H8 politicologie carl devos PDF

Title H8 politicologie carl devos
Course Politicologie
Institution Universiteit Gent
Pages 23
File Size 393.1 KB
File Type PDF
Total Downloads 45
Total Views 123

Summary

Samenvatting vanuit het handboek, slides niet meegerekend....


Description

H8 Staat en Parlement 1. Inleiding: Staten vormen de belangrijkste vorm van politieke organisatie en orde. Ze richten instellingen op met wetgevende (parlement), rechterlijke (rechtbanken) en uitvoerende macht (regering). Neo-institutionalisme = de benadering die politieke activiteiten en beslissingen vooral vanuit de instellingen bestudeert

2. De staat: Staten zijn en blijven belangrijk: o Eerste aanspreekpunt voor de burgers o Veel politieke partijen = statelijk  EU of lid van verenigde naties (enkel staten) 2.1 Wat is een staat? Definitie: = Afgebakende geografische, politieke soevereine autoriteit die controle uitoefent over een bevolking (nl. die op dat territorium leeft). De staat is een geheel van instellingen dat op een minder of meer gecoördineerde manier interageren binnen geografisch, territoriaal afgebakende grenzen. Als politieke entiteit is de staat de ultieme soeverein en beschikt dus over het machtsmonopolie binnen die grenzen en over een bevolking. De staat voorzier in de organisatie van de sociale orde via beleid in brede betekenis. Oorsprong:  Na Vrede van Westfalen (1648) -> geboorte van centralisatie van macht (kerk verloor macht en de adel (onder de koning) wonnen aan macht) o Adel was georganiseerd in raden (1e soort parlement) Alledaags:  David Easton => begrip staat verbannen omdat het moeilijk te beschrijven is! o Tastbaar: (Ugent, = staatsschool, verkeersborden, politie ,…) o Omni-present  = meta instelling, regelt heel je leven (geboorte tot begrafenis en erfenis)  dmv regels en instellingen 

Actoren niet-staats gebonden: apple, NGO’s (amnestie international), electrabel,…



Multilevel governance: = niet statelijke en statelijke actoren bepalen het leven en dit op verschillende niveau’s => staat is afgezwakt!

Bestanddelen: 1. Danziger:  Soevereiniteit: o Onbeperkt gezag, hoogst in zijn soort o Intern: (binnenlands)  Staat bepaalt regeringsvorm, overige organisaties  Zelf de rechtsregels maken voor samenleving o Extern: (buitenlands)  Onafhankelijk  Gelijk tov andere staten  Territoriale integriteit = geografische ruimte, waarbinnen de staat het monopolie op rechterlijke bevoegdheid kan claimen over zijn bevolking (grondgebied is noodzakelijk element, anders geen bevolking) 2. Heywood:  Soevereiniteit (idem bovenstaand)  Territoriale integriteit (idem bovenstaand)  Legitimiteit o Bevolking aanvaard eisen en optreden van de staat (of gaan er niet tegenin). => Wettelijke legitimiteit  Staat wordt gestuurd door wetten, die door onafhankelijke administratie en een juridisch apparaat.  Geweldmonopolie = staat mag als enige geweld gebruiken om eigen regelgeving af te dwingen o Politieke middelen (rechters en politie) o Economische dwangmiddelen (individuele mensen materiële middelen onthouden of geven) o Culturele dwangmiddelen (onderwijs, propaganda,…)  Publiek karakter van staatsinstellingen = onderscheid maken ten opzichte van de privésfeer en de civil society o Civil society: collectieve belangen o Privésfeer: individuele belangen (gezin,bedrijven,…) Geen alomvattende definitie, -> consensus over aantal fundamentele kenmerken

2.2 Begrippen die aanleunen bij de staat Natie: 1. Verwarring:  VN: statenvereniging  Nationaliteit: Lidmaatschap van een staat 2. Definitie: = Pyschologisch, sociaal concept dat verwijst naar gedeelde identiteit (verbondenheid) van een groep mensen dat hen alvast naar eigen zeggen doet verschillen van andere groepen en dat onderlinge differentiatie overstijgt. Een samenhorigheidsgevoel op basis van bepaalde kenmerken of omdat ze denken dat ze van andere verschillen 3. Primordialisten  Natie : o Groep mensen met eenzelfde verleden, cultuur, taal of religie. o Natuurlijke fenomenen o Naties voor nationalisme 4. Constructivisten  Natie: o Groep mensen die een verbeelde verbondenheid voelen (naties zijn mythes) o Geen kenmerken of verleden o Kunstmatig door nationalisme voor specifieke doeleinden (bv: vaderlandsliefde in oorlog) o Nationalisme voor naties Nationalisme: 1. Definitie: = Politiek streven naar een eigen identiteit voor naties, al dan niet onder de vorm van een eigen onafhankelijke staat Veel verschillende soorten nationalisme 2. Doel = zoveel mogelijk natiestaten maken Natiestaat: = soevereine staat waarbij de grenzen van de natie samenvalt met die van de staat Regering: = tijdelijk onderdeel van de staat  Kabinetten verschillen en regeersysteem kan hervormd worden (>< staat is permanent)  Vertegenwoordigd het belang van de aanhangers van de partijen die dan aan de macht zijn. (>< staat is neutraal en algemeen belang van hele samenleving)

Rechtsstaat: = geregeerden en regeerders (bekleders van de staatsambten) moeten wetten naleven  Rechterlijke macht kijkt toe op rechtgevende en uitvoerende macht. (Rechtsregels niet geschonden bij arrestatie of burgers kunnen wet vernietigen van het parlement)

3. Typologieën van politieke stelsels Verschillende criteria voor opdeling politieke stelsels: 1. Geografische dimensie: Vb: oost-EU staten, Latijns-Amerika 2. Religieuze dimensie Vb: moslimstaten, christelijke staten,… 3. Politieke kenmerken Vb: Koude oorlog (vrije en communistische wereld) 4. Democratie binnen een staat Bv: democratische regimes, autoritaire regimes, totalitaire regimes, en traditionele regimes => vaak tijd specifiek, classificatie continu in beweging Klassieke , politieke indeling: = politieke kenmerken die tweedelig worden 1. Mate van democratie (politieke spreiding, machtsuitoefening en verdeling) 2. Verhouding tussen instellingen Uitvoerende en wetgevende macht Presidentieel (bv VS) vs. parlementair 3. Geografische concentratie/ spreiding van macht (verhouding tss beleidsniveaus) unitair vs (con)federalisme

3.1 Liberale democratie vs. autoritarisme 3.1.1 Democratische staten = staat die principes (zie H11) van de democratie respecteert. Let op: democratie liberale democratie Liberale democratie handelt ook over de rechtstaat, scheiding der machten, bescherming van de grondwet en vrije meningsuiting. Deze aspecten schrijven we niet rechtsreeks toe aan een klassieke democratie.

3.1.2 Autoritarisme: dictatuur en totalitarisme = alle macht geconcentreerd bij één leider of een leidende groep. Autoritair systeem instemming van de burger, maar op gehoorzaamheid en volgzaamheid. => Vaak met geweld afgedwongen. Kenmerken autoritarisme: - Vrije verkiezingen zijn uit den boze; - Participatie wordt beperkt/ geweerd; - Media wordt gecontroleerd door leider; - Tegenstand wordt bestraft. Opmerking: autoritaire regimes kennen verschillende vormen en gradaties. Dictatuur vs. totalitarisme: => Beide zijn vormen van autoritaire régimes 3.1.2.1 Dictatuur = één persoon of leider neemt de absolute macht in handen (in het verleden gaf hij deze soms terug, nu echter niet meer). Een dictatuur is de traditionele invulling van een autoritair régime: er is geen tijdsbepaling op het mandaat, bevolking kan hem/haar niet wegstemmen (door schrappen stemmingsmogelijkheden). 3.1.2.2 Totalitarisme (typisch 20e E.) = politiek systeem waarbij de gehele maatschappij ondergeschikt wordt gemaakt aan het staatsidee en de politiek de gehele samenleving tot in de diepste geledingen doordringt. Voorbeelden: Italiaans fascisme en nazi-Duitsland. => “Isolated men are powerless by definition.” Autoritaire régimes trachten het politieke landschap in handen te nemen. Het totalitarisme gaat een stap verder en tracht ook het privé-leven van de bevolking te onderdrukken. Zolang het privé-leven bestaat, is er de kans dat het volk zich verzet. Zes basiskenmerken van het totalitarisme: - Allesomvattende ideologie; - Één partij; - Monopolistische beheersing van wapens en geweldsmiddelen; - Monopolistische beheersing communicatie; - Georganiseerde terreur; - Gecontroleerde economie.

3.2 Presidentieel vs. parlementair systeem Voor uitgebreide bespreking van dit onderdeel verwijs ik u graag naar H9.

3.3 Unitaire vs. (con)federale staten = continuüm centralisatie vs decentralisatie => (scheiding op basis van geografische spreiding) 3.3.1 Unitaire staten = soevereiniteit exclusief bij de centrale regering. Definitie: In de grondwet wordt één bestuursniveau voorzien dat de controle heeft over alle beleidsdomeinen in het land = centrale regering. Subnationale entiteiten (gemeensten en provincies) kunnen beslissingen nemen en uitvoeren met toestemming van centrale regering. Deze verhoudingen tussen diverse bestuursniveaus = multi-level governance Oplossingen: zowel in klassieke overheden als in niet-statelijke actoren (bv; Greenpeace) Argumenten voor de unitaire staat: 



Overdracht van autoriteit naar regionale regeringen zou ongelijkheid bevorderen: burgers van eenzelfde staat krijgen dan een overheidsdienst van verschillend niveau = federalisme Deelregeringen kunnen een politiek voeren die de rechten van individuen of minderheidsgroepen schendt



Centrale interventie (= alle burgers van de staat zeker minimumdiensten) vaak nodig wegens beperkte omvang en middelen van de deelstaten



Decentralisatie van de macht => politieke instabiliteit en tot desintegratie kunnen leiden!



Verschillen in een staat kunnen beter worden opgevangen door een regering die pacificeert dan door verschillende territoriale instellingen o Consociationalisme of consensusdemocratie = minderheden in etnisch verdeelde samenleving beschermen

België was een unitaire staat van 1830 tot 1970, 1970 – 1993 maar met een decentralisatie van bevoegdheden = overgangsfase  5 mei 1993 grondwettelijke wijziging: federale staat

3.3.2 Federale staten Definitie:  overeenkomst/ feodus tussen bestuurlijke delen of partners (centrale en regionale regering) o Partners erkennen elkaars integriteit en soevereiniteit maar behouden onderlinge eenheid binnen één staatsstructuur ( =gelijke partners met elk een grote mate van autonomie) 

Grote diversiteit in federale staten! o Aanpassen aan specifieke omstandigheden o Komen op verschillende manier tot stand



Directe band, binnen deze organisatiestructuur, tussen de overheid en haar burgers



Belang van territorialiteit



Self rule plus shared rule (autonomie en samenwerking – territoriale diversiteit en eenheid)

Coöperatief federalisme vs. duaal federalisme 1. Coöperatief: =samenwerking en verbinding tussen de verschillende niveaus (nationale en deelregering samenwerken in belang van het geheel) Voorbeeld: Federale overheid en Vlaamse overheid werken samen in België. 2. Duaal : = tussen de verschillende bestuursniveaus is er geen constitutionele samenwerking of band bestaat Voorbeeld: het oorspronkelijke federalisme van de Verenigde Staten. Grondwet: = bevat de verdeling van de machten en bevoegdheden tussen centrale en regionale overheden  Nevengeschikt: geen overheid kan de ander overrulen (alleen in zeer specifieke omstandigheden)  Alle overheden binnen hun eigen bevoegdheden => evenwaardig  Geen hiërarchisch gezag van de centrale overheid (federale staat) over de deelstaten (gemeenschappen en gewesten)

Toegewezen en residuaire bevoegdheden: 1. Toegewezen: = in de grondwet expliciet zijn toegewezen aan een bepaald bestuursniveau 2. Residuaire / restbevoegdheden = geen expliciete aanduiding, kunnen bij allebei toebehoren. Aard van het federale systeem: = bepaald door fiscale relaties tussen diverse beleidsniveaus  Staten hebben grote fiscale bevoegdheid  Federale overheid regelt belastingen en fiscaliteit o Consumptiefederalisme: regio’s mogen veel uitgeven, weinig geld innen o Verticale fiscale kloof = verschil tussen bestedingsautonomie en verwervingsautonomie Kenmerken van het federalisme: 

Twee relatief autonome niveaus van regering of beleid: o zowel de centrale regering als de regionale regering bezitten een aantal machten waarop de ander geen beslag kan leggen.  ten minste een vorm van wetgevende en uitvoerende autoriteit  de mogelijkheid om inkomen te generen (=vorm van fiscale onafhankelijkheid)



Geschreven grondwet: o verantwoordelijkheden en machten van elk beleidsniveau vastgesteld. Grondwet kan niet door 1 gewijzigd worden



Grondwettelijke scheidsrechter: (België = Grondwettelijk Hof) o Komt tussen bij conflicten tussen het federale en regionale beleidsniveau



Instellingen die met elkaar verbonden zijn: o om de coöperatie en het begrip tussen verschillende beleidsniveaus te onderhouden -> regionale besturen een stem gegeven in het nationale of centrale beleidsproces. = een bicameraal parlement.

Argumenten pro federalisme:  Een beperkte omvang van de deelstaten => overheid veel dichter bij de burgers kan komen en haar beleid kan afstemmen op de specifieke noden van een regio 

Conflicten tussen verschillende identiteiten binnen een staat verhelpen: Diversity in unity: o binnen een zelfde nationaal territorium o beleid toegepast volgens de noden en wensen van welbepaalde groepen

o verschillende beleidsniveaus o fiscale regelingen => federaal systeem etnische conflicten ontmijnen zonder de bruggen tussen gemeenschappen op te blazen. Confederalisme; = Een confederatie associatie waarbinnen staten een bepaalde macht delegeren aan een supranationale, centrale regering (raad), maar zelf de voornaamste macht behouden. beperkte centrale regering die afhankelijk is van (deel)staten. Functies = beperkt tot kerntaken zoals defensie, het beheer van de munt,… Centrale overheid mag geen beslissingen nemen zonder toestemming van subnationale regeringen De confederatie is de meest losse en gedecentraliseerde vorm van politieke organisatie.  Meest gebruikt onder de vorm van intergouvernementalisme zoals bij de EU, NAVO en de VN.   

België: Art 1 BGW: België is een federaal land, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten.  1993 officieel (3 gemeenschappen, 3 gewesten en federale en centrale overheid)  Het Vlaams gewest en Vlaamse gemeenschap zijn gefusioneerd = Vlaamse overheid o via gemeenschapsbevoegdheden ook in Brussel actief  Het Waals gewest en Franse gemeenschap zijn weer 2 aparte overheden gebleven. => asymmetrische staatsstructuur!  Einde dubbelmandaat en rechtstreekse verkiezing deelstaatparlementen De eerste stappen naar federalisme werden in 1970 gezet en toen grondwet voor 1ste keer werd aangepast => vele staatshervormingen 2011: het vlinderakkoord (Di Rupo , vlinderdas)  Bevoegdheidsoverdrachten  Hervorming van de financieringswet  Hervorming van instellingen (Senaat) Sommige partijen willen een confederaal België Bv: CD&V en Open VLD (maar nu niet meer) NVA ziet het als tijdelijke overgangsfase Continuüm: U – R – F – CF – S (links=> rechts = stijging bevoegdheden voor lidstaten) unitaire -> regionalistische -> federalistische-> confederalistisch-> separatistische Bondsstaat = federalisme

>< statenbond (confederalisme /intergouvernementalisme)

4. Parlementen Werk van Locke en Montesquie = belang en rol parlement. Locke: = wetgevende democratisch samengestelde vergadering 4.1 Wat is een parlement? = Een parlement is een vergadering van verkozen mensen die één tak vormen van de drie institutionele machten in een staat (=de wetgevende macht). 

 

symbool voor o democratisch karakter o de politieke vertegenwoordiging van het volk en zijn vertegenwoordigende organen. term komt van parler: debat en overleg ontstaan in EU o geldnood van de vorsten door oorlog

Heywood:  regeringen worden gevormd => parlementsverkiezingen  personeel van regering komt uit parlement  regering heeft het vertrouwen van het parlement nodig  regering kan het parlement ontbinden  parlementaire regering zijn coalitie-regeringen 4.2 Functies van parlementen = multifunctionele instellingen: het gaat hier om mogelijke functies, want parlement vervult functies niet allemaal tegelijk. 4.2.1 Wetgeving Het parlement als beleidsmaker  = wetgevende macht: initieert, herformuleert, bediscussieert, en stemt de juridische normen en richtlijnen in een samenleving In de praktijk vaak anders:  Regering kan ook een voorstel tot wetsverandering neerleggen (een wetsontwerp) 

Parlement = een wetsvoorstel = positieve legislatieve kracht



90 per cent rule: =staat symbool voor 90% van het wetgevende werk een initiatief is van de regering, en dat van die ontwerpen ook 90% wordt goedgekeurd in parlement (= negatieve legislatieve kracht: ontwerpen verwerpen of verbeteren) => meer tijd besteden aan andere functies!

4.2.2 Controle    

 

Toezien op de handelingen van regering en administratie Hun gedrag in overeenstemming is met het algemeen belang Effectiviteit Staatsfinancien o Jaarlijkse begroting goed te keuren o + hulp Rekenhof Niet-corrupt o via interpellatie (uitleg vragen), de schriftelijke vragen,… Bevoegdheid om al dan niet het vertrouwen te schenken aan een regering

4.2.3 Conflictmanagement (NK) 4.2.4 Volksvertegenwoordiging (NK) 4.2.5 Rekrutering, selectie en training (NK) 4.2.6 Legimitatie (NK) 4.2.7 Agendasetting (NK)

4.3 Structurele kenmerken van een parlement 4.3.1 Unicamerale en bicamerale parlementen 

Unicameraal parlement: = parlement met slechts één ‘kamer’ van verkozenen. => PRO’s: o Dubbel werk of impasse is onmogelijk (= duidelijkheid en transparantie). o Functionaliteit van de eerste kamer in twijfel. Opmerking: Ook in België deze discussie over de Senaat.



Bicameraal parlement: = parlement met twee ‘kamers’/ vergaderingen (‘hogere’ en ‘lagere’). => PRO’s: o Meerderheidsargument: door extra controle van een tweede kamer, wordt erop toegezien dat ieders belangen nagestreefd worden. o De tweede kamer zorgt voor herziening van de wetgeving, waardoor een gedegen wetgeving ontstaat.

4.3.2 Duur en samenstelling van parlementen Het aantal leden van een parlement is afhankelijk van het aantal inwoners/ kiezers en verschilt dus. => Wet van de derdemachtswortel: leden kamer = derdemachtswortel van de bevolking. Federale en regionale parlementen In België zijn er 7 parlementen werkzaam: 

Nationale of federale parlement: 1. Kamer Van Volksvertegenwoordigers 2. Senaat



Regionale Parlementen 3. Vlaams Parlement (dubbelmandaat: Nederlandstalige en Vlaams) 4. Waals Parlement 5. Parlement van Franse Gemeenschap 6. Taal van de Duitstalige Gemeenschap 7. Brussels Parlement

Hervormingen in de kamer: 

De Kamer van Volksvertegenwoordigers: De Kamer komt sedert 2016 op de derde donderdag van september samen. De federale beleidsverklaring blijft wel op de tweede dinsdag van oktober.



Septemberverklaring: Voortaan zal de Septemberverklaring een week later gebracht worden, waardoor dit eerder een Oktoberverklaring zal worden.

4.3.2.1 Duur van de legislatuur: = Sinds 6e staatshervorming, Europees, federaal en regionaal: 5 jaar (samenvallende verkiezingen) 1. Kamer van Volksvertegenwoordigers:  Van 4 -> 5 jaar legislatuur  Vroegtijdig ontbonden? o Aparte federale verkiezingen o Legislatuur tot aan de samenvallende verkiezingen 2. Deelstaatparlementen/ legislatuurparlementen  Periode van 5 jaar o Samenvallen met EP en Kamer  Kunnen niet vroegtijdig ontbonden worden o Bij niet functioneren zal er een “nieuw parlement” worden gemaakt met dezelfde samenstelling van partijen zoals bij de verkiezingen

 Constructieve autonomie van de deelstaten sterk uitgebreid  gemeenschaps- en gewestparlementen kunnen met meerderheidsdecreet of meerderheidsordonnatie => duur van legislatuur en de datum van de verkiezing van hun parlement zelf kunnen bepalen o maar eerst moet (met een meerderheidsdecreet) de wet doorbreken o Mogelijk dat maar 1 van de 2 deelstaten dit doet. 3. Aanpassing van de kieswetten  Verboden (vanaf 2014) o Tegelijkertijd een kandidaat en een opvolger te zijn o Verkiesbaar maken voor onverenigbare mandaten  Effectief gekozen kandidaten moeten verplicht het laatste mandaat ...


Similar Free PDFs