Krachtige leeromgeving tweede jaar PDF

Title Krachtige leeromgeving tweede jaar
Author Femke Jacobs
Course Wereldoriëntatie
Institution Karel de Grote Hogeschool
Pages 53
File Size 1.9 MB
File Type PDF
Total Downloads 108
Total Views 149

Summary

Heel de cursus krachtige leeromgeving 2 zonder de hoofdstukken faalangst en sociale vaardigheden....


Description

Krachtige leeromgeving Deel 1: algemeen kader 1 … een beginnende leerkracht Concerns van Fuller & Brown: een beginnende leerkracht gaat door drie fase waarin zij andere accenten leggen. 1. Eerst vooral met zichzelf: doe ik het wel goed en ben ik wel geschikt als leraar? 2. Daarna vooral gericht op de les zelf: inhouden, werkvormen, opbouw,… 3. Tenslotte meer oog krijgen voor de leerlingen: wat is hun leefwereld en hoe speel ik daarop in dat ze iets bijleren?

 Wat is goed onderwijs? Zoektocht naar verschillende modellen.

 Dit was het eerste schema maar te oppervlakkig.

 Het model van krachtige leeromgeving werd het.

2 Begrip krachtige leeromgeving 2.1 Definitie Een leeromgeving is krachtig als:     

… ze de lerende kan motiveren en uitdagen … de lerende aangezet wordt tot (gradueel/begeleid) zelfstandig en zelfgestuurd leren … de lerende aangezet wordt tot samenwerkend leren en participatie …leeractiviteiten plaatsvinden in positief en geordend klas- en schoolklimaat …leeractiviteiten werkelijkheidsnabij zijn en met gepaste ICT ondersteuning

  

…de leeractiviteiten aangepast en gedifferentieerd aangewend én opgevolgd worden zodat ieder ‘gelijke kansen’ krijgt. …de leerkracht en leerlingen werken vanuit een muzische grondhouding …deze plaatsvindt in een waarden-volle wereld die zin heeft en waarin zin wordt gegeven

2.2 De leerkracht & de leerling

De leerkracht: moet een krachtige leeromgeving scheppen waarin iedereen optimaal kan functioneren aan de hand van de basiscompetenties en de attitudes. De leerling: moet de eindtermen bereikt hebben bij het verlaten van de basisschool.

2.3 Visie op de ontwikkeling en het leren van kinderen Er staan 3 begrippen centraal in de visie: positief zelfbeeld, motivatie en initiatief  dit is de kern van de ontwikkeling en het leren van kinderen. Algemene ontwikkeling: doelen van algemene aard zijn communiceren, samenwerken, zelfstandigheid, creatief en probleemoplossend denken. Specifieke ontwikkeling: de leergebieden Nederlands, Frans, MV, wiskunde, LO, mens en maatschappij, wetenschap en techniek, sociale vaardigheden, leren leren en ICT. Context: de wereld, de werkelijkheid waarbinnen het kind leert functioneren.

2.4 Algemene principes 1. Brede vorming: Het ontwikkelen van competenties in realistische situaties. Streven naar een harmonische persoonlijkheidsontwikkeling met evenwichtige aandacht voor cognitieve, sociaal- emotionele en motorische ontwikkeling. 2. Actief leren: Het is een actief en constructief proces. Om dat te bereiken moet er gezorgd worden voor een krachtige leeromgeving en moeten ze zoveel mogelijk van hun leerproces zelf in handen nemen. Ze moeten leren leren. 3. Zorgbreedte: De basisvaardigheden worden voorop gesteld en het aanbod mag niet overladen zijn. Er moet voldoende tijd worden genomen voor een gerichter aanbod en verder werkt met preventief en remediërend. 4. Samenhang: Er is een horizontale samenhang waarbij alle leergebieden en domeinen verbonden zijn. Er is ook een verticale samenhang waarbij er elk jaar opnieuw wordt verder gebouwd op wat ze al kennen.

2.5 Pijlers van een krachtige leeromgeving 2.5.1 werkelijkheidsnabij Het is uitgaan van de omgeving en leefwereld van het kind, van situaties die voor kinderen invoelbaar en betekenisvol zijn. Eigen ervaringen en inbreng van kinderen is belangrijk.



Gebruik maken van het aanschouwelijkheidsprincipe: waarneming is de bron van alle kennis, zonder waarneming blijft het bewustzijn leeg. Eerste trap in het denk- en leerproces. Belangrijk didactisch principe!

2.5.2 positief en motiverend klasklimaat De sfeer en relaties in de klas moeten goed zitten. De leerkracht is de motivator die de kinderen elke dag opnieuw op een positieve manier meeneemt in nieuwe leerstof. Belangrijk is wederzijds respect, duidelijke afspraken en regels voor een ordelijke en veilige leeromgeving. De leerkracht is organisator en opvoeder hier. 2.5.3 leerlingeninitiatief Het is een van de drie centrale elementen in de visie van de eindtermen. Elk kind dat initiatief kan, mag en durft nemen bezit een krachtige vaardigheid om te groeien in het leven. De leerkracht zorgt voor werkvormen waarin dit mogelijk is en ze inhouden zelf laten aanbrengen, betrekken bij de planning, keuzemogelijkheden aanbieden en ze helpen kiezen. 2.5.4 differentiatie Elk kind is verschillend en moet het onderwijs krijgen dat hij/zij nodig heeft. Een gemiddeld kind bestaat niet. Een leerkracht moet een duidelijk beeld verkrijgen van de beginsituatie van elk kind en het onderwijzen, doelen en inhouden en activiteiten, aanpassen aan het niveau van de kinderen. 2.5.5 leerlingenactiviteit Kinderen moeten zoveel mogelijk de gelegenheid krijgen om actief bezig te zijn. Leerlingenactiviteit kan innerlijk zijn (denken, willen, voelen) maar ook uiterlijk zijn (handelen, bewegen) en heeft betrekking tot het cognitief, psychomotorisch en dynamisch-affectief vlak. Belangrijk om oppervlakkige leerprocessen te vermijden waarbij kinderen passief betrokken worden en hen zoveel mogelijk zelf aan de slag zetten. Het is belangrijk om zuinig om te springen met de aandacht van de kinderen en bewust voor verschillende werkvormen te kiezen.

2.5.6 herhaling en geleidelijkheid Herhaling: De leerinhouden moeten voldoende herhaald worden om vlot, feilloos en vooral blijvend leerresultaat te bereiken. Het geleerde kan beter geordend en grondiger beheerst worden. Geleidelijkheid: Alle nieuwe leerinhouden moet aansluiten bij de reeds verworven kennis, vaardigheden en attitudes. De leerplannen zijn weloverwogen plannen met logische gradatie. De beginsituatie is dus het uitgangspunt voor alles. 2.5.7 waarden-vol Het omvat het aandeel van waarden binnen onderwijs en opvoeding. Waarde-opvoeding is inherent aan goed onderwijs.

In de samenleving vandaag de dag is waardenvervaging een feit. De school krijgt dus een steeds groter aandeel in de waarde-opvoeding van kinderen. Niet alleen in de godsdienstles, maar in het hele schoolleven moet er over waarden en normen worden gesproken. Het is belangrijk dat scholen hun waarden- en normenopvoeding op papier zetten en ermee aan de slag gaan. Waarden-ontwikkeling op schoolniveau: schoolreglement Waarden-ontwikkeling op klasniveau:   

Klasklimaat: regels & afspraken, talentgericht werken Werk- en groeperingsvormen: klas- en kringgesprek Doelen en inhouden: verkeersregels, burgerschap

2.6 Verbondenheid, Welbevinden en Betrokkenheid

2.7 Zorgbreedte school Een zorgbrede school past perfect in het kader van differentiatie, individualisering en zorg op maat. Elk kind kan krijgen waar het recht op heeft.

2.8 Diverse samenleving De diversiteit sinds 2016 is enorm groot. Er zijn vele anderstalige nieuwkomers die vaak kansarm zijn en door het M-decreet worden kinderen uit het bijzonder onderwijs steeds meer geïntegreerd in het gewone onderwijs. Het is belangrijk dat de school hier rekening mee houdt.

3 Actualiteit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Start op 1 september? Zomervakantie te lang? Master onderwijs? Tekort aan lkr door lage inschrijvingen opleiding Gebouwen zijn oud Kennis Frans? Meer lln in Katholiek basisonderwijs Handboeken maken lkr en lln lui?

 Zie actualiteit artikels op blackboard.

3.1 Van lerensbelang Er wordt al jaren vanuit allerlei hoeken regelmatig gevraagd naar nieuwe en bijkomende eindtermen. de samenleving staat namelijk niet stil en sommige eindtermen zijn niet meer van deze tijd of worden gewoon niet meer bereikt. Crevits kondigt daarom aan dat heeft daarom een breed maatschappelijk debat gevoerd over wat de inhoud van het Vlaams onderwijs in de toekomst moet bieden. In september 2018 gaan de nieuwe eindtermen van kracht.

3.2 Binnen het Katholiek onderwijs Nieuw leerplan ZILL: zin in leren/leven Vertrekt vanuit 5 krachtlijnen: 1. OKB en de katholieke dialoogschool als fundament

2. De harmonische ontwikkeling van elke leerling staat centraal  hoofd, hart en handen op de 3 ontwikkelingsniveaus: ik (persoonlijkheidsniveau), jij (relationele niveau), wij (sociale niveau). 3. De school is eigenaar van het leerplan  elke school heet een eigen uitgangspunt om het leerplan te bereiken. 4. We streven naar kwaliteitsvol onderwijs  met rendement van hoofd, hart en handen 5. Zill legitimeert basisonderwijs  wettelijk in orde als je zill volgt.

Er wordt rekening gehouden met:  

de persoonsgebonden ontwikkeling: 4 ontwikkelvelden met ontwikkelthema’s de cultuurgebonden ontwikkeling: 6 ontwikkelvelden met ontwikkelthema’s

Zillige les = combinatie van een persoonsgebonden ontwikkelveld en een cultuurgebonden ontwikkelveld.

Kritiek?     

geen duidelijke opsomming meer => geen methodes meer leerkrachten moeten zelf keuzes maken welke leerstof ze aanbieden… kunnen ze dat? tijdsinvestering? overlegmomenten? té weinig aandacht voor klassieke basiskennis en –vaardigheden, té veel constructivistisch realistisch rekenonderwijs, het moet tegenwoordig allemaal bruikbaar zijn Een koepel legt een pedagogische visie op Belang expliciete sturing van de leerkracht en het belang van systematisch vakonderwijs wordt erg onderschat

Deel 2: Krachtig leren 1 Situering 1.1

Basiscompetenties en basisattitudes

1.De leerkracht als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen 3.De leerkracht als inhoudelijke expert 5.De leerkracht als innovator/onderzoeker 9.De leerkracht als lid van een onderwijsgemeenschap 10.De leerkracht als cultuurparticipant Basisattitudes: allemaal.

1.2 Schema krachtige leeromgeving Alle concepten kunnen plaatsen in het schema van de krachtige leeromgeving.

1.3 Beoordelingsformulier stage Verschillende items houden rechtstreeks verband met hoofdstukken in dit deel.

2 Een definitie? Wat is leren? 2.1 Specifieke kenmerken Leerpsychologie (…) houdt zich bezig met de studie van leerprocessen. Ze beoogt het verklaren en begrijpen van leerprocessen. Vanuit dat begrijpen kan men didactische conclusies trekken en deze toepassen in een concrete leersituatie. Er zijn vele definities over wat leren nu juist is, maar er zijn 8 kenmerken die steeds terugkomen. 1. Leren speelt zich altijd af in een bepaalde context. 2. Het leren doorloopt steeds een aantal fases: begin-verloop-einde, van niet kennen naar kennen, van niet kunnen naar kunnen,…

Voorbeeld: en ook effectgrootte van: homogene groepen, directe instructie, thuisomgeving, ouderbetrokkenheid, gebruik digiborden,… 3. De toeëigeningstrappen van O. William a. Empirisch moment = leren wordt in gang gezet door een ervaring b. Rationeel moment = menselijke geest ‘bewerkt’ deze ervaring c. Technisch moment = de lerende vertoont ‘nieuw’, ‘beter’, ‘ander’ gedrag  Formule leerrendement: (E + R + T) x A A staat voor motivatie en is DE BESLISSENDE FACTOR! Wanneer A gelijk is aan 0 is het leerrendement ook gelijk aan nul. 4. De didactische triade: aanschouwen – denken – toepassen (in een driehoek) OF de ZIFT-formule: zien – inzien – formuleren – toepassen 5. Leren doe je met hoofd, hart en handen 6. Formeel leren – informeel leren en incidenteel leren – intentioneel leren 7. Het resultaat van leren = duurzame verandering in het gedrag (nieuw, veranderen of afleren) 8. De vraag blijft wat er TIJDENS het leerproces gebeurt, omdat de kern ervan zich hoofdzakelijk INWENDIG afspeelt.

2.2 Leren en rijping

Is elke gedragsverandering een resultaat van leren of kan het ook een biologische factor zijn? er is wel degelijk een verschil tussen leren en rijping, maar gedragsveranderingen vereisen de aanwezigheid van een stimulerende factor.

2.3 Persoonlijke opvattingen over leren en kennis

Hoe jij naar leren kijkt zal beïnvloeden hoe jij lerend te werkt gaat en welke leeractiviteiten je onderneemt om een leerdoel te bereiken, maar ook hoe je anderen benadert, ondersteunt en begeleid wanneer jij les gaat geven.

3 Hoofdsoorten van leren 1. Cognitief leren 2. Psychomotorisch leren 3. Sociaal- of dynamisch affectief leren Voorbeeld van verwevenheid van deze drie: Een kind leert piano spelen (psychomotorisch) omdat hij het graag doet (dynamisch affectief) en herhaalt hiervoor eerst de noten nog eens (cognitief).

3.1 Cognitief leren 3.1.1 verwerven van feitenkennis / memoriseren Examenvraag?! Feitenkennis: de samenhang tussen kenniselementen, waardoor een referentiekader ontstaat om in probleemsituaties beter naar een oplossing te kunnen zoeken. Bv. Hoofdsteden linken met landen. Memoriseren: de feitenkennis wordt vaak herhaalt met behulp van ons geheugen. Bv. Dagen van de week, seizoenen, maanden,…   

Declaratieve kennis: Wat? De theorie zelf. Vb. op een bal moeten trappen Procedurele kennis: Hoe? De manier waarop. Vb. hoe je tegen de bal moet trappen op een goal te maken. Conditionele kennis: Wanneer? Op welk moment ga je die kennis toepassen. Vb. wanneer ga je tegen de bal trappen om de goal te kunnen maken.

Het geheugen

Drie fasen in het geheugen: 1. (ervaren) 2. Inprenten: een waargenomen prikkel of ervaring wordt omgezet in een code en opgeslagen in het zintuigelijke geheugen.

3. Bewaren: wanneer de code jou aandacht krijgt wordt het bewaard in ofwel het korte of lange termijn geheugen. 4. Oproepen: de informatie die werd bewaard wordt weer opgeroepen en komt terug als een herinnering. 5. (meedelen)  Wanneer iets niet herinnerd kan worden is het omdat er in een van de drie fasen iets misliep. De werking van het geheugen 1. Zintuigelijke geheugen: Het kort vasthouden van de ruwe informatie die wordt aangeboden en deze vergelijken met alle aanwezige informatie. Wanneer is herkend wordt en dus betekenisvol is krijgt het toegang tot het korte termijngeheugen. Niet alle prikkels kunnen opgenomen worden door onze hersenen dus er wordt selectief waargenomen en een groot deel verdwijnt weer. Dit alles gebeurt onbewust. 2. Korte termijngeheugen: De informatie wordt hier verwerkt. Dit wil zeggen dat het in contact gebracht wordt met de bestaande informatie in het lange termijn geheugen. Het heeft een beperkte capaciteit en kan maar 30 sec informatie vasthouden. Steeds nieuwe informatie aanbieden of voorkennis activeren is dus belangrijk om de informatie langer vast te houden. 3. Van kort naar lang: Om de informatie van het korte termijngeheugen naar het lange termijngeheugen over te dragen zijn herhalings-, organisatie- en elaboratiestrategieën. 4. Langetermijngeheugen: Een uitgebreid netwerk van mentale concepten die associatief met elkaar zijn verbonden. Hoe meer je ervoor zorgt dat begrippen worden aangeleerd in verband met anderen, hoe sneller je het kan herinneren. 3.1.2 Leren van begrippen en regels Begrippen, voorwaarde voor  leren van regels, voorwaarde voor  oplossen van problemen. 1. Concrete begrippen: leren door zelfontdekking zoals boom, zacht, bloem, blij,… 2. Abstracte begrippen: vereisen een uitleg of verklaring zoals democratie, onderwerp, eenheid, … Gal’perin: trapsgewijze vorming van begrippen. (zie handelingspsychologie) 

Leren van begrippen is het verwerven van een handeling op mentaal niveau. Het leerproces verloopt best volgens een materiële en een verbalen handeling.

3.1.3 Leren van oplossingsmethoden = inzicht bevorderend leren 1. Algoritme: een reeks instructies om vanaf een beginpunt een bepaald doel te bereiken, is heel specifiek bij een ding Vb: stappenplan van de Ikea 2. Heuristiek: een strategie om problemen systematisch op te lossen en dingen methodisch te ontdekken, kan bij meerdere dingen toegepast worden Vb: determinatietabel 3.1.4 Leren leren = leren van leerstrategieën HERHALINGSSTRATEGIEËN Wanneer geleerd wordt, verbinden kinderen nieuwe kennis aan reeds bestaande kennis, de voorkennis. De leerstof herhalen en herhalen wordt hier gebruikt om nieuwe informatie aan voorkennis te verbinden.

ORGANISATIESTRATEGIEËN Ze helpen het kind bij het betekenisvol maken van nieuwe materialen. SCHETSEN VAN DE HOOFLIJNEN Lineair: met een gelijkmatig verloop in dezelfde richting. Conceptueel: gebaseerd op een idee of een concept. MNEMONICS = EZELSBRUGGETJES 

   

Chunking: bij chunking hak je een grote hoeveelheid info, bijvoorbeeld cijfers of woordjes, eerst in mootjes, die te behappen zijn, bijvoorbeeld 0630553313 of het woord parallelepididumprobleem, in 06-30-55-33-13 en parallel-epipidum-probleem. Je splitst die info dus op in 5 chunks bij de cijfers en 3 chunks bij het woord. Reeksen cijfers worden regelmatig als chunk aangeboden, bijvoorbeeld de nummers op je creditcards, gewoonlijk in groepjes van 4. Acroniem of letterwoord: is een afkorting die wordt uitgesproken als een woord. Bv. Benelux, horeca,… Acrostic: het is een gedicht waarbij elke eerste letter van een nieuwe zin een woord vormt. Method of loci of plaatsmethode: een lijst woorden onthouden door middel van een virtuele wandeling, bvb door je huis, die je in gedachten maakt. Rijm: herhaling van de klank van verwante klinkers of medeklinkers.

ELABORATIESTRATEGIEËN Elaboratie is het proces van het toevoegen van details, zodat nieuwe informatie betekenisvoller wordt. De info gaat van het KTG  LTG en wordt meer definitief. Associaties en verbindingen maken tussen nieuwe informatie en wat men al weet maakt dit makkelijker.  



Maken van aantekeningen Analogieën: wanneer iets naar analogie is met iets anders, wilt dat zeggen dat er een overeenkomst is of dat het erop gebaseerd is. Ik organiseer een feestje naar analogie met een eerder feestje van iemand anders, wilt zeggen dat mijn feestje veel gelijkenissen zal vertonen. PQ4R-methode of OSLORO-methode = helpt bij het begrijpen en beter onthouden van grote hoeveelheden tekst. Zes stappen: o Overzie o Stel vragen o Lees o Overdenk o Reciteer o Overhoor

BELANGRIJK om deze strategieën aan te leren aan leerlingen, maar door ze toe te passen op leerstof waarbij dit mogelijk is. Niet als apart onderdeel!

3.2 Psychomotorisch leren = motorisch-intentioneel bewegen  doelgericht inzetten van je lichaam om een specifiek doel dat vooraf bepaald wordt te bereiken, leren van lichamelijke vaardigheden, coördinatie,… automatismen. Vb: fietsen, schrijven, lezen,…

3.3 Leren van attitudes, sociaal of dynamisch affectief leren = een gerichtheid om op een min of meer vaste wijze te reageren op zichzelf en de buitenwereld. Het is een manier waarop een persoon denkt en voelt over zichzelf en de buitenwereld, en geneigd is zich ten aanzien daarvan te gedragen. 3.3.2 Hoe komen attitudes of houdingen tot stand? Ontstaan via een onbewust leerproces: 1. De situatie en opgedane ervaringen: vb wie gezondheidsproblemen ondervindt bij luchtvervuiling zal zich de milieuproblematiek harder aantrekken. 2. De identificatie: men neemt houdingen over van mensen met wie men zich identificeert. Vb: weinig tolerante ouders tov vreemdelingen zal leiden tot eerder racistisch gedrag. 3. De informatie: men wordt beïnvloed over wat men leest of hoort maar nemen vaak slechts hetgeen over dat in de houding past die men al heeft. 3.3.3 1. 2. 3.

Componenten in attitudes Het cognitieve component: slaat op hetgeen wat men weet, een opinie, een mening. Het affectieve component: slaat op de gevoelens die de situatie bij de persoon oproepen. Het gedragsmatige component: betreft de neiging tot handelen overeenkomstig met de opinie en gevoelens.

Voorbeeld: Je weet hoe erg het gesteld is met het milieu.  Je stoort je aan sluikafval dat het mooie landschap verpest.  Je sorteert je afval op een correcte manier.  

De drie componenten beïnvloeden elkaar voortdurend, dus wanneer één component verandert zullen de andere twee zich aanpassen voor een goed evenwicht. Dit biedt het onderwijs vele kansen om een leerproces op gang te brengen.

3.3.4 Werken aan attitudes op school  Kennisoverdracht en informatieverwerking Voorbeeld: milieuvervuiling, verkeersveiligheid, multiculturele samenl...


Similar Free PDFs