Key-points hoofdstuk 6 Het beenderstelsel PDF

Title Key-points hoofdstuk 6 Het beenderstelsel
Author Sarah Declercq
Course Anatomie 2
Institution Hogeschool Vives
Pages 16
File Size 267.7 KB
File Type PDF
Total Downloads 76
Total Views 147

Summary

HOOFDSTUK 6: HET BEENDERSTELSELTerminologie: duidelijk kunnen omschrijven, een definitie of een synoniem kunnen geven: Maak voor jezelf een lijst van woorden op die je moeilijk vindt en die je nodig hebt om een keypoint uit te werken.KEYPOINTS VAN DIT HOOFDSTUKKunnen opsommen en/of uitleggen in de j...


Description

HOOFDSTUK 6: HET BEENDERSTELSEL

Terminologie: duidelijk kunnen omschrijven, een definitie of een synoniem kunnen geven: Maak voor jezelf een lijst van woorden op die je moeilijk vindt en die je nodig hebt om een keypoint uit te werken.

KEYPOINTS VAN DIT HOOFDSTUK Kunnen opsommen en/of uitleggen in de juiste terminologie + ook de terminologie zelf kunnen omschrijven of er een duidelijke definitie van kunnen geven:



Welke zijn de vijf belangrijkste functies van het beenderstelsel? o

Ondersteuning:  Het beenderstelsel biedt structurele ondersteuning voor het gehele lichaam.  Afzonderlijke beenderen of beendergroepen bieden een raamwerk voor de aanhechting van zachte weefsels en organen.

o

Opslag:  De calciumzouten van het beenweefsel vormen waardevolle mineraalreserve met behulp waarvan normale concentraties van calcium en fosfaat in de lichaamsvloeistoffen kan worden gehandhaafd.  Daarnaast zijn in beenderen energiereserves opgeslagen in de vorm van vetten in delen die met geel beenmerg zijn gevuld.

o

Vorming bloedcellen:  Rode bloedcellen, witte bloedcellen en andere onderdelen van bloed worden in het rode beenmerg gevormd  De inwendige holten van veel beenderen zijn met rood beenmerg gevuld.  De rol van het beenmerg bij de vorming van bloedcellen zal worden besproken wanneer we het bloed- en lymfestelsel gaan onderzoeken.

o

Bescherming:  Veel zachte weefsels en organen zijn omgeven door onderdelen van het skelet.  De ribben bieden bescherming aan hart en longen, de schedel omgeeft de hersenen, de wervels beschermen het ruggenmerg en het bekken omgeeft de kwetsbare spijsvertering- en voortplantingsorganen.

o

Beweging:  Veel beenderen fungeren als hefbomen waardoor de grootte en de richting van de krachten die de spieren uitoefenen worden gewijzigd  De resulterende bewegingen lopen uiteen van de subtiele bewegingen van een vingertop tot omvangrijke veranderingen in de positie van het hele lichaam





Welke vier typen beenderen heeft een mens? o

Lange beenderen

o

Korte beenderen

o

Platte beenderen

o

Onregelmatige beenderen

Welke twee typen beenweefsel zijn er? Bespreek. o

Compact beenweefsel  Massief  Aanwezig in bv. humerus  De diafyse bestaat uit compact beenweefsel

o

Spongieus beenweefsel  Ziet eruit als een netwerk van benige staafjes of balkjes door holten van elkaar gescheiden  Aanwezig in bv. humerus  Spongieus beenweefsel vult de epifysen en de mergholte



Teken en bespreek de structuur van een lang bot (zie fig 6-2 pag 172) o

Lange beenderen zijn langer dan breed terwijl dat bij korte beenderen ongeveer gelijk is

o

Vb lange beenderen: ledematen zoals de beenderen van de arm (humerusof opperarmbeen) en dij (femur of dijbeen).

o

Een lang bot heeft een centrale schacht of diafyse. Die omgeeft een centraal gelegen mergholte. Deze holte bevat beenmerg. Een zacht vettig weefsel.

o

De verbrede gedeelten aan beide uiteinden, de zogenoemde epifysen zijn,met gewrichtskraakbeen bedekt.

o

Elke epifyse van een lang bot is bij een gewricht met een aangrenzend bot verbonden

o

Een onvolwassen lang bot groeit op de plaats waar de epifyse in de diafyse overgaat.

o

Je hebt 2 typen beenweefsel (zie hierboven):  Het compact beenweefsel  Het spongieus beenweefsel

o Het buitenste oppervlak van het bot is met een periosteum (of periost) of buitenste beenvlies bedekt. o De vezels van pezen en gewrichtsbanden zijn verweven met die van het periost. o Pezen verbinden skeletspieren met de beenderen en ligamenten verbinden de beenderen onderling. o Het periost:  Isoleert het bot van de aangrenzende weefsels B  Biedt plaats aan de verbinding met bloedvaten en zenuwen  Hij speelt een rol bij de groei en het herstel van beenderen o Binnen in het bot wordt het spongieuze been van de mergholte en de andere binnenste oppervlakken bekleed door een uit cellen bestaand endost. o Het endost is het equivalent (= een soort gelijk iets) van het periost aan de zijde van de mergholte. o Het endost:  Is actief tijdens de botgroei  Is actief telkens wanneer herstel of hermodellering van het bot plaatsvindt. 

Welke drie primaire celtypen komen in beenweefsel voor? Bespreek. o

Osteocyten

 Volwassen botcellen die in gewoon bot voorkomen  Zouden calcium opnemen  Die ook helpen bij botherstel na fractuur o

Osteoclasten  Grote cellen  Doen aan osteolyse (botafbraak)

o

Osteoblasten  Cellen die aan ossificatie (= botvorming, = verbening doen)



Verbening en botgroei: o

Wat is het verschil tussen verbening en botgroei?  Botvorming 

Synoniemen: 

Verbening



Ossificatie



Oestogenese



= proces bij de mens waarbij beenderen ontstaan



Tot op de leeftijd van ongeveer 8 weken heeft het embryo nog geen botcellen of bot. Het skelet bestaat op dat moment enkel uit vezelige membranen en uit kraakbeen.



Het is pas wanneer binnen deze 2 structuren calciumzouten worden afgezet, een proces dat ook door calcificatie wordt genoemd. Dat voor de eerste keer botweefsel en botten dus ontstaan.

 Botgroei 

o

= het bot dat al is ontstaan gaat groter worden of toenemen in omvang.

Welke twee soorten verbening kent u? Bespreek.

 Platte beenderen zoals de schedel/cranium, de clavicula/ sleutelbeen en de mandibula/onderkaak o

Leg uit hoe de lengtegroei van lange beenderen verloopt, en stopt.  Ik tekende een lang bot met een proximale epifyse, de diafyse en een distale epifyse. Er knip er een stukje uit en komt tot volgende figuur waarbij ik ook nog de groeischijf aanduid. In tegenstelling tot de proximale epifyse en de diafyse bestaat de groeischijf uit kraakbeen. 1 groeischijf heeft dus 2 zijden. Een epifysaire zijde en een diafysaire zijde. Bij de lengtegroei is er aan de epifysaire zijde van de groeischijf aanmaak van epifysekraakbeen. Terwijl aan de diafysaire zijde van de groeischijf osteoblasten kraakbeencellen omvormen of omtunen tot botcellen. Aan de ene kant komt er dus constant kraakbeen bij. Aan de andere kant wordt er kraakbeen omgezet in bot en dat verklaart de lengtegroei. Die lengtegroei gebeurt dus aan beide zijden van het bot dus aan de proximale zijde en aan de distale zijde. Die kent een versnelling tijdens de pubertijd. Die stopt wanneer de omzetting van kraakbeencellen in botcellen sneller verloopt dan de aanmaak van nieuw kraakbeen. Dat noemt men het sluiten van de groeischijf.

o

Leg uit hoe de toename in diameter van lange beenderen verloopt.  Je merkt dat smal bot bij jonge kinderen in breedte toeneemt doordat aan de binnenzijde van de mergholte beenweefsel opgenomen wordt en dus afgebroken wordt door osteoclasten. Terwijl op hetzelfde moment aan de buitenzijde beenweefsel wordt afgezet door osteoblasten. Op die manier wordt het bot dus breder en breder.

o

Welke zijn de vereisten voor een normale botgroei? Bespreek.  Gezonde voeding 

Via gezonde voeding komen wij aan voldoende: 

Calciumzouten



Vitamine D3  hormoon calcitriol



Vitamine A en C

 Het hebben van voldoende zonlicht 

Het is via zonlicht dat wij een soort cholesterolmolecule in de huid omzetten naar: 

Vitamine D3  Vitamine D3 wordt door de lever en nieren omgezet in:  Het hormoon calcitriol  Calcitriol laat een makkelijke passage toe van calciumzouten vanuit het spijsverteringsstelsel naar het bloed

 Voldoende beweging 

Beweging is belangrijk omdat het zorgt voor goede druk in de lengterichting van het bot



Personen met onvoldoende beweging en dus onvoldoende druk in de lengterichting van het bot die krijgen botten die minder sterk zijn dan ze moeten zijn

 Hormonen 

Groeihormoon, calcitonine (schildklier), geslachtshormonen



Wat is het verschil tussen het axiale en het appendiculaire skelet? Welke beenderen behoren tot het axiale skelet, en welke tot het appendiculair skelet? P181 o

Axiale skelet  Vormt de lengteas van het lichaam  Dit gedeelte bestaat uit 80 beenderen

o



De schedel



De gehoorbeentjes



Het os hyoideum (tongbeen)



De thorax (borstbeen)



De wervelkolom

Appendiculaire skelet  = skelet van de ledematen  Bestaat uit de beenderen van de ledematen en die van de schouder- en bekkengordel  126 appendiculaire beenderen, 32 in elke arm en 31 in elk been



ALLE botstukken kunnen aanduiden/ benoemen op een figuur, ook de botstukken van carpus en tarsus.



Cranium: o

De verschillende delen van het cranium aanduiden/ benoemen op een figuur (niet kennen = os lacrimale, os ethymoidale, palatum en os vomer).  Os frontale  Os parietalia  Os occipitale  Os temporale  Os sphenoidale  Os nasale  Os zygomaticum

 Os hyoideum  Maxilla  Mandibula  Foramen magnum  Processus mostoideus  Sella turcica

o

De vier verschillende suturen van het cranium aanduiden/ benoemen op een figuur. 

Sutura sagittalis (= pijlnaad). Aan beide zijden van de schedel ligt een os parietale (wandbeen). Samen vormen de ossa parietalia het dak en de bovenste wanden van de schedel. De ossa parietalia zijn met elkaar vergroeid langs de satura sagittalis die langs de middellijn van het cranium loopt.



Sutura coronalis (= kroonnaad) Aan de voorkant zijn de twee ossa parietalia langs de satura coronalis



Sutura lambdoidea Het os occipitale (achterhoofdsbeen) vormt de achterste en onderste gedeelten van het cranium. Langs de bovenste rand is het os occipitale bij de sutura lambdoidea met de twee ossa parietalia verbonden. 

Sutura squamosa De ossa temporalia (slaapbeenderen)vormen de beide zijkanten van de schedel en de boog van het jukbeen. De ossa temporalia zijn aan beide zijden verbonden met de ossa parietalia langs de sutura squamosa.

o

De vier verschillende fontanellen van het cranium aanduiden/ benoemen op een figuur.  Fonticulus anterior (grote fontanel)  Fonticulus occipitale of anterior (kleine fontanel)  Fonticulus sphenoidale  Fonticulus mastoideus



Vertebra: o

Teken en bespreek de bouw van een lumbale wervel.  Lumbale gedeelte  Bestaat uit 5 lumbale of lendenwervels  De eerste wervel is verbonden T12 en de vijfde lumbale wervel is verbonden met het os sacrum (= een enkel bot dat is ontstaan door de vergroeiing van de vijf embryonale wervels van het gebied van het os sacrum.)

o

Bespreek waarin de bouw van een cervicale wervel afwijkt van de bouw van een lumbale wervel.  Cervicale wervel: 

Cervicale gedeelte van de wervelkolom



Bestaat uit 7 cervicale wervels of halswervels



Het cervicale gedeelte begint bij het gewricht van C1 met de achterhoofdknobbels van de schedel en loopt naar onderen door tot het gewricht van C7 met de eerste borstwervels

 Lumbale wervel

o



Lumbale gedeelte



Bestaat uit 5 lumbale of lendenwervels



De eerste wervel is verbonden T12 en de vijfde lumbale wervel is verbonden met het os sacrum (= een enkel bot dat is ontstaan door de vergroeiing van de vijf embryonale wervels van het gebied van het os sacrum.)

Bespreek waarin de bouw van een thoracale wervel afwijkt van de bouw van een lumbale wervel.  Thoracale wervel 

Thoracale gedeelte



Bestaat uit de 12 thoracale of borstwervels, die elk met een of meer paren ribben zijn verbonden

 Lumbale wervel

o



Lumbale gedeelte



Bestaat uit 5 lumbale of lendenwervels



De eerste wervel is verbonden T12 en de vijfde lumbale wervel is verbonden met het os sacrum (= een enkel bot dat is ontstaan door de vergroeiing van de vijf embryonale wervels van het gebied van het os sacrum.)

Benoem alle gewrichtjes die één wervel kan hebben. (Weinig over gevonden. Deze drie zeker!!!!) 

Glijdende gewrichten (tussen de bovenste en onderste gewrichtsuitsteeksels)



Vezelige kraakbeenkussens, de zogenaamde tussenwervelschijven (tussen de wervellichamen)



Draaigewricht (tussen atlas en axis)

o

Welke vier krommingen kent de wervelkolom in het sagittale vlak (van superior naar inferior)?  Thoracale kromming  Sacrale kromming  Primaire krommingen  Cervicale krommingen  Lumbale krommingen  Secundaire krommingen



Pelvis: o

Uit welke drie beenderen bestaat één os coxae?  Os ilium (darmbeen)  Os ischium (zitbeen)  Os pubis (schaambeen)

o

Uit welke beenderstukken bestaat een volledig pelvis?  Twee ossa coxae  Os sacrum  Os coccygis

o

Welke gewrichten bevat de pelvis?  Heupgewricht  Schaamverbinding  Heiligbeen-darmbeengewricht  Er zijn verschillen tussen man en vrouw: 

Man: 

Hoog en smal



Bekkenuitgang hartvormig



Heiligbeen naar voor gekanteld (-min 90°)





Vrouw: 

Laag en breed



Bekkenuitgang dwars-ovaal



Heiligbeen minder naar voor gekanteld

Gewrichten: o

Teken en bespreek de algemene structuur van een synoviaal gewricht.  Synoniem: diartrosen  De bewegingsmogelijkheden lopen sterk uiteen  Synoviale gewrichten bevinden zich meestal aan de uiteinden van lange beenderen, zoals de beenderen van armen en benen.  Onder normale omstandigheden komen de botoppervlakken niet met elkaar in contact, omdat ze met speciaal gewrichtskraakbeen zijn bedekt.

o

Bespreek de soorten gewrichten: synartrose, amfiartrose, diartrose.  Synartrose: 

Waarbij er geen beweeglijkheid is tussen de twee kanten van het bot. Men spreekt hier bijvoorbeeld over een sutura sagittalis, een sutur, de naad tussen twee botstukken (bv. de naad tussen twee botten van de schedel), helemaal onbeweeglijk.

 Amfiartrose: 

Een enigszins beweeglijke verbinding tussen twee botstukken. Voorbeelden die we daarvan kennen is een symfisis pubica de verbinding tussen de twee kanten van het bekken aan de anteriore zijde en het sarco iliacaal gewricht namelijk het gewricht tussen het os ilium en het os sacrum bij die beide gewrichten zitten een beetje beweging maar dat is zeer beperkt.

 Diartrose: 

o

Dat een gewricht is zoals u en ik kennen als zijnde een gewricht, een vrij beweeglijke verbinding tussen twee botten. Belangrijke opmerking hierbij is te vermelden dat een diartrose het meest wordt beschreven in de rol van een synoviaal gewricht.

Bespreek kort de volgende gewrichten:

 Schoudergewricht 

Grootste bewegingsmogelijkheden van alle gewrichten in het lichaam



Het is een kogelgewricht



Het betrekkelijke losse gewrichtskapsel loopt van de hals va, de scapula naar de homerus en door dit ruime kapsel is er zoveel beweging mogelijk



De wrijving bij het schoudergewricht wordt verminderd door bursae of slijmbeurzen.

 Heupgewricht 

Een kogelgewricht en een diartrose



Langs de randen heeft het gewrichtsvlak van het acetabulum een kussentje van vezelig kraakbeen, in het centrale gedeelte ligt een vetkussentje dat met een synoviaalvlies is bedekt en in het midden ligt een centraal ligament.



Door deze combinatie van lagen kan het gewricht niet gemakkelijk worden ineengedrukt



Structuren werken samen als schokbreker en kunnen zonder beschadiging worden uitgerekt en vervormd



Verschil met schoudergewricht: heugewricht is dichter en sterker



Het loopt van de laterale en binnenste oppervlakken van de bekkengordel naar het femur.  Door deze bouw wordt voorkomen dat de kop uit de kom schiet. 3 brede banden verstevigen het gewrichtskapsel terwijl een 4de, het ligament van de femurkop, zich binnen de gewrichtskom bevindt en met het midden van de femurkop is verbonden

 Kniegewricht 

Het heupgewricht draagt het lichaamsgewicht over op jet femur en bij het kniegewricht wordt het gewicht door het femur op de tibia overgedragen.



Knie werkt als scharniergewricht maar de functie is veel complexer.



De afgeronde condylen van het femur rollen over de bovenkant van de tibia, zodat de contactpunten voortdurend veranderen



Er zijn 3 verschillende gewrichten gecombineerd

o



2 tussen het femur en de tibia (een mediaal en lateraal gewricht) en een tussen de patella en het femur. Er is dus niet één enkelvoudig gezamenlijk gewrichtskapsel en ook geen gezamenlijke synoviaalholte.



2 kussentjes van vezelig kraakbeen de mediale en laterale menisci liggen tussen de oppervlakken van het femur en de tibia. Ze werken als schokbreker



De pees van de strekspieren van de knie loopt over het voorste oppervlak van het gewricht. De patella ligt binnen deze pees en de pees is via het ligamentum patellea ook aan het voorste van de tibia aangehecht.  dit ligament verstevigt de voorkant van het kniegewricht.

De bewegingen in de gewrichten kunnen benoemen (hier niet het handboek volgen, maar wel de powerpoint op Toledo ‘bewegingen in de gewrichten’)  Heup 

Flexie/ extensie



Abductie/ adductie



Exorotatie/ endorotatie

 Knie 

Flexie/ (hyper) extensie



Axiale endorotatie/ exorotatie

 Enkel 

Dorsiflexie/ plantaire flexie

 Voet 

Inversie/ eversie

 Schouder 

Anteflexie/ retroflexie



Abductie/ adductie



Exorotatie/ endorotatie



Horizontale abductie/ adductie



Functionele exorotatie/ endorotatie



Elevatie/ depressie



Protractie/ retractie

 Elleboog 

Flexie/ (hyper)extensie

 Voorarm 

Pronatie/ supinatie

 Pols 

Palmaire flexie/ dorsiflexie



Radiale deviatie/ ulnaire deviatie

 Vingers 

Flexie/ extensie



Abductie

 Volledige wervelzuil 

Flexie/ extensie



Lateroflexie



Rotatie

 Cervicale wervelzuil Flexie/ extensie Lateroflexie Rotatie  Thoracale wervelzuil 

Flexie/ extensie


...


Similar Free PDFs