Het Beenderstelsel - samenvatting ppt PDF

Title Het Beenderstelsel - samenvatting ppt
Course Anatomie en fysiologie
Institution Thomas More
Pages 27
File Size 2.1 MB
File Type PDF
Total Downloads 105
Total Views 143

Summary

samenvatting ppt...


Description

Het Beenderstelsel: het skelet 1. Het beenderstelsel  Het beenderstelsel omvat:



o Bot o Kraakbeen o Gewrichten o Banden o Ander bindweefsel Functies van het skelet o Ondersteuning  Beenderstelsel biedt structurele ondersteuning voor gehele lichaam  Afzonderlijke beenderen of beendergroepen bieden een raamwerk voor aanhechting van zachte weefsel en organen. o Opslag  Calciumzouten beenweefsel waardevolle mineraalreserve met behulp waarvan normale concentraties calcium en fosfaat lichaamsvloeistoffen kan worden gehandhaafd.  Energiereserves opgeslagen beenderen in vorm vetten in delen die met geel beenmerg gevuld zijn o Bloedcelproductie/vorming bloedcellen  Rode bloedcellen, witte bloedcellen en andere onderdelen van bloed worden in het rode beenmerg gevonden; de inwendige holten van veel beenderen zijn met rood beenmerg gevuld. o Bescherming  Veel zachte weefsels en organen zijn omgeven door onderdelen van het skelet.  De ribben bieden bescherming aan hart en longen  Schedel biedt bescherming aan de hersenen  Wervels bieden bescherming aan het ruggenmerg  De bekken biedenbescherming aan de kwetsbare spijsverterings- en voortplantingsorganen. o Beweging  Veel beenderen fungeren als hefbomen waardoor de grootte en de richting van de krachten die de spieren uitoefenen, worden gewijzigd.  De resulterende bewegingen lopen uiteen van de subtiele bewegingen van een vingertop tot omvangrijke veranderingen in de positie van het hele lichaam.

2. De botstructuur  Bot (beenweefsel): o o

Gespecialiseerde cellen  2% van botgewicht Sterke matrix  2/3 calciumfosfaat (hard)  1/3 collageenvezels (buigzaam)

3. Macroscopische kenmerken van de botten  Algemene vormen van botten o o o o

Lange botten (bv. Dijbeen) Korte botten (bv. Handwortelbeentjes) Platte botten (bv. Ribben) Onregelmatige botten (bv. Ruggenwervels)

3.1. Bouw van een lang been  Centrale lange schaft of diafyse met aan weerszijden en breder gewrichtsuiteinde of 

epifyse Tussen de diafyse en de epifyse komt een overgangszone voor: de metafyse o Bij jonge beenstukken komt hier de groeikraakbeenschijf of metafysaireschijf voor ( lengtegroei van bot)

   

De diafyse bestaat uit een compact beenweefsel die naar het midden overgaat in spongieus been, dat de mergholte omsluit. Op de plaatsen waar het beenstuk met andere beenstukken articuleert, is het bekleed met hyalien kraakbeen of gewrichtskraakbeen Aan de buitenzijde is het bot, behalve de gewrichtsvlakken, bekleed met het beenvlies of persiosteum/periost. Het heeft meerdere functies: o Voeding (door zijn bloedvaten) o Diktegroei (door aanzetten van nieuw been) o Gevoelsfuncties (pijnreceptoren) o Herstelfuncties (vorming van claus na fractuur)

4. Beenmerg  Bij de volwassenen bestaan er twee soorten beenmerg: rood en geel  Rood beenmerg Actieve beenmerg dat instaat voor de voortdurende aanmaak van nieuw bloed. Het komt voor in het reticulaire bindweefsel van:  De platte beenderen, zoals de ribben en het borstbeen.  Het borstbeen is door zijn ligging vlak onder de huid, de aangewezen plaats voor beenmergpunctie (sternumpunctie)  De mergholten van de diafysen der lange pijpbeenderen (bij kinderen)  Het spongieus been van de korte pijpbeenderen Geel beenmerg o Bij het ouder worden: vervetting  Vooral het merg in grote mergholten (de diafysen der lange pijpbeenderen)  Door vervetting krijgt geel uitzicht gele merg genoemd  Het kan terug actief worden bij bloedziekten. o



5. De botstructuur  De structuur van een lang bot Microscopische kenmerken van bot  Periost  Buitenste laag uit vezels  Binnenste laag uit cellen  Osteocyten  In lacunen (holtes) in matrix  Tussen lamellen van matrix,  Via vertakkingen in canaliculi staan de osteocyten met elkaar in verbinding Structuur van een kenmerkend bot o Microscopische kenmerken van bot  Osteon  basale functionele eenheid van compact botweefsel; cilindervorming  Sterk in de lengteas van het bot  thv diafysen lang bot  Concentrische lagen osteocyten  Concentrische lagen matrix (lamellen)  Centraal kanaal (van Havers) o Tunnel in lengteas voor bloedvaten  Verbindingskanalen o Tunnel in breedte voor bloedvaten o Microscopische kenmerken spongieus bot  Geen osteonen  Lamellen als botbalkjes  Bogen, twijgen, platen van bot o





 Sterk in verscheidene richtingen  Minder zwaar dan compact bot  Beschermt rood beenmerg (vormt rode bloedcellen) Cellen in beenweefsel o Osteocyten  Rijpe botcellen tussen de lamellen o Osteoclasten  Bron van zuur, enzymen voor osteolyse (=opruimen van oud bot) o Osteoblasten  Verantwoordelijk voor osteogenese (=aanmaak van nieuw botweefsel)

6. Botvorming en groei  Behoeften voor een normale botgroei o o

o

Mineralen  Calcium, fosfaat Vitaminen  Vitamine D3  Vitamine C  Vitamine A Hormonen  Groeihormonen  Geslachtshormonen, schildklierhormoon, e.a.

7. Hermodellering/homeostase  Rol van hermodellering bij de stevigheid: Hermodellering  voortdurende afbraak en opnieuw vormen van botweefsel  1/5 jaarlijks vervangen bij jongvolwassenen  Spongieus bot van femur: 2 à 3x/jaar o Vormen aangepast aan belasting o Turn-over van mineralen maakt aanpassingen aan nieuwe belasting mogelijk Belangrijk!! o Wat niet wordt gebruikt, gaat verloren. De belasting waarvan botten tijdens lichaamsbeweging blootstaan, is noodzakelijk om de botsterkte en botmassa te handhaven  bewegen is belangrijkste hoeksteen in de preventie van osteoporose (botontkalking) o



8. Veroudering en het beenderstelsel  Osteopenie-(osteoporose): minder verbening dan normaal (mineralen) in botten o

o

Osteopenie begint voor je 40ste  Vrouwen verliezen 8% per 10 jaar  Mannen verliezen 3% per 10 jaar Spongieus botweefsel meest aangetast  Epifysen  Ruggenwervels  Kaken

9. Overzicht van het skelet  Botmarkeringen (selectie): vertellen een verhaal over het bot: o o o o o o

Tuberositas Condylus Trochlea Facet Fossa Foramen

  

o Sinus Plaatsen waar tractie uitgeoefend wordt op bot: verdikking: meestal aanhechting spier Plaatsen waar druk uitgeoefend wordt: indeuking of sleuf Openingen: om een structuur door te laten, bv. Een bloedvat of zenuw

10. Oppervlaktekenmerken van botten 11. Indeling skelet  Het axiale skelet



o Schedel o Borstkas en borstbeen o Wervelkolom Appendiculair skelet o Armen, benen o Schoudergordel o Bekkengordel

12. Het overzicht van het skelet

Ventraal zicht



Het axiale (geel): ligt op centrale as

Dorsaal zicht:



Appendiculaire (grijs) deel ven het skelet: bovenste en onderste lidmaat, via gordels verbonden aan de romp

13. Schedelbeenderen: indeling  Geel gearceerd: hersenschedel: cranium: verpakking



hersenen: 2 delen: o Schedel-dak o Schedel-basis Roos: aangezicht

14. De schedel  De beenderen van het cranium (hersenschedel) o o o o o o



Os frontale (voorhoofdsbeen)  Voorhoofd, dak van de oogkassen Os pariëtale (wandbeen)  Zijkant, bovenkant Os occipitale (achterhoofdsbeen)  Foramen magnum Os temporale (slaapbeen)  Zijkant, basis Os sphenoïdale (wiggenbeen)  Brug tussen schedelbeenderen en aangezichtsbeenderen Os ethmoïdale zeefbeen  Zeefplaat  Septum nasi

Aangezichtsbeenderen

o o o o o o o o o

Maxilla (bovenkaakbeen) Os zygomaticum (jukbeen)  Acrus zygomaticus (jukboog) (met os temporale) Mandibula (onderkaakbeen) Os palatinum (gehemeltebeen) Os vomer (ploegschaarbeen) Ossa nasalia (neusbeenderen) Ossa lacrimalia (traanbeenderen) Onderste neusschelpen De neus  Septum nasi

15. Schedelbeenderen lateraal zicht  Os temporale: slaapbeen met: o o o o o

Naar voor gericht jukbeenuitsteeksel dat samen met het jukbeen de jukboog vormt: arcus zygomaticus Met onderaan/achteraan jukboog (net voor uitwendige gehoorgang): G-kom voor kaak-G – fossa mandibularis Opm.: zie ook schedelbasis voor het os petrosum of rotsbeen, deel van os temporale, dat gehoors- en evenwichtsorgaan bevat Processus mastoïdeus: mastoïdknobbel (tepelvorming uitsteeksel)  Bevat luchtcellen, in verbinding met middenoor!

16. Schedel (frontaal) of ventraal zicht  Voorhoofdsbeen: os frontale   

o Vormt voorhoofd, deel schedeldak, maak ook oogkas-dak In diepte van oogkas: o Grote vleugel van het wiggebeen – os sphenoïdale (paars) o Grote en kleine fissuur, optisch kanaal Neusbeentje: os nasale o Ligt tussen voorhoofduitsteeksels van maxilla Oogkas o Dak: craniale rand: os frontale!! o Laterale rand: os zygomaticum o Caudale/mediale rand: maxilla o Mediale wand wordt vervolledigd (in diepte) door eerst os lacrimale en os ethmoïdale

 

Verticale/ loodrechte plaat van zeefbeen – os ethmoïdale o Vormt bovenste deel van neustussenschot; o Onderaan is dit os vomer Neusschelpen: 3 aan elke kant o Onderste: = apart botstuk o Bovenste en middelste: deel van os ethmoïdale

17.

Schedelbasis caudaal zicht  Maxilla: bovenkaak   

 



o Voorste 2/3 hard gehemelte o Tandkasboog Os palatinum: gehemeltebeen: (hier: palatum= gehemelte) o Achterste 1/3 hard gehemelte Os vormer: ploegschaarbeen: o Steunt op gehemelte, helpt mee neustussenschot vormen Os temporale of slaapbeen met: o Uitwendige gehoorgang o Gewrichtskom voor onderkaak (mandibulaire fossa) en mastoïdeknobbel= processus mastoïdeus (tepelvorm. uist.) Os sphenoïdale: wiggenbeen: o Centraal vlindervormig paars bot Os occipitale (beige): achterhoofdsbeen: o Foramen magnum: achterhoofdsgat: voor uittrede van ruggenmerg o Achterhoofdsknobbel(s) of condylus occipitalis: G-knobbel voor atlas o Atlas = eerst cervicale wervel (halswervel): hoofd steunt hierop! Jukbeen: os zygomaticum o Geeft mee vorm aan gelaat  Let op opening tussen schedel en jukboog (kauwspier)

18. Schedelbasis: craniaal zicht  I voorste-/ II: middelste en III: achterste schedelgroeve  Os frontale: voorhoofdsbeen  Os ethmoïdale: zeefbeen: Bovenste horizontale plaat noemt men zeefbeenplaat (reukzenuwen lopen door openingen naar hersenen) o Centraal: hanenkam = crista galli; beenderige kam voor aanhechting hersenvlies Sella tursica: Turks zadel: (uitholling in wiggebeen, voor hypofyse) Os temporale: slaapbeen: o Naar mediaal uitstekende pyramide: rotsbeen – os petrosus (p) Foramen magnum: achterhoofdsgat Os occipitale: achterhoofdsbeen Os pariëtale: wandbeen o

    

19. Schedel sagittale doorsnede  Let op o

o

In os sphenoïdale  Sella tursica: uitholling voor hypofyse Neustussenschot: 2 delling:  Os vormer (onder/achter)  Verticale plaats van os ethmoïdale (boven/voor)

20. Het axiale deel: de schedel  Os hyoideum

21. Schedel van een pasgeborene

22.

Wervelkolom en borstkas  Wervelkolom o

26 botten  7 cervicale (hals) wervels (C1 t/m C7)  12 thoracale (borst) wervels (T1 t/m T12)  5 lumbale (lende) wervels (L1 t/m L5)  Sacrum  Coccyx

23. Krommingen wervelkolom  Uitlijning lichaamsgewicht  Primaire krommingen (aangeboren Thoracaal  Convex naar dorsaal=kyfose o Sacraal  Convex naar dorsaal=kyfose Secondaire krommingen o Cervicaal  Convex naar ventraal= lordose o Lumbaal  Convex naar ventraal= lordorse o



24. Wervelkolom lateraal zicht



Verschillende gebieden van de wervelzuil: o A) Cervicale wervels (7 halswervels  Bol naar voren = lordotische krommin = lordose o B) Thoracale wervels (12 borstwervels)  Bol naar achter= kyfotische krommingen = kyfose o C) Lumbale wervels (5 lendenwervels)  Bol naar voren= lordotische kromming o D) Sacrale wervels (5 heiligbeenwervels)  Bol naar achter= kyfotische kromming o E) coccygeale wervels (3 à 5 staartbeenwervels)

25. Wervelzuil  In profiel bekeken (lateraal zicht) vallen vooral de krommingen op in het medio



sagittale vlak: o Kyfose en lordose o Deze zijn normaal (fysiologisch) Er mag geen zijdelings kromming zijn o Als toch het geval: scoliose = pathologisch

26. Anatomie van de wervels  Wervellichaam o

Wervelboog  Foramen vertebrale  Wervelgat/kanaal  Dwarse en doornvormige uitsteeksel  Gewrichtsuitsteeksels  Gewrichtsfacetten  Tussenwervelschijven

27. algemene bouw van een wervel – vertebra: bovenaanzicht = craniaal zicht

   

 

1+6: arcus vertebrea: wervelboog 2: processus spinosus: doornuitsteeksel o 1 per wervel 3: formanen vertebralis: wervelgat 4: processus articularis: gewrichtsuitsteeksel o 4 per wervel  2 bovenste (gewrichten met bovenliggende wervel)  hier zichtbaar bovenaanzicht! G-facetten= G-vlakken= geel  2 onderste (gewrichten met onderliggende wervel)  hier niet zichtbaar, liggen aan onderzijde) 5: processus transversus: dwarsuitsteeksel o 2 per wervel 7: corpus vertebrea: wervellichaam

28. Tussenwervelschijf=discus intervertebralis (links: vooraanzicht, rechts: sagittale doorsnede)  1: tussenwervelschijf: discus intervertebralis  2: vezelige of fibreuze ring: annulus fibrosus  3: geleiachtige kern: nucleus pulposus  Bij een scheurtje in de fibreuze ring kan onder grote belasting (vb. heffen met gebogen rug) de zachte kern naar buiten geperst worden (breukzak of hernia) o Als deze drukt op ruggenmerg of ruggenmergzenuwen ontstaat de typische hernia-pijn met evt. uitvalsverschijnselen (krachtverlies,)  Bv.: druk op nervus ischiadicus: pijn uitstralend van rug naar been tot in tenen.

29. Plaatselijke verschillen in wervels







Cervicale wervels o Ovaal lichaam, gevorkt dooruitsteeksel o Foramen transversarium  Hierin loopt a. vertebralis Thoracale wervels o Hartvormig lichaam o Gewrichtsvlakken voor ribben o Doornuitsteeksel naar onder Lumbale wervels o Massief (zwaarste belasting) o Wervellichaam groter dan wervelgat  Bij cervicale wervels is dit omgekeerd o Platte dwarsuitsteeksels naar dorsaal

30. Wervelkolom en borstkas  Typische wervels van hals, borst en lendenen

30.1. Vertebra cervicalis = halswervel: (C3-C7) bovenaanzicht= craniaal zicht  1: processus spinosus: doornuitsteeksel gespleten bij C2-C7  2: foramen vertebralis: wervelgat  3: arcus vertebrae: wervelboog  4: processus articularis: gewrichtsuitsteeksel  6+8: processus transversarium: dwarsuitsteeksel  7: foramen transversarium: opening in dwarsuitsteeksel    

(voor wervelslagader) 9: corpus vertebrae: wervellichaam Vaak spreekt men gewoon over cervicale wervels, die vaak aangeduid worden in dossiers met hun eerste letter: C1 tot C7 Let op: C1 en C2 hebben een aparte structuur en naam! Deze dia van een gewone halswervel is dus een wervel in het gebied C3-C7

30.2. A: C1= eerste cervicale wervel= atlas  craniaal zicht= bovenaanzicht B: C2 = tweede cervicale wervel= axis  ventraal zicht= vooraanzicht  2: achterste wervelboog: arcus posterior  4: dwarsuitsteeksel: processus transversus  5: foramen transversarium: opening in dwarsuitsteeksel voor wervelslagader  6: bovenste gewrichtsvlak: gewrichtskom voor gewricht met achterhoofdknobbels    

( ja knikken) 8: voorste wervelboog: arcus anterior 9: gewrichtsvlak voor de tand van de axis (nee knikken) 10: dens of tand van axis 13: lichaam of corpus van axis

30.3. De atlas axis

30.4. Atlas en axis in hun normale houding (rolgewricht)  De dens vormt een kwetsbaar uitsteeksel  Bij een ongeval met groot frontaal impact zal het hoofd eerst naar voren vliegen (inertie) en daarna als reactie naar achteren (whiplash) o Bij deze laatste beweging kan de dens afgebroken worden door de kracht van het impact  Voorste wervelboog schuift mee naar achter en rukt de dens af: deze verplettert het ruggenmerg  De zware kwetsuur ter hoogte van het cervicale ruggenmerg (dwarslaesie) heeft een volledige verlamming vanaf schouder gordel (quadriplegie) tot gevolg

31. Wervelkolom en borstkas  Typische wervels van hals, borst en lendenen

31.1. Thoracale wervels = borstwervels lateraal zicht= zijaanzicht

         

1: wervelgat: foramen vertebralis 2: dwarsuitsteeksel: processus transversus 3: bovenste gewrichtsuitsteeksel: processus articularis superior 4: doornuitsteeksel: processus spinosus 5: gewrichtsvlakje op dwarsuitsteeksel voor ribknobbel 6: wervellichaam: corpus vertebrae 10: onderste gewrichtsuitsteeksel: processus articularis inferior *: tussenwervelgat: foramen intervertebralis Door opeenstapeling van de wervelgaten boven elkaar ontstaat het wervelkanaal of de canalis vertebralis o Hierin loop het ruggenmerg Doorheen tussenwervelgaten (te zien in lateraal zicht: *) verlaten ruggenmergzenuwen (spinale zenuwen) die aftakken van ruggenmerg, wervelkanaal of spinaal kanaal. o Het tussenwervelgat wordt gevormd door  De onderste wervelinsnijding van de bovenliggende wervel  De bovenste wervelsnijding van de onderliggende wervel  Wervelinsnijdingen; zie op dia lumbale wervel!!!

32. Wervelkolom en borstkas  Typische wervels van hals, borst en lendenen

32.1. Lumbale wervels = lendenwervels  A craniaal zicht B: lateraal zicht  1: arcus vertbrea: wervelboog  2: processus spinosus:       

doornuitsteeksel 3: foramen vertebralis: wervelgat 4: processus articularis superior: bovenste gewrichtsuitsteeksel 5: processus transversus: dwarsuitsteeksel 7: corpus vertebrea: wervellichaam 6: bovenste wervelinsnijding (blauw lijntje) 8: processus articularis inferior: onderste gewrichtsuitsteeksel 9: onderste wervelinsnijding (groen lijntje)

33. Wervelkolom en borstkas  Functies van het sacrum

o o o

Beschermt de organen in het bekken Basis verbonden met lumbale wervels Apex verbonden met coccyx

33.1. Sacrum en coccyx

33.2. Sacrale wervels=heiligbeen wervels=os sacrum A: ventraal zicht B: dorsaal zicht C: lateraalzicht D: craniaal zicht  1: bovenste gewrichtsuitsteeksels  2: basis  3: vleugels  4: voorste heiligbeenopeningen (uittrede sacrale     

zenuwen 6: top: apex 7: heiligbeenkanaal: verlengde van wervelkanaal 9: sacro-ileacale gewricht: gewricht met heupbeen 13: achterste heiligbeenopeningen (uittrede sacrale zenuwen) Promontorium van het sacrum o Definitie  Meest ventrale en meest craniale deel van de basis: vooruitspringende bovenste rand van lichaam van S1  groene lijn op A/C/D  bepalend voor bekkeningang of ingang van baringskanaal

34. Thorax: borstkas

35. Wervelkolom en borstkas  Onderdelen van de borstkas: o o

Thoracale wervels Ribben  Zeven paar echte ribben  Rib 1-7  Kraakbeen verbinding met sternum  Vijf paar valse ribben  Rib 8-10: verbonden met kraakbeen van 7de rib  Rib 11&12 zwevende ribben; geen verbinding  Sternum (borstbeen)  Manubrium  Corpus =lichaam  Processus xiphoideus = zwaardvormig aanhangsel

35.1. Ware ribben/ valse ribben: junctie met borstbeen  vooraanzicht – ventraal zicht  1: sleutelbeen: clavicula  2: lichaam van het borstbeen: corpus sterni  3: valse ribben (met kraakbeen vast aan kraakbeen van rib 7  4:echte ribben (met eigen ribkraakbeen vast aan borstbeen)  5: handvat van het borstbeen: manubrium sterni  6: zwaardvorming uitsteeksel: processus xiphoïdeus 35.2. Gewrichten tussen ribben en thoracale wervels  bovenaanzicht: craniaal zicht  1: doornuitsteeksel: processus spinosus  2: gewrichtje tussen ribknobbel en G-vlak op dwarsuitsteeksel  3: riblichaam  4: ribkraakbeen  5: wervellichaam met links tussenwervelschijf  6: gewrichtsvlak op wervellichaam voor ribkop  7: bovenste gewrichtsuitsteeksel  8: dwarsuitsteeksel met G-vlak voor ribknobbel  9: gewrichtje tu...


Similar Free PDFs