Title | Fysica Oefeningen Eenparig Rechtlijnige Beweging |
---|---|
Course | Genetische informatiestroom |
Institution | Universiteit Hasselt |
Pages | 13 |
File Size | 298.2 KB |
File Type | |
Total Downloads | 79 |
Total Views | 156 |
Download Fysica Oefeningen Eenparig Rechtlijnige Beweging PDF
Atheneum Veurne Ingangsexamen Geneeskunde Fysica Oefeningen op eenparig rechtlijnige beweging Oplossingen 1: C 2: A 3: C 4: B 5: D 6: B 7: C 8: C 9: D 10: B 11: C 12: C
Fysica extra3
Vraag 1
Het licht van de zon doet er 8 minuten en 20 seconden over om de aarde te bereiken. De lichtsnelheid is 3.108 m/s. Bereken de afstand van de zon tot de aarde.
1,5.1012 m
1,2.1013 m
1,5.1011 m
1,2.1012 m
Fysica extra3
Vraag 1: Vraag 2
De twee schokgolven bij een aardbeving bewegen zich voort met een snelheid van 1,5 km/s en 1,8 km/s. Bij een bepaalde aardbeving stelt men vast dat de twee schokgolven elkaar opvolgden met een tijdsverschil van 1 minuut. Hoever bevindt men zich van het epicentrum?
540 km
620 km
108 km
90 km
Vraag 2:
Fysica extra3
Vraag 3
Twee fietsers bevinden zich op 300 m van elkaar en rijden naar elkaar toe. De snelheid van fietser A is 5 m/s en de snelheid van fietser B is 10 m/s. A vertrekt uit de oorsprong en ze vertrekken op hetzelfde tijdstip. Na hoeveel tijd kruisen ze elkaar?
45 s
25 s
20 s
30 s
Vraag 3:
Fysica extra3
Vraag 4
Fietser A heeft op tijdstip nul een voorsprong van 100 m op fietser B die in de oorsprong start. De snelheid van fietser A is 5 m/s en deze van fietser B is 7,5 m/s. Ze starten op hetzelfde tijdstip in dezelfde richting. Na hoeveel tijd zal fietser B de voorligger A inhalen?
25 s
40 s
35 s 30 s
Vraag 4:
Fysica extra3
Vraag 5
Fietser B start op tijdstip nul in de oorsprong met een snelheid van 10 m/s. Fietser A vertrekt 10 s na fietser B met een voorsprong van 200 m en met een snelheid van 5 m/s in dezelfde richting. Na hoeveel tijd van B zal fietser B de voorligger A inhalen?
40 s 24 s 34 s 30 s
Vraag 5:
Fysica extra3
Vraag 6
Fietser A vertrekt op tijdstip nul en 600 m van de oorsprong, hij rijdt naar de oorsprong toe met een snelheid van 2,5 m/s. Fietser B start in de oorsprong 20 s na fietser A en rijdt met een snelheid van 10 m/s naar fietser A toe. Na hoeveel tijd van A zullen ze elkaar kruisen?
48 s
64 s
80 s
50 s
Vraag 6:
Fysica extra3
Vraag 7 x (m)
Gegeven is de afstand(tijd)-grafiek van opeenvolgende eenparig rechtlijnige bewegingen. Kies de bijhorende snelheid(tijd)-curve.
v (m/s)
5
v (m/s)
t (s)
5
5
5
v (m/s)
8
5
t (s)
v (m/s)
5
t (s)
5
5
t (s)
5
t (s)
Vraag 7:
Fysica extra3
Vraag 8 v (m/s) 5
Gegeven is de snelheid(tijd)- grafiek van opeenvolgende eenparig rechtlijnige bewegingen.
5
Kies de bijhorende afstand(tijd)-curve
x (m)
x (m)
8
8
5 x (m)
t (s)
t (s) x (m)
8
t (s)
5
t (s)
8
5
Fysica extra3
5
t (s)
Vraag 8: Vraag 9
Een fietser rijdt rondjes van 24 km waarbij de helft bergop is en de andere helft bergaf. De snelheid bergaf is 12 m/s en de snelheid bergop is 6 m/s. Bereken de gemiddelde snelheid. 6,5 m/s
9 m/s
4 m/s 8 m/s
Vraag 9:
Fysica extra3
Vraag 10
Een fietser rijdt een heenafstand van 6 km aan 18 km/h. Hij keert langs dezelfde weg terug en doet er nu 16 minuten en 40 seconden over. Bereken zijn gemiddelde snelheid. 5,50 m/s 5,45 m/s 5,20 m/s 5,80 m/s
Vraag 10:
Fysica extra3
Vraag 11
Een fietser rijdt rondjes aan een gemiddelde snelheid van 14 m/s. De tijd bergaf is dubbel zo lang als de tijd dat hij bergop rijdt. Hij rijdt drie maal zo snel bergaf als bergop. Bereken de snelheid bergop.
5 m/s 8 m/s 6 m/s 4 m/s
Vraag 11:
Fysica extra3
Vraag 12
Welke oppervlakte is gelijk aan de afgelegde weg? De oppervlakte onder de kracht(afstand)-curve De oppervlakte onder de versnelling(tijd)-curve De oppervlakte onder de snelheid(tijd)-curve De oppervlakte onder de vermogen(tijd)-curve
Vraag 12:...