Examen Geschiedenis Kerst 2014 PDF

Title Examen Geschiedenis Kerst 2014
Course Geschiedenis
Institution ASO
Pages 8
File Size 187.9 KB
File Type PDF
Total Downloads 37
Total Views 152

Summary

Download Examen Geschiedenis Kerst 2014 PDF


Description

Geschiedenis 1 Intro 1: tijd, ruimte en maatschappelijk domein -

-

het verleden. Geschiedenis bestaat uit een heleboel feiten en gebeurtenissen wat een onoverzichtelijk geheel vormt.  noodaankapst oknamel i j kper i odi ser i ng o Levenswijze 1. Jager/ voedselzoeker ... - 8000 v.C. 2. Landbouwsamenleving 8000 v.C.- 1750 3. Industriële samenleving 1750 - 1960 4. Post industriële samenlev. 1960 - ... o Historische periodes 1. Préhistorie. ... - 3500 v.C. 2. Oude Nabije Oosten. 3500 v.C. - 800 v.C. 3. Klassieke Oudheid. 800 v.C. - 476 4. Middeleeuwen. 476 - 1450 5. Nieuwe tijd. 1450 - 1750 6. Nieuwste tijd. 1750 - 1945 7. Eigen tijd. 1945 - ... Opmerking: o De indeling in historische periodes is kusntmatig  Leerstof 5ASO 1750-1945 (de lange 19e eeuw)  1750: amerikaanse, franse en industriele revolutie  1945: einde 2e WO o Eurocentrisch o

Middeleeuwen + nieuwe tijd = ancien régime

2 Intro 2: van Nieuwe Tijd naar Nieuwste Tijd: Ancien régime (herhaling) 2.1 Ancien régime: -

-

Tijd voor Franse revolutie: middeleeuwen + nieuwe tijd o Van soci-econ. Continuïteit (+ politiek)  Vn. Koninkrijken als natuurlijke staatsvorm  Landbouwsamenleving o Belangrijkste kenmerken  Absolutisme  Privileges  Standenmaatschappij Standenmaatschappij: (zie boek) Privileges o Het niet betalen van belastingen 1

-

o Enkel 2e stand mocht paars dragen o Enkel 1e en 2e stand mocht jagen o Recht op de eerste bruidsnacht Koninklijk absolutisme: hoogtepunt= Louis(Lodewijk) XIV o Lodewijk XIV schafte het parlement af. o "Lettre de cachet" brief voor de gevangenis  Brief die de koning schreef waardoor iemand zonder reden kon worden opgesloten

2.2 Kritiek op het Ancien Régime -

Verlichting (ong. 1700) o Natuurwetenschappen + verlichting nemen het ancien regime onder vuur (standenmaatschappij + koninklijke macht van God)  Vb. Het bestaan van God wordt in vraag gesteld o Wie? Kant, Rousseau, Montesquieu, Doderot, Voltaire ... o Wat? De mens is van nature vrij en gelijk. De standenmaatschappij is irrationeel(onredelijk) en creeërt ongelijkheid.  Conclusie: het Ancien Régime moet afgeschaft worden o De burgerij kan zich wel vinden in de verlichting  Ontevreden want ze hebben geen politieke macht. Maar zijn wel rijk en slim en ze betalen belasting.  Ziet haar kans wanneer de graanoogst mislukt in 1788. (FR = 1789)

2.3 Franse revolutie (1789) -

-

14 Juli 1789 Graanoogst 2-3 keer mislukt en men begin honger te krijgen (graan = gevoelig voor weer, aardappel niet) o Oktober - niet zo erg o Januari - redelijk mild, koning gaf veel toe “Vrijheid, o Juni, Juli - pijnlijk, ze hadden bijna niks meer gelijkheid, Lodewijk XIV broederlijkheid” o Marie Antoinette (vindt dat Parijs stinkt) o Besluitloos “liberté, égalité, o Tam + PROBLEEM: geen geld fraternité”  Geniaal idee: o Necker (iemand van ons(=het volk)) o Roept parlement bijeen (kaatsbaan) o Het was 100 jaar geleden dat het parlement samengekomen was Lodewijk XIV vraagt: “Mag ik de belastingen verhogen?” o Hij was zeker van JA want elke stand heeft 1 stem  1e – adel  2e – clerus  3e – stand  3e stand zegt: “wij willen per hoofd stemmen!” o Koning zegt nee en ontslaat Necker -> volk wordt boos 2

 Men trekt naar de bastille en gaat daar wapens pakken om daarmee de koning zijn graanschuur te plunderen + zitstaking (in de kaatsbaan) o De koning geeft toe aan de zitstaking maar hij was hier niet goedgeluimd mee

2.4 De fases van de Franse Revolutie 1. Fase van de burgerij (1789 – 1791) a. Kenmerken: i. Einde van de standenmaatschappij ii. Nieuwe grondwet: Frankrijk wordt een constitutionele monarchie iii. Nationalisering van de kerkelijke goederen (om de staatsschuld te betalen) iv. Fase van de burgerij 1. (economisch)wet Le Chapelier: afschaffing van ambachten en gilden en samenscholing van werknemers werd verboden. 2. (politiek)cijnskiesrecht: enkel iemand die belastingen betaalt mag gaan stemmen (boeren zijn vrijgesteld van belastingen -> enkel burgerij mag gaan stemmen) 2. Fase van het volk (1791 – 1794) a. Kenmerken: i. Na de terechtstelling van de koning werd Frankrijk een constitutionele republiek. Onder de regering van Robespierre ontstond het terreurbewind. ii. In de grondwet van 1793 stond het algemeen stemrecht (mannen vanaf 21j.) ingeschreven. Dit verdween ten tijde van Robespierre. iii. De economie stond volledig onder staatstoezicht. 3. Fase van de burgerij (1794 – 1799) a. Kenmerken: i. Frankrijk werd een constitutionele republiek ii. De burgerij had opnieuw de macht in handen via het cijnskiesrecht. Directoire iii. De wet Le Chapelier werd opnieuw ingevoerd iv. Politiek klimaat bleef instabiel – de economie een puinhoop! v. NAPOLEON kon de macht naar zich toetrekken.  SAMENVATTING (zie boek – tekening maken) 2.4.1 Regering van Napoleon 4. Binnenland a. 1804: Napoleon kroonde zich tot keizer. Het absolutisme werd hersteld. b. Principes van de Franse Revolutie doorzetten: i. Hervorming van bestuur (departementen met prefecten, die de vorderingen vanuit Parijs uitvoerden) ii. Onderwijs met nationale leerplannen iii. Burgerlijk wetboek (code Napoléon) = 1 wetboek voor alle burgers 5. Buitenland a. Hij vestigde een Frans overwicht in continentaal Europa b. Continentale blokkade tegen Engeland c. 1812: Veldtocht tegen Rusland werd een ramp d. Slag bij Waterloo betekende het einde van Napoleon (als keizer) 3

Deel 1: Restauratie en transformatie: Europa in de 19e eeuw 3 Hoofdstuk 1: Het congres van Wenen (1815) -

Waar: Wenen (Oostenrijk) o In het paleis van Metternich (minister van buitenlandse zaken) Wanneer: 1814 – 1815 Wie: Engeland, Pruisen, Oostenrijk, Rusland (en Frankrijk) Wat: bronnenonderzoek (1,2,3 en 6) (zie ‘vooruitblik en terugblik’ kan op test komen HBp20) o Bron 1:  Brits conservatief tegen de Franse revolutie en voor tradities o Bron 2:  Hij was VOOR het Ancien Régime  Hij was tegen democratie o Bron 3:  Legitimiteitsprincipe: een koning zorgt voor eenheid en krijgt zijn macht van God – basis voor het koningsschap.  Conclusie: o Na de Franse revolutie heeft Napoleon grote delen van Europa veroverd, en er de ideeën van de Franse revolutie verspreid. 1 o Op het CvW willen ze die ideeën van de Franse revolutie ongedaan maken en het Ancien Régime in ere herstellen. (=RESTORATIE) o Zie bron 5 en 6. Er worden 2 bondgenootschappen gesloten(=ALLIANTIES)  Grote Alliantie: Engeland, Pruisen, Rusland, Oostenrijk) 2  Verdedigen restoratie  Vermijden van een nieuwe Franse revolutie  Heilige Alliantie: Pruisen, Rusland, Oostenrijk  Christelijk karakter verdedigen o Hertekenen van de kaart van Europa  Kaartoefening zie HB 355 en 356 kaart nr. 83 (kaart voor de FR) 3 o Wat met de kaart van Europa op het Congres van Wenen  Frankrijk krijgt terug haar oorspronkelijke grenzen  2 bufferstaten:  Verenigd Koninkrijk der Nederlanden  Koninkrijk Piëmonte – Sardinië  Het Heilig Roomse Rijk der Duitse natie (bestond uit 250-tal koninkrijkjes)  Wordt omgevormd tot Duitse bond (wordt 10-tal koninkrijkjes)  Polen wordt verdeeld onder Pruisen, Rusland, Oostenrijk en Hongarije  Engeland krijgt een aantal franse kolonies

4 Hoofdstuk 2: De ondermijning van het Congres van Wenen 4.1 Het Liberalisme = vrijheid (gelijkheid), zelf kunnen denken en gezag naast je kunnen leggen. 4

-

-

-

Vrijheid = absoluut, maar stopt waar die van iemand anders begint. Je mag alles doen zolang je iemand anders geen schade toebrengt. Politiek liberalisme o Macht van de heerser moet worden beperkt d.m.v.:  De heerser erkent rechten en vrijheden  Grondwettelijke controle  Scheiding der machten  Uitvoerende macht: koning + regering (laten wetten uitvoeren)  Wetgevende macht: parlement (maakt wetten)  Rechterlijke macht: rechterlijke stand (controleert en/of straft)  Dit is noodzakelijk om te vermijden dat 1 persoon alle macht heeft. Economisch liberalisme o Vrije markt: laat handelaar en ondernemer vrij in hun beslissingen, geen staatsbemoeienis (A. Smith:: ‘laissez faire, laisser passez’) o Economisch liberalisme + politiek = burgerparticipatie(deelnemen aan het politieke wezen) Sociaal, religieus e.d. liberalisme o Sociaal: Liberalen willen overal vrijheid en gelijkheid behalve op het sociale domein want ze willen hun geld niet delen met de boeren, ze willen vrijheid en gelijkheid voor zichzelf. o Religieus: atheïsme (= ongelovig), deïsme (= geloven in een God die alles geschapen heeft maar verder niets), vrijmetselarij o In het midden van de 19e eeuw sluit de radicale liberale burgerij zich aan bij het socialisme  Synthesetekst p. 30!

4.2 Het nationalisme = verwijst naar een groep mensen met een gemeenschappelijke afkomst: landstreek, verwantschap, taal -

Grote rol gespeeld, staten ontstaan, uiteenvallen en verdwijnen + miljoenen slachtoffers Wanneer een natie leeft onder vreemde heerschappij groeit de eis tot zelfbeschikking of autonomie Ontstond tijdens het moderniseringsproces o Kleine dorpen vielen weg, grotere sociale mobiliteit o Gevolg van veroveringen van (West-) Europa door Napoleon  Er breken een aantal liberale en nationale revoluties uit in de 19 e eeuw, in golcen o 1820: Latijns-Amerika wordt onafhankelijk van Spanje o 1820: Griekenland (inzichtsvraag: Griekenland bevrijdt zich van de Turken met hulp van de Heilige Alliantie, want Turken zijn moslim) o 1830: België wordt onafhankelijk + Polen en Frankrijk komt in revolutie  Nationalisme is eerst vredelievend maar wordt agressief op het einde van de 19e eeuw.

4.3 Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en de Belgische revolutie -

Hoe kun je Willem I en zijn politiek karakteriseren: 5

(bron 3) twijfelaar en autocraat (= alleenheerser) het nederlandse parlement (statengeneraal) heeft weinig macht. (bron 4) idem 3 (bron 2) artikel 46 en 80. Er is geen scheiding der machten maar er is een grondwet – niet absolutistisch + hij moet grondwet aanvaarden De oorzaken(lange termijn) van de scheiding: o (bron 12)r1 (bron 6) VKderN is geen natiestaat en er is grote verdeeldheid tussen Noord en Zuid (bron 8) taalpolitiek van Willem (iedereen Nederlands) (bron 9) staat wordt baas van het onderwijs (katholieken?) (bron 11) fiscale politiek (schulden van het Noorden waren veel groter dan die van het Zuiden) Maar Willem deed ook goede dingen (bron 13 en 10) De directe aanleidingen (triggers) van de scheiding: o Opera stomme van Portici + mislukking graanoogst + economische crisis Hoe verliep de Belgische revolutie? o Monsterverbond: verbond tussen katholieken en liberalen o Voorlopig bewind: 10-tal mensen (adel) de eerste mensen die België besturen o Nationaal Congres: ontwerpt een grondwet o Leopold I wordt koning van België en zweert trouw aan de Belgische grondwet op 21 Juli 1831 o Unionisme: katholieken en liberalen regeren samen Welke nationalistische en liberale invloeden vind je terug? (bron 12) o Liberaal: belgische burgerij vond dat haar rechten en vrijheden niet werd gerespecteerd o Nationaal: wij voelen ons geen nederlander Wat was de houding van de toenmalige grootmachten in deze problematiek en hoe kun je die houding verklaren? o De Grote Alliantie had het Koninkrijk der Nederlanden opgericht als bufferstaat. o Het verdrag van de 18 artikelen (1830) = De GA(behalve het VKderN) keurt de onafhankelijkheid goed op voorwaarde dat we neutraal blijven.  Engeland biedt garantie voor als we aangevallen worden o Het verdrag van de 24 artikelen (1839) = Nederland gaat ook akkoord met de onafhankelijkheid. In ruil voor een deel van Limburg en Luxemburg dat onafhankelijk wordt. Hoe zag het nieuwe politieke systeem eruit in het onafhankelijke België? o Constitutionele parlementaire monarchie. o Er is dus een koning met meer macht dan nu (maar niet absolutistisch) + er was unionisme*zie grondwet. Burgerij heeft macht (cijskiesrecht en wet Le Chapelier) o Rattachisme: mensen die vinden dat België (vooral Wallonië) terug bij Frankrijk moet horen o Orangisme: mensen die vinden dat België (vooral Vlaanderen) terug bij Nederland moet horen o

-

-

-

-

-

6

5 Hoofdstuk 3: De economisch-indusrtiële transitie 5.1 De industriële transitie 5.1.1 -

Inleiding: economisch liberalisme Uitvinder: Adam Smith Theorie: “laisser faire, laisser passer” de overheid mag zich niet bemoeien met de economie en moet ondernemen en handelaar vrij laten Vrijheid van ondernemen Laat de ondernemer kiezen wanneer, wie, wat, voor welke vergoeding men werkt

-

-

5.1.2 -

-

Regels van gilden en ambachten Als ondernemer was je helemaal niet vrij, er waren regels voor wat, voor hoeveel je verkoopt etc. Laat handelaar vrij Mercantilisme Totale vrijheid van handel De koning dirigeert (is baas van) de handel Arbeider en ondernemer streven tegengestelde belangen na: o Ondernemer: winst -> lage lonen o Arbeider: hoog loon -> minder winst Door de wet Le Chapelier werden stakingen verboden -> lage lonen Opmerkingen: o De enige taak van de overheid volgens A. Smith: goede verkeersinfrastructuur o Economisch liberalisme kon nooit falen volgens de wet van vraag en aanbod, de onzichtbare hand zorgt ervoor dat de economie blijft draaien  Veel winst ondernemers -> extra investeringen: meer fabrieken -> meer arbeiders nodig -> lonen hoger om arbeiders aan te trekken o Economisch liberalisme komt toch in de problemen  eind 19de eeuw: Grote Depressie in de VS  1929: beurscrisis van Wall Street (wereldwijd) De industriële transitie Productiefactoren: dat wat productie mogelijk maakt: grondstoffen, arbeid en kapitaal Conjunctuurcyclus: bloei, recessie(productie vertraagt of wordt negatief) , depressie, herstel, hoog-(productie > productiecapaciteit) en laagconjunctuur(productie < productiecapaciteit), trend(gemiddelde groeit over lange termijn = trendmatige groei) Nataliteit: geboortecijfer Mortaliteit: sterftecijfer

5.1.2.1 Eerste industriële revolutie - Oorzaken van de eerste industriële revolutie: o Sterke bevolking aangroei (mortaliteit < nataliteit)-> beter en meer eten, betere hygiëne en betere gezondheid o Uitvinding van de stoommachine o Verbetering in de textielindustrie (waarom textiel? Basisbehoefte) o Verbetering van de landbouwtechnieken (vruchtwissel) o Enclosure-beweging (Enclosure is het omheinen en in particulier bezit nemen van gemeenschappelijke woeste gronden en andere vormen van open door

7

-

-

-

grootgrondbezitters. Hierdoor worden kleine boeren vaak van hun bestaansmogelijkheden beroofd.) o Stijging van de vraag o Aanwezigheid van de grondstoffen o Uitbouw transportnetwerk ( je werd niet meer overvallen) De industriële transitie start in Groot-Brittannië (+/- 1750) o Technische vernieuwingen – vliegende schietspoel o Enclosure-beweging – grootgrondbezitters o Aanwezigheid van grondstoffen o Transportnetwerk Productiewijze: arbeidsverdeling en fabrieksarbeid – taylor (lopende band) Energiebronnen: stoom en steenkool Belangrijkste industriële sector: textielnijverheid Uitvindingen: o (Verbetering aan de) stoommachine o Spin- en weeftechnieken Doorbraak op het continent: Zuidelijke Nederlanden (+/- 1850) o Eerst het huidige België en dan volgt de rest van Europa o Waarom deed de rest niet meteen mee? De voorwaarden waren niet voldaan, bv. Spanje had geen steenkool

Tweede industriële revolutie - Koplopers: Groot-Brittanië, België, Frankrijk en Duitsland Primaire sector: landbouw o Doorbraak in de VS - Energiebronnen: elektriciteit en olie Secundaire sector: industrie - Sectoren: staalnijverheid en auto-industrie Tertiaire sector: handel en diensten - Uitvindingen: o Benzinemotor, dieselmotor -> automobiel o Vliegtuig o Telefoon, telegraaf o Radiolamp - Taylorisme o Het productieproces wordt opgedeeld in zo klein mogelijke stappen o Door het meten van de tijd bij elke stap wordt gezocht naar de meest efficiënte werkwijze -> lopende band o Alle overbodige bewegingen werden geëlimineerd o Enkel de snelste en beste bewegingen en de beste werktuigen worden ingezet - Massaproductie: mogelijk gemaakt door de introductie van de lopende band door autobouwer Henry Ford in 1913

8...


Similar Free PDFs