Title | 14 februari - LVB taal (het is en het was) |
---|---|
Course | Stage |
Institution | Hogeschool Vives |
Pages | 7 |
File Size | 191.7 KB |
File Type | |
Total Downloads | 78 |
Total Views | 137 |
Lesvoorbereiding...
Vak en lesonderwerp: Taal (het is en het was) student
school en klas
les
naam student: Willaert Maïté lesgroep: 1LD03 e-mailadres: [email protected]
school: Basisschool De Leeuw mentor: Stephanie Jonckheere klas: 3B
datum: 14/02/2022 tijdstip: 10u50-11u15
Doelstellingen Leerplandoelen 1 2 3
TOsn1: een schriftelijke boodschap verwerken TOtn1: nadenken over taalgebruik en de belangrijkste factoren van een communicatieve situatie. Daarbij taalbeschouwelijke termen gebruiken TOtn2: nadenken over de belangrijkste aspecten van het taalsysteem. Daarbij taalbeschouwelijke termen gebruiken
Lesdoelen 1 2 3 4
Reflecteren op de tijd van een werkwoord: tegenwoordige en verleden tijd Aangeven dat woorden samen met andere woorden kunnen voorkomen, namelijk een lidwoord, een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een werkwoord Voor hen bestemde eenvoudige schriftelijke instructies begrijpen en uitvoeren Plezier beleven en voldoening ervaren
Beginsituatie Voorkennis Kenmerken klasgroep 17 leerlingen
Kenmerken individuele leerling
Bronnen Talent 3. (2021). Van In.
Bijlagen Bordboek Taalschrift pagina 98-100 Kopieerblad 1 Timer Kladpapier Enveloppe per vier leerlingen
INSTAP – VERWERVING – VERWERKING – SLOT Titel: Oriënteren en plannen
Timing: 5 min.
Lesdoelen: 1 Materiaal: kladpapier, timer
Lesinhoud (wat?) Werkwoorden bij een plaats zoeken: Er worden werkwoorden gelinkt aan een gegeven plaats Bv.: plaats: strand werkwoorden: zonnen, zwemmen, bruinen, smeren, spelen,… plaats: school werkwoorden: studeren, samenvatten, samenwerken, oefenen,… Hoe herken ik een werkwoord?: - Werkwoorden zeggen wat iemand doet - Werkwoorden zeggen wat er gebeurt - Werkwoorden zeggen wat iemand is of wordt Wat is er nu zo specifiek aan deze les, wat is het doel van deze les? Je kan van een werkwoord zeggen of het nu gebeurt is of vroeger gebeurde. Als je gisteren een bal gegooid hebt naar je buur zeg je niet ‘ik gooi een bal’ maar ‘ik gooide een bal’. Door te luisteren naar het werkwoord in de zin kan je achterhalen of de situatie in het verleden of in het nu afspeelt.
Methode (hoe?) Coöperatief leren: om de beurt: Organisatie Klas wordt verdeeld in heterogene trio’s. Instap De leerkracht laat de kinderen nog eens herhalen wat werkwoorden nu precies zijn en wat het inhoudt. De leerkracht noemt een plaats, bij deze plaats is het de bedoeling dat elk trio in één minuut zoveel mogelijk werkwoorden vindt die te maken heeft met deze plaats. De leerlingen zeggen om de beurt een werkwoord, één groepslid noteert ze op een schrijfbordje. De trio’s lezen enkele gevonden werkwoorden voor.
INSTAP – VERWERVING – VERWERKING – SLOT Titel: Hoofddoel uitvoeren en verwerken
Timing: 5 min.
Lesdoelen: 1 en 2 Materiaal: taalschrift
Lesinhoud (wat?)
Methode (hoe?)
Voorstelling situatie: We gaan samen met de klas naar de speelplaats zodat ze zich beter kunnen inleven. Bv.: We staan op een speelplaats, want het is speeltijd. Wat doe jij? - Ik voetbal - Anna en ik spelen verstoppertje !!! Het hoeft niet altijd ‘ik’ te zijn. Je kan heel wat andere onderwerpen gebruiken zoals oma, onze hond, de juf, onze buurvrouw,…
Stel een situatie voor en bedenk wat er bij deze situatie gebeurt De zinnen van de leerlingen worden genoteerd op het bord. Een leerling komt aan bord de werkwoorden markeren.
Van nu naar vroeger omzetten: NU: Leerlingen bedenken werkwoorden bij een situatie in het heden. Leerlingen erop duiden dat ze moeten antwoorden met een volledige zin. Bv.: ik speel met de bal
De woorden uit de zin bespreken: Aan de hand van de zinnen die op bord genoteerd zijn worden er een aantal vragen besproken - Welk soort woorden hebben we gemarkeerd? - Welke soorten woorden kunnen nog in een zin staan? Aan de hand van een voorbeeldzin op bord de verschillende soorten woorden aan bod laten komen.
VROEGER: Diezelfde situatie wordt omgezet in het verleden, want het gebeurde gisteren al. Terug antwoorden in een volle zin! Bv.: ik speelde met de bal Hoe herken ik een werkwoord? - Werkwoorden kunnen veranderen in de zin (ze geven aan of iets nu gebeurd is of vroeger)
De zinnen worden herhaald maar nu alsof het gisteren gebeurde. De nieuwe werkwoorden worden genoteerd onder de vorige werkwoorden. - Wat is er anders? - Hoe komt dat denk je?
Soorten woorden in een zin: Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord
INSTAP – VERWERVING – VERWERKING – SLOT Timing: 10 min.
Titel: Schriftelijk oefenen Lesdoelen: 1,2,3 en 4 Materiaal: taalschrift
Lesinhoud (wat?) Inoefenen van de geziene leerstof: Opgave - Oef.1: markeer de werkwoorden in de teksten - Oef.2: markeer in elke zin het werkwoord en zet de werkwoorden in de juiste kolom (nu/vroeger) - Oef.3: a) bedenk drie straffe stoten die NU gebeuren b) bedenk drie straffen die VROEGER gebeurden c) markeer de werkwoorden in je zinnen groen
Methode (hoe?) Coöperatief leren: denken-delen-doen Organisatie De oefeningen worden klassikaal overlopen De leerlingen lossen klassikaal de oefeningen op
INSTAP – VERWERVING – VERWERKING – SLOT Titel: Controleren en reflecteren
Timing: 5 min.
Lesdoelen: 1,2,3 en 4 Materiaal: enveloppe met de uitbeeldkaartjes
Lesinhoud (wat?) Spel ‘nu of vroeger’: Het werkwoord neemt een andere vorm aan bij NU of VROEGER Als de situatie in het HEDEN plaatsvindt zet je je werkwoord in de tegenwoordige tijd. Bv.: ik speel vandaag met de bal Als de situatie in het VERLEDEN plaatsvindt zet je je werkwoord in de verleden tijd. Bv.: ik speelde gisteren met de bal De andere woorden in de zin dragen bij tot de conclusie of het nu gaat om het verleden of het heden. Bv.: woorden zoals vandaag, nu, gisteren, vorige week, twee uur geleden,…
Bijlagen
Methode (hoe?) Didactisch spel: De leerkracht dicteert een aantal zinnen. Het is de bedoeling dat de leerlingen aangeven of het nu of vroeger gebeurd is: - NU = twee duimen naar voor wijzen - VROEGER = twee duimen naar zichzelf wijzen Werkwoorden uitbeelden: De juf heeft vooraan een envelop liggen met kaartjes. Telkens komt een leerling naar voor, de juf geeft hem/haar een kaartje en de leerling probeert dit zo goed mogelijk uit te beelden. - Elke leerling krijgt een kaartje, leest de zin in stilte en zoekt het werkwoord in de zin - De leerling beeldt het werkwoord uit - Wie als eerste het werkwoord raadt, krijgt het kaartje als hij/zij de zin kan omzetten van NU naar VROEGER - Als dat niet lukt is het kaartje voor de uitbeelder - Daarna is het de beurt aan de volgende leerling - De leerling met de meeste kaartjes wint het spel
Bordplan Wat NU gebeurt ben
Wat VROEGER gebeurde was
zeggen
gooide
zijn
poetste
vang
zette
was
waste
Andere...