Marktprijs - aankoopprijs) ○ Afschrijvingen (= vervangingsinvesteringen: een versleten voorwerp vervangen) ● De beloning van de productiefactoren arbeid en kapitaal ○ Lonen ○ Interest ○ Pacht (=gebruiksrecht) ● Het netto-inkomen = winst ● Btw: Belasting op toegevoegde waarde 1.3.5 Het reëel vs. nominaal bbp Nominaal = Jaar na jaar is er haast altijd een toename (door stijging van prijs) van het bbp (in lopende prijzen): economische groei.

Berekenen aan de hand van een basisjaar ● Twee correcties op bbp-groeicijfer aanbrengen: ○ Correctie voor prijsstijgingen: ‘defleren = vergelijken met een basisjaar’ ■ Defleren kan door het gebruik van kettingeuro’s ■ Prijsbeweging uitschakelen ■ Koopkracht = reëel → Als je een basis jaar kiest dan is dat jaar nominaal gelijk aan reëel ○ Correctie voor bevolkingstoename ■ Betere maat voor welvaart: bbp per capita ● Bbp delen door uw aantal inwoners

2. De hele wereld is één grote economische kringloop Economische kringlopen zijn een schematische weergave van de goederen- en geldstromen in een land of regio dus op macro-economisch niveau. De kringloop is een abstracte voorstelling van de relaties tussen de gezinnen en de bedrijven in een land. Het laat een aantal macro-economische relaties zien. Het gaat om: ● ●

Wat verdienen de gezinnen/huishoudens gezamenlijk Wat produceren de bedrijven/ondernemers gezamenlijk.

2.1 De eenvoudige economische kringloop ● ● ●

Het nationale inkomen wordt dus volledig geconsumeerd/besteed ○ Al het inkomen wordt geconsumeerd Gezinnen leveren de productiefactoren Bedrijven verzorgen de productie van goederen en diensten

FORMULE: Y = C

2.2 Gesloten kringloop zonder overheid, met banken Sparen en investeren mee opgenomen in de voorstelling: ● Consumenten gaan sparen en kunnen niet meer hun volledig inkomen besteden ● Banken gaan investeren met dat spaargeld ○ Bedrijven gaan leningen aangaan bij banken ● ●

Bank moet interest betalen op sparen Het nationale inkomen wordt dus volledig geconsumeerd/besteed

FORMULE:

Y=C+S

FORMULE:

Y=C+I →S=I

2.3 Gesloten kringloop met overheid en banken Overheid + banken ● ●

Gezinnen betalen belastingen / taxes aan de overheid ○ Totale inkomst niet meer consumeren Overheid doet: ○ Overheidsuitgaven bij bedrijven

FORMULE:

Y=C+S+T

De producenten verkrijgen dus hun inkomende geldstroom niet enkel meer van de consumptie, maar nu ook deels via de overheidsbestedingen en de investeringen.

De nieuwe besteding vergelijking wordt dus:

FORMULE:

Y=C+G+I

Uit de twee vergelijking wordt dus:

FORMULE:

C+T+S=C+G+I

Uit de twee vergelijkingen volgt nu dat:

FORMULE:

T+S=G+I (S - I) + (T - G) = 0

2.4 Open kringloop met de overheid, de banken en het buitenland Ook het buitenland wordt mee opgenomen in de voorstelling: een ‘open’ economie



Bedrijven exporteren en importeren goederen

De vergelijking van de inkomensbesteding

FORMULE:

Y=C+S+T

Voor de productiezijde:

FORMULE:

Y = C + I + G + (X - M) C + S + T = C + I + G + (X - M) (S - I) + (T + G) = (X - M)

Hieruit volgt de macro-economische balansvergelijking: Het particulier spaarsaldo plus het overheidssaldo is gelijk aan het saldo op de lopende rekening. De saldi van de afzonderlijke sectoren moeten elkaar dus uiteindelijk volledig compenseren.

SECTOREN

INKOMENDE GELDSTROMEN

UITGAANDE GELDSTROMEN

Consumenten

Y

C+S+T

Producenten

C+I+G+(X-M)

Y

S

I+(G-T)

T+(G-T)

G

M

X

Banken Overheid Buitenland

3. De economische activiteit meten Economie: dynamisch gegeven ●

Tijdsdimensie invoeren ○ Ex post: na de periode ○ Ex ante: wensen van economische actoren voor de periode

3.1. De consumptie- en spaarfunctie Economie bekijken na het evenwicht bereikt werd dus Ex post Consumptie ● Bepaald door beslissingen en het inkomen van de consument ○ Keuze tussen sparen en consumeren ● Er is een positieve relatie met nationaal inkomen

FORMULE:

= Gemiddelde consumptiequote

FORMULE:

= Gemiddelde spaarquote

FORMULE:

= Marginale consumptiequote

FORMULE:

= Marginale spaarquote

FORMULE:

Eenvoudige consumptie- en spaarfunctie ● Een deel van de consumptie is onafhankelijk van inkomen ● = de autonome consumptie FORMULE:

3.2. De investeringsvergelijking 3.2.1 Inleiding: soorten investeringen Het verwerven van kapitaalgoederen noemen we investeren ● Vervangingsinvesteringen: = Het aanschaffen van kapitaalgoederen door slijtage ● Uitbereidingsinvesteringen: = Productiecapaciteit uit te breiden ○ Breedte-investeringen: Investeren in bijkomende kapitaalgoederen waarin de verhouding arbeid en kapitaal hetzelfde blijven ○ Diepte-investeringen: Kapitaalintensiteit wordt verhoogd, machines vervangen arbeid ● Voorraadinvesteringen = investeren in voorraden. Deze via kortlopende leningen. Het gaat hem om vlotlopende activa.

→ Bruto investeringen (Netto investeringen + vervangingsinvesteringen) → Netto investeringen (Uitbereidingsinvesteringen + voorraadmutaties) Autonome investeringen: ● Niet afhankelijk van inkomen = I aut ○ VB: scholen, wegen, enzomeer ● I ex ante Geïnduceerde investeringen ● Deze zijn wel afhankelijk van het inkomen Investeringen volledig autonoom: ● I a ut = I ex ante 3.3. Het evenwichtsinkomen Effectieve vraag (EV) = de besteding vooruitzichten van de huishoudens en dus de ex ante bestedingen. → {E: aggregate demand } = de totale vraag uitgaande van de gezinnen (C) en de bedrijven (I)

FORMULE:

EV = C + I ex ante

3.3.1 Inkomens (on)evenwicht berekenen ●

Basis gegevens: EV = 2/3.Y+100+20



YEV: productie is te groot oplopende voorraden ⇒   productie zal dalen Y=EV: inkomensevenwicht

● ●

Om evenwicht te bepalen moet EV = Y ex ante gelden. ● ● ●

Ex post geldt deze gelijkheid altijd. immers… Er kan slechts besteed worden wat geproduceerd is!

Per definitie geldt: Y = C + S en ook: EV = C + I ex ante Als evenwicht:

FORMULE:

Y = EV C + S = C + I ex ante S = I ex ante

3.3.2 Wiskundige formule voor het evenwichtsinkomen

FORMULE:

FORMULE: 3.3.3 De invloed van de consumptie voorkeur op het evenwichtsinkomen Wijziging van de consumptie- of investeringsfunctie ●

Het evenwichtsinkomen wijzigt bij ○ Verandering van de effectieve vraag, dus door een wijziging van ■ Consumptie ■ Investeringen

Wijziging in de consumptieneiging ●



Uitgangssituatie: ○ C=2/3Y+100 ○ Iaut=20 Ye bij: EV = Y = C+Iaut ○ Ye=2/3Ye + 100 + 20 ○ Ye-2/3Ye = 120 ○ 1/3Ye = 120 ○ Ye = 360

Conclusie → Als de effectieve vraag van gezinnen afneemt zal het nationaal inkomen dalen

→ Als de effectieve vraag van gezinnen toeneemt zal het nationaal inkomen stijgen

3.3.4 De invloed van een wijziging van de autonome investeringen op het evenwichtsinkomen ● Uitgangssituatie: ○ C=2/3Y+100 ○ Iaut=20 ○ Ye=360

● ●

Wijziging: ○ Iaut=40 De nieuwe Y is 420 mld euro

Conclusie → Als de effectieve vraag van de bedrijven (I) toeneemt, stijgt het nationaal inkomen steeds meer dan evenredig. → Als de effectieve vraag van de bedrijven afneemt, daalt het nationaal inkomen steeds meer dan evenredig. De investeringsmultiplicator ● Werkt niet onmiddellijk. Tussen elke consumptiecyclus is er een tijdsinterval ● Marginale consumptiequote is in realiteit niet constant ● Bij één enkele investering zal de toenam van Y ieder jaar kleiner worden ● Investeringsmultiplicator zal verder gering zijn wanneer grote voorraden aan consumptiegoederen aanwezig zijn ● Wordt geremd wanneer het supplementair inkomen bijvoorbeeld wordt besteed aan importgoederen = Hoe groter de marginale consumptie, hoe groter de multiplicator C=2/3 Y + 100 S= 1/3 Y – 100 I0=20 I1=40

Berekening investeringsmultiplicator k C=cmY+Caut  ● ● ● ●

I=Iaut

Ye= cmYe+Caut+Iaut Ye-cmYe=Caut+Iaut (1-cm)Ye=Caut+Iaut Ye=(Caut+Iaut)/(1-cm)



Y=C+I

● ● ●

Ye=(Caut+Iaut)*(1/(1-cm)) Ye=(1/(1-cm)).(Caut+Iaut) Ye=k.(Caut+Iaut)

300 = 3 * 100 330 = 3 * 110 k is steeds groter dan 1. Waarom?

Hoe groter de marginale consumptie, hoe groter de multiplicator

Hoe groter de consumptieneiging, hoe sterker het effect van een stijging van de investering op een stijging van het nationaal inkomen. Als je k kent kan je nagaan hoeveel het nationaal inkomen toeneemt als gevolg van een toename van de autonome investeringen.

2 Opmerkingen Multiplicator vraagt tijd: het volledige effect op het inkomen is over verscheidene jaren verdeeld en neemt weer af. Voor een duurzame stijging van het inkomen is een weerkerende extra I nodig. Dit speelt zich af in een gesloten economie zonder overheid → In een meer realistische wereld komt de EV niet alleen van consumenten (C) en bedrijven (I), maar ook van … De overheid (G) en het buitenland (X-M) 3.3.5. Bestedingsevenwicht In een periode van bestedingsevenwicht worden net zoveel producten/diensten gevraagd als er maximaal geproduceerd kan worden. Totale besteding moet gelijk zijn aan de volledige productiecapaciteit. Bestedingsevenwicht is niet steeds gelijk aan het inkomensevenwicht…

Gevolgen hiervan: ● ●



Kleine werkloosheid Moeilijke markt om aan goed personeel te komen: ○ Stijging lonen ○ Loon-prijs-spiraal Onderbesteding: ○ Effectieve vraag lager dan de productie ○ Meer werkloosheid → Inflatie



Bestedingsevenwicht is niet hetzelfde als het inkomensevenwicht ○ Inkomensevenwicht (Ye) als de effectieve vraag (EV) en nationaal inkomen (Y) gelijk zijn aan elkaar ○ Bestedingsevenwicht dat besteders precies datgene kunnen kopen dan dat ze van plan waren ○ Het ene inkomensevenwicht waarbij alle productiemiddelen zijn ingeschakeld

3.3.6. Spaarlek, belastinglek en importlek De werking van de investeringsmultiplicator wordt tegengegaan doordat een deel van het extra inkomen dat ontstaat door uitbreiding van de autonome bestedingen “weglekt” naar: ● ●



Besparingen (spaarlek) ○ Gezinnen spenderen hun extra inkomen niet, maar sparen Betalen van belasting (belastinglek) ○ Doordat gezinnen een deel van hun extra inkomen afgeven aan de belastingen kunnen ze deze niet meer spenderen Bestedingen in het buitenland (importlek) ○ Gezinnen besteden deels van hun inkomen in het buitenland

4. Werkgelegenheid en het evenwichtsinkomen Aan de hand van een voorbeeld in de crusus

4.1. Conjuncturele werkloosheid Stel (getallen in miljard) ● C = 0,75Y+10 ● I = 20 ● Arbeidsproductiviteit = €40.000 ● Arbeidsbevolking = 4 miljoen personen Hoeveel werklozen? Wat is het maximale dat er samen kan verdient worden in dat land ● T= 40.000 x 4.000.000 = 160 miljard euro ● Ye = C + I ○ Ye = 0,75nYe + 10 + 20 ○ Ye = 0,75 Ye + 30 ○ Ye - 0,75 Ye = 30 ○ 0,25 Ye = 30 ○ Ye = 30 / 0,25 ○ = 120  miljard ● Er is een verschil van 40 miljard → werkloosheid ● Hoeveel werklozen? ○ 40 miljard / 40.000 = 1.000.000 4.2. Structurele werkloosheid...


Similar Free PDFs