Examenvragen farmacologie PDF

Title Examenvragen farmacologie
Course Farmacologie
Institution Katholieke Universiteit Leuven
Pages 93
File Size 1.6 MB
File Type PDF
Total Downloads 6
Total Views 134

Summary

Overzicht van alle examenvragen gerangschikt per hoofdstuk die ik kon vinden voor farmacologie (3e bachelor farmacie kul) (van zowel farmaceutica, google docs en medica). Aan te raden is om deze zeker te beantwoord, aangezien ik zelf toen niet genoeg tijd daarvoor had, maar zeker de moeite om te pro...


Description

DEEL 2 Hoofdstuk 1: Cholinerge transmissie 

Bespreek de neurosmusculaire junctie (NMJ) en de geneesmiddelen die hierop inwerken. zie papier



Waar zijn er geen nicotinereceptoren? a. Bronchiale spieren b. Orthosympatische ganglia  postsynaptische cellichamen in orthosympatische ganglia c. Skeletspieren  neuromusculaire junctie d. Parasympatische ganglia  postsynaptische cellichamen in parasympatische ganglia



Stelling: bupropion komt voor onder twee vormen: 1 als antidepressivum en 2 voor het bevorderen van rookstop Juist, bupropion is een antidepressivum (inhibitie reuptake NA en DA  dopamine concentratie verhoogt), maar kan worden gebruikt bij poging tot rookstop (nicotinereceptoragonist).



Bupropion vragen bij hoofdstuk affectieve stoornissen.



Hyperhydrosis/hypertrichosis, cycloplegie, xerostomie en fotofobie/fotosensitiviteit zijn effecten van cholinomimetica (= parasympaticomimetica = cholinergica) - Fotofobie  niet, want miosis; een anti-cholinerge bijwerking - xerostomie = droge mond tgv speekseltekort niet, want meer speekselsecretie; een anti-cholinerge bijwerking - cycloplegie = accommodatie-spierverlamming niet, want betere accomodatie - hyperhidrosis = overmatig zweten  juist, verhoogt secretie van zweetklieren; een cholinerge bijwerking - hypertrichosis= obnormale haargroei  niet



Cholinomimetica geven overhydratatie … als nevenwerkingen. Ze geven braken, diarree  dehydratatie?



Varenicline is een partiële agonist van de muscarine receptor Fout, van de nicotine receptor.



Met welk geneesmiddel kan je het verschil diagnosticeren tussen myasthenia gravis of een cholinerge crisis. a. Edrofonium  reversibele cholinesteraseremmer (niet meer op Belgische markt), bij onbehandelde myasthenia gravis-patiënten neemt na toedienen van edrofonium de spierkrkacht toe b. Neostigmine  reversibele cholinesteraseremmer, wordt gebruikt voor de behandeling van myasthenia gravis en bij postoperatieve maag-, darm-, blaasatonie (net zoals pyridostigmine) c. Ecothipaat  irreversibele cholinesteraseremmer, wordt gebruikt ovv oogdruppels om langdurige miosis te induceren bij glaucoom. Myasthenia gravis is een auto-immuunziekte, waarbij men antistoffen aanmaakt tegen de nicotinereceptor in van de neuromusculaire junctie. Mag dat er te weinig functionele receptoren zijn thv de motorische eindplaat. Door

de gedaalde cholinerge transmissie treedt er spiervermoeidheid en spierzwakte op. Een cholinesteraseremmer verhoogt de ACh concentratie thv de motorische eindplaat, waardoor de transmissie bevorderd wordt. 

Myasthenia gravis is een contra-indicatie voor cholinesterase blokkers/AChE remmers. Fout, cholinesteraseremmers worden net gebruikt voor de diagnose (edrofonium) en behandeling (neostigmine, pyridostigmine) van myasthenia gravis.



Pralidoxime kan worden gebruikt als antidotum bij intoxicatie. Juist, een intoxicatie met cholinesteraseremmers kan je behandelen door het toedienen van cholinesteraseactivatoren als het gaat om organofosforverbindingen (irreversibele cholinesteraseremmers vb. ecothiopaat, ze fosforyleren het enzym op zijn esteraseplaats irreversibel). De cholinesteraseactivatoren (meestal “oximes”) breken de fosfo-enzymbinding. De oximes moeten wel binnen 2 uur na contact worden toegediend, anders zijn ze niet meer actief omdat het enzym een configuratieverandering heeft ondergaan. Pralidoxime is een cholinesterasereactivator die niet door de BBB dringt (nadeel), DAM (DiAcetylMonoxime en MINA: MonoIsoNitrosoAcetone) dringen wel goed door de BBB.



Bespreek de effecten en bijwerkingen van anticholinergica (= antimuscarinica = muscarinereceptorblokkers). Atropine, scopolamine, LAMA’s = long acting muscarine antagonists (ipratropium) Agitatie, blurred vison, constipatie droge mond mictie en zweet problemen



Dit zijn voorbeelden van anticholinerge bijwerkingen: obstipatie, accomodatiestoornissen en bradycardie. Fout, - obstipatie is een GI bijwerking van anticholinergica, dus juist - accomodatiestoornis =? Visusstoornis, juist indien hetzelfde - bradycardie is geen anticholinerge bijwerking, tachycardie wel



Welke groepen van geneesmiddelen geven typisch antimuscarine (anticholinerge) neveneffecten en leg werkingsmechanisme en indicatie uit. H1-antagonisten (promethazine), TCA, bepaalde antipsychotica, carbamazepine, disopyramide …



Donepezil, rivastigmine vragen bij hoofdstuk alzheimer.



Welke cholinesteraseremmers kunnen gebruikt worden bij curares? Enkel het effect van pachycurares (niet-depolariserende blokkers van nicotinereceptoren in ganglia) kan opgeheven worden door cholinesteraseinhibitoren. Het effect van leptocurares (depolariserende blokkers van nicotinereceptoren in ganglia) kan niet opgeheven worden door cholinesterase-inhibitoren en zelfs verlengd worden.



Bij leptocurares moet je niet intuberen (+ bijvraag: hoe werken ze?)

Fout, door de spierrelaxerende werking (want imiteren Ach, zorgen dus eerst voor spiercontractie en dan door uitputting voor spierrelaxatie) kan je beter intuberen + je meot intuberen want geen effect op bewustzijn, wel op spieren en anders is het zeer akelig voor de patiënt omdat hij zijn ledematen niet kan bewegen. Als het noodzakelijk is om een patiënt te intuberen in bepaalde situaties, wordt een leptocurare gebruikt om dit mogelijk te maken (luchtwegen openmaken en open houden), maar dit zijn natuurlijk zeer specifieke gevallen. Andersom staat in de cursus nergens aangegeven dat intubatie noodzakelijk is. 

Bij geïntubeerde patiënten worden enkel pachycurares gegeven.

Weet vraag niet meer volledig, maar kwam er op neer dat je bij zowel leptocurares als pachycurares de patiënt moet intuberen.

Toepassing: Glaucoom Algemeen: Gesloten hoek: pilocarpine of carbachol oogdruppels Open hoek: beta-blokkers (vb. timolol; eerste keuze), fysostygmine, KAI; prostaglandines 

Anticholinergica beta-blokker en KAI inhibitoren kunnen worden gebruikt bij behandeling van glaucoom. Fout, ja beta blokker timolol, kai ook, voor open hoek En voor gesloten hoek glaucoom gebruiken we cholnerg agonisten!



Welk effect heeft amitryptilline op glaucoom? Het is een mono-amine reuptake inhibitor, maar heeft anticholinerg neveneffecten dus mag contra-inidactie met glaucoom!

Toepassing: Luizen, schurft, teken Algemeen: Scabiës = schurft - Infectie aangeven aan gezondheidsinspectie van het minesterie van de vlaamse gemeenschap - Permethrine 5% crème over hele lichaam (8-12u)(werkt selectief op insect VD-Nakanalen met impact op de neurotransmissie: neurotoxisch door stabilisatie open toestand) - Invermectine p.o. (systemisch, 2de lijns; werkt op insect glutamate-gated-chloridekanalen; gaat niet door de bbb, maar kan neurotoxiciteit geven) Luizen (hoofd- schaam – kleer) - Nat-kam-methode - Permethrine 1% crème-rinse - Malathion 0,5% lotio (niet tijdens zwangerschap, lactatie,kunnen renine vrijzetting geven  stimulleren B2 receptoren (post synaptisch als presynaptisch) -> presynaptische B2 receptoren zullen op hun beurt NA exocytose stimuleren -> NA kan oa werken op B1 en alfa 1 postsynaptische receptoren -> tachycardie (pos ino en chrono efffect Perifere vaspdomataote



Patiënte (kind) neemt overdosis neusdecongestivum, met een alfaagonist in verwerkt. Waaraan kan je dit merken? Extreme hyperthermie , bronchodilataite, tachycardie mydriase,



Alfa(1)-blokker en reflextachycardie?

VD  tachycardie 

Een alfa-blokker kan gebruikt worden voor de behandeling van benigne prostaathypertrofie, maar geeft wel orthostatisme en reflextachycardie. Juist



Bespreek het artikel: ging over beta-blokkers gebruikt in oogdruppels en nevenwerkingen ervan.



Bij de behandeling van anafylactische shock moet de dosis adrenaline gehalveerd worden als de patiënt beta-blokkers neemt.



Vraag over IM adrenaline injectie, welk antwoord is juist: a. Dosis moet verdubbeld worden bij iemand die beta-blokkers neemt. b. Dosis moet gehalveerd worden bij iemand die beta-blokkers neemt. c. Minder kans op aritmie bij iemand die cocaïne neemt. d. Minder kans op aritmie bij iemand die TCA neemt. Wat moet je doen als mijn clonidine therapie samen met een betablokker neemt en men de therapie wilt stopzetten? a. Stop clonidine, bouw beta-blokker langszaam af b. Stop beide gelijktijdig c. Bouw beta-blokker langzaam af, dan clonidine langzaam af d. Bouw clonidine langzaam af, dan stop beta-blokker





Clonidine heeft een centrale werking. Juist, clonidine (centraal werkend antihypertensivum) is een alfa2-receptoragonist en activeert de alfa2-receptoren in de centrale zones voor controle van het cardiovasculaire stelsel. Hierdoor neemt de outflow uit het centraal zenuwstelsel naar het orthosympatisch zenuwstelsel af. Mogelijkt werkt het ook antihypertensief door binding aan een centrale imidazolinereceptor.



Mag je clonidine abrupts stopzetten?/ Je mag clonidine abrupt stopzetten als je therapie verder zet met propranolol? Zie deel 2 Fout, Clonidine -> clonidine withdrawal syndroom —>nooit plots stoppen -> clonidine withdrawal syndrome—> geleidelijk afbouwen propranolol en daarna geleidelijk afbouwen clonidine . Rebound hypertensie , je moet geleidelijk afbouwen.



Welk geneesmiddel kan helpen bij de kaasreactie? Enorme bloeddrukstijging a. Adrenaline  adrenerge agonist stijging van bloeddruk b. Salmoterol  beta2-agonist  astma c. Prazosine  amfa1-antagnoist  effect op hart daalt, hij hypertensie voorgeschreven  helpt! = alfa-blokker, IV toedienen (>< hypertensieve crisis) d. …

MAO-I o Geef een voorbeeld van MAO-I - Selegiline = MAO-B-I  Parkinson - Moclobemide = MAO-A I  antidepressivum - feneziline = niet-selectieve MAO-I  antidepressivum o Kan een MAO-I hoofdpijn veroorzaken? JA bij uw kaasreactie Kaasrectie: acute hypertensie +hevige hoofdpijn + kans op intercerebrale bloeding. Het komt erop neer dat er in kaas tyramine zit en dat is een indirect sympatomimeticum 

en dat NA vrijzet. Normaal wordt die Tyramine al in de darm en lever door MAO geinactiveerd. IMAO's die beletten dit zodat tyramine wel gewoon in de bloedcirculatie terecht komt. Als die Tyramine dan in de zenuwuiteinden komt dan zullen er grote hoeveel heden NA worden vrijgezet. MAO-I kunnen aanleiding geven tot serotoninesyndroom. Juist, minder afbraak van serotonine (vooral de niet-selectieve MAO-I hebben dit als risico) o MAO-I + (rijpe) kaas Negatieve combinatie, want kaasreactie  hypertensieve crisis Want kaas bevat tyramine = indirect sympatomimeticum mao inhibitor: remming dopamine afbraak, maar dopamine kan ook omgezet worden tot NA (+ werkt ook op adrenerge receptoren) kaas: tyramine rijke voeding - > tyramine is een indirecte sympaticomimeticum -> vrijstelling NA -> ernstige bloeddrukverhoging, hoofdpijn, intracraniale bloeding o

o

MAO-I + tyramine-rijke voeding tyramine rijke voeding: indirecte sympathicomimeticum -> NA vrijgezet mao inhibitor: afbraak dopamine wordt geremd (dopamine kan ook omgezet worden in NA via dopamine B-hydroxylase) -> ernstige bloeddrukverhoging die fataal kan zijn, hoofdpijn, intracaniale bloeding

o

MAO-I + methylfenidaat

o

MAO-I + sulfonylureumderivaat Negatieve combinatie, hypoglycemie want minder afbraak sulfonylurea

o

MAO-I + fluoxetine Fluoxetine = antidepressiva (5HT reuptake inhibitor)

Toepassing: obesitas en centrale stimulantie Algemeen: Obesitas Orlistat: maag -en pancreaslipase inhibitor  verminderd vetabsorptie; combineren met dieetmaatregelen; AE: steatorrhee, verlies vetoplosbare vitamines Liraglutide s.c.: een humaan glucagon-like peptide-1 analoog (GLP-1); wordt gebruikt als aanvulling op een caloriearm dieet en verhoogde activiteit ten behoeve van gewichtsbeheersing bij volwassen obese of met overgewicht patiënten met ten minste één gewichtsgerelateerde comorbiditeit vb. prediabetes of DMII, hypertensie, hypercholesterolemie, OSAS Narcolepsie Modafinil: amfetamine derivaat; heeft niet de nadelige efecten van amfetamines ADHD



Bespreek alle medicatie die gebruikt kan worden voor ADHD. Zie hieronder



Casus: 12 jarige jongen wordt behandeling door psychiater voor ADHD, maar hij heeft last van slapeloosheid. Wat is het probleem? (+ Bijvragen: kan hij de medicatie best s’avonds of s’ochtends innemen? Wat zijn de alternatieven?). Slapeloosheid is een nevewerking van methylfenidaat (dosisafhankelijk). Waarschijnlijk neemt hij zijn pilletje in da avond en dat verklaard de slaapeloosheid. Dus hij kan het best in de ochtend nemen. Methylfenidaat is een amfetamine-afgeleide dat werkt als een dopamine -en noradrenaline heropnameremmer waardoor het de concentratie van dopamine en noradrenaline verhoogt in de synaptische spleet.

Het heeft nevenwerkingen die gerelateerd zijn aan de centrale-stimulerende werking: slapeloosheid, verminderde eetlust en emotionele stabilieit. Er bestaan vormen die direct therapeutische effecten hebben, maar terug verdwijnen na 3-4u, daarom is het aangewezen om een toedieningsvorm met vertraagde afgifte in te nemen ’s ochtends. Alternatieven zijn: - atomoxetine (noradrenaline-heropnameremmer; geen centraal stimumerend effect dus minder nevenwerkingen tov methylfenidaat; kan wel zelfmoordrisico verhogen; 24u werkzaam) - anderen: dexamfetamine, guanfacin (alfa-agonist; wordt gebruikt voor wie stimulantie niet verdraagt, oneffectief is; belangrijkste bijwerkingen zijn bradycardie, hypotensie, sedatie, slaperigheid, syncope, gewichtstoename), TCA’s: clonidine (alfa-agonist, matig effect op ADHD), desipramine 

Geven amfetamine een verhoogde convulsiedrempel? Amfetaminen hebben een pro-convulsieve werking, dus geven verlaging van de convulsiedrempel.

Hoofdstuk 3: Dopaminerge transmissie  

Bespreek de dopaminerg synaps, de receptoren en de belangrijkste bijwerkingen. Waar doen de neuro-endocriene effecten van dopamine zich voor in het CZS? a. Mesolimbisch b. Tubero-infundibulair c. Nigrostriataal d. Meso



Wat gebeurd er als je dopamine iv toediend bij een cardiogene shock? positief effect stimulering van beta receptoren bij hoge dosis ->pos inotroop en chronotroop effect bij zeer hoge dosissen; stimulatie alfa receptoren -> vasoconstrictie -> ischemie -> vermijden! (plasmamonitoring)



Geef haloperidol galactorree? Dopamine antagonist, antipsychotica Dus veroorzaak tiiddgalactoree

Hoofdstuk 4: Serotonerge transmissie 

Geef alle stoffen die inwerken op de serotonerge synaps. Bespreek de serotonerge transmissiesystemen met ionotrope, metobotrope en reuptake-kanalen, prototype geneesmiddelen die erop inwerken met hun voornaamste indicaties en nevenwerkingen.

DEEL 3

Hoofdstuk 1: Affectieve stoornissen 

Bespreek kort het werkingsmechanisme en de bijwerkingen van antidepessiva



Bespreek de 2e generatie antidepressiva Zeker SSRI en SNRI (alle AD buiten TCA en MAO-I?)



Zie ook QT-verlenging: veel vragen ivm TCA en QTverlenging.



Stellingen: o Welk geneesmiddel geef je een depressieve vrouw met bourgondische levensstijl? Geen MAO-I o Wat geef je aan een patiënt met alzheimer en depressie: TCA of SSRI Eén van de hypothesen over de oorzaak van alzheimer is een deficiënte cholinerge transmissie. Een TCA heeft anticholinerge effecten, maar we willen de cholinerge deficiëntie niet nog meer vergroten dus een SSRI hier een betere keuze om te geven. o

SSRI en serotoninesyndroom

o

Wat geef je bij nausea na opstart SSRI? Patiënt geruststellen dat de nausea vanzelf overgaat na ongeveer 2 weken door het optreden van tolerantie/gewenning, want serotonine is een mediator in de GI transit die wordt versneld. Geen setronen geven want serotonie daalt. SSRI geven sexuele stoornissen. Ja erectiele dysfunctie TCA geven obstipatie, xerstomie (droge mond) en cycloplegie. ja Een TCA kan je geven aan iemand met prostaathypertrofie. Fout

o o

o

o

Persoon wordt behandeld met een antidepressivum en heeft last van hoofdpijnaanvallen. Leg uit. verklaring voor hoofdpijn: antidepressiva = serotonine reuptake inhibitors hoofdpijn/migraine: serotonine speelt rol —>vrijzetting serotonine —> vasculaire permeabiliteit stijgt—> vorming BK en PG (serotonine antagonisten toegediend bij migraine) vooral risico op hoofdpijn met SSRIs

o

Amitriptylline is enigste antidepressiva dat ook antimigraine gm is 1e generatie antidepressiva en 1e generatie antihistaminica worden best vermeden bij kinderen en mannen ouder dan 60 jaar.

1e generatie antidepressiva (TCA) en 1e generatie anti-H1: hebben anticholinerg neveneffecten. Mictiestoornissen (zeker bij benigne prostaathypertrofie) Sedatief effect  valrisico Niet aan kinderen owv centraal sederend effect (of wel bij kinderen)?



Bupropion: o Bupropion komt voor onder twee vormen: 1 als antidepressivum en 2 voor het bevorderen van rookstop. Bupropion kan gebruikt worden bij poging tot rookstop en het is een antidepressivum (door inhibitie van de reuptake van NA en DA  D verhoogt), maar zijn dit twee verschillende vormen? o Bupropion verhoogd de convulsiedrempel Bupropion: contra-indicaties zijn epilepsie en associatie met MAO-inhibitor. Bupropion is een antidepressiva en heeft een pro-convulsieve werking. o Leg bupropion uit.



Fluvoxamine o Fluvoxamine + CYP/geeft weinig geneesmiddeleninteracties veel interacties -> is een sterke cyp inhibitor: cyp3a4, cyp2d6, cyp2c



Atypisch antipsychotica (quetiapine) + -nib Cyp interactie



Fluoxetine heeft tijd nodig om zijn werking uit te voeren Juist, duurt enkele weken Fluoxetine + lorazepam Lorazepam geven tegen serotoninesyndroom





Amitriptyline o Amitriptyline geeft verhoging van de convusliedrempel Fout, verlaagd, meer kans op epilepsie o Amitriptyline + urine-incontinentie TCA, kan hierbij gebruikt worden om incontinentie tegen te gaan want geeft urineretentie. o Amitriptyline mag iet gegeven worden bij prostaathypertrofie, leg uit. amitryptiline is noradenaline en serotonine reuptake inhibitor —> TCA —> anticholinerge neveneffecten; oa urinaire retentie (ook bij adrenerge receptoren)



Imipramine o Imipramine geeft xerostomie en accomodatiestoorniseen door cholinerg bijwerkingen Anticholinerg bijwerkingen

Bijvraag: op welke oogspieren werken anticholinergica? M. cilaris en constrictor pupillae Kringspier oog en pupilconstricter(vernauwer) spier o

Geeft imipramine in hoge dosis een verhoogde convulsiedrempel? Imipramine in hoge dosis -> TCA -> verhoging Imipramine is een antidepressiva en heeft dus een pro-convulsieve werking.

o

Imipramine + indirect werkend sympathomimeticum imipramine: serotonine reuptake inhibitor, antidepressivum indirect werkend sympathomimeticum vb amfetamine

geen goede Hoofdstuk 2: Psychose en manier: antipsychotica en lithium 

Leg werkingsmechanisme en nevenwerkingen van antipsychotica uit en wat moet je zeker tegen de patiënt zeggen. Bijwerkingen: -

-

-

Cardiaal: hypotensie, ritmestoornissen Neurologisch: acute dystonieën, pseudo parkinsonisme, maligne neuroleptisch syndroom, acathisie, tardieve dyskinsesie, sedatie, depressie, dysforie, convulsies Metabool: metabool syndroom, stijging prola...


Similar Free PDFs