Title | Samenvatting - Biologie vorig jaar Afgedrukt |
---|---|
Course | Biologie |
Institution | Hogeschool PXL |
Pages | 78 |
File Size | 3 MB |
File Type | |
Total Downloads | 14 |
Total Views | 140 |
Download Samenvatting - Biologie vorig jaar Afgedrukt PDF
1 Bouwstenen van het leven 1
4 groepen moleculen 1.1 koolhydraten
-
Scheikundige begrippen niet kennen Koolhydraten; sachariden of suikers (-ose) Brandstof => omzetten naar eiwitten en vetten => opslaan Men kan ze: opslaan, omzetten of polysachariden van maken
1.1.1 Monosachariden
Enkelvoudig Glucose, fructose (druivensuiker) Belangrijkste brandstof (levert energie) Mono innemen bij te lage bloedsuikerspiegel Cellen halen hier energie uit => dissimilatie (afbraak)
1.1.2 Disachariden
2 monosacharide-eenheden Maltose 2 glucose-eenheden Moutsuiker (bier) Lactose Melksuiker Sucrose Heeft te maken met de keten Glucose + fructose
1.1.2 Polysachariden
Meervoudig Polymeren van suikers Opslag en vrijmaken suikereenheden Zetmeel, glycogeen Omzetten en opslaan Brood, aardappel
Assimilatie Suikers worden ook gebruikt om vetzuren en aminozuren te maken.
1
1.2 lipiden = vetten Koolstofketen + vetzuren = hydrofoob (waterafstotend) Opslaan: isolatie laag – afbraak; 2 keer zoveel energie als bij suikers Doel: isolatielaag & bij een tekort: meer haargroei
1.2.1 Verzadigde vetten
Ketens zijn verzadigd (= kort bij elkaar) Smelten moeilijk Bij kamertemperatuur vaste vorm Afkomstig van dierlijke producten Boter Veel verzadigde vetten geeft een verhoogd risico op hard- en vaatziekten
1.2.2 Onverzadigde vetten
Ketens zijn niet volledig gevuld Soms met dubbele binding Plantaardige vetten Voedingspatroon met veel verzadigde vetten: kans op hart en vaatziekten Vloeibaar Olijfolie
Functie van verzadigde en onverzadigde vetten
Worden gebruikt om energie op te slaan Bij afbraak van vetten komt 2 keer zoveel energie vrij
1.2.3 Fosfolipiden
Essentieel voor alle cellen Bouwsteen voor celmembraan Hydrofiele kop (houd cel bij elkaar) Zorgt voor afscheiding tussen cel en omgeving Zonder fosfolipiden kunnen cellen niet bestaan
1.2.4 Steroïden
Veel hormonen zijn hieruit opgebouwd Geslachtshormoon, cholesterol, cortisol (= houd ons langdurig wakker)
Cholesterol
Essentieel voor celmembranen Teveel => vetafzetting in de boelvaten = atherosclerose, aderverkalking
2
1.3 Eiwitten of proteïnen Essentieel voor het organisme: verschillende functies Doel: codes maken voor het DNA
1.3.1 Soorten eiwitten Plasma eiwitten
Immunoglobuline (= zorgen dat we niet ziek worden) Witte bloedcellen, vechten tegen ziekteverwekkers, antistoffen Stollingsfactoren Protrombine en fibrinogeen Albumine Transporteert stoffen in het bloed Hemoglobine Transport van zuurstof
Receptoreiwitten
Info van buitenwereld In het celmembraan Heeft te maken met de zintuigen
Hormonen
Insuline
Enzymen
Zeer essentieel Laten chemische reacties sneller verlopen Bevordert de afbraak = katalysator Opbouw- en afbraakprocessen Stoffen die helpen om dingen sneller af te breken; ± 1000 tal eiwitten Amylase en pepsine Verantwoordelijk voor de spijsvertering Voedingsstoffen afbreken
1.3.2 Bouw
Uit 20 verschillende aminozuren (AZ) Keten van verschillende aminozuren: polypeptideketen Peptide: binding tussen AZ - adhd: fout in genen = fout in de keten - alzheimer: verkeerde vouwing van eiwitten Driedimensionale structuur Enorme variëteit aan eiwitten
Polypeptide: lange keten van aminozuren
3
1.4 Nucleïnezuren = basis van erfelijk materiaal
DNA Deoxyribo Nucleine Acid RNA Ribo nucleïne acid Ribonucleïnezuur Erfelijk materiaal doorgeven en bewaren
1.4.1 DNA
Molecule waar de erfelijke informatie is opgeslagen Chromosoom Genetisch materiaal doorgegeven door ouders in vorm van Bevat 1 langgerekt DNA-molecuul Honderden genen (die eiwitten produceren) Info over alle activiteiten van een cel Activiteiten worden uitgevoerd door hulp van eiwit Op elk eiwit ligt een chromosoom Informatie over ziektes (kanker, autisme) Gen Stukje coderend DNA Informatie in codevorm Bepaald aminozuurvolgorde van eiwit 1 DNA heeft honderden genen Omzetting van DNA naar eiwitten DNA code => RNA => eiwit
2 Bouw van nucleïnezuren: polynecleotiden: ladderstructuur 1 Nucleotide: fosfaat, suiker en stikstofbase
Nucleotiden (fosfaat, suiker, stikstofbasen) Stikstofbasen: Adenine (A) Cytosine (C) Guanine (G) Thymine (T)/Uracil (U) in RNA Fosfaat en suikers vormen de spijlen 2 strengen Stikstofbasen vormen de treden A-T en C-G 2 strengen zijn complementair Tegenovergesteld van mekaar Dubbele helix:
2 strengen spiraalsgewijs opgewonden rond denkbeeldige as.
De volgorde van de basen zijn voor ieder gen verschillend en vormt een code omgezet eiwit oneindig veel mogelijkheden Is de basis van de erfelijkheid Tekening 5-hoek:
Tekening ladderstructuur & complementaire strengen: Examen: geef de complementaire streng
2 Cellen Cel => weefsel => orgaan => stelsel => organisme
1 Inleiding 1.1 Cellen
kleinste eenheid fundamentele bouwsteen van het menselijk lichaam Celorganellen: kleine organen in de cel
1.1.1 Epitheelcellen
vormen oppervlak of binnen bedekking van organen beschermen tegen beschadigingen, ziekteverwekkers, uitdroging en lekkage
1.1.2. Spiercellen
zorgen voor beweging
1.1.3 Zenuwcellen
ontvangen signaleren geven door aan andere zenuwcellen of organen 5
1.2 Weefsel
samenhangende cellen van dezelfde bouw en functie
1.2.1 Dekweefsel
bestaande uit epitheelcellen
1.2.2 Spierweefsel
bestaande uit spiercellen
1.2.3 Zenuwweefsel
bestaande uit zenuwcellen
1.2.4 Bindweefsel
weefsel dat andere weefsels en organen bij elkaar houden door tussencelstof bv: onderhuids bindweefsel, vetweefsel, kraakbeen en botten
1.3 Organen
verschillende weefsels met een bepaalde functie
1.4 Stelsel
verschillende organen met een gezamenlijke functie organen die onderdeel zijn van orgaanstelsels ademhalingsstelsel, bloedvatenstelsel, …
2 onderdelen van de cel Korte samenvatting: Tekening kunnen benoemen, uitleggen & tekenen! Examen: Wat zijn de celonderdelen + waarom zijn ze zo belangrijk
Celmembraan Begrenzing van cel Cytoplasma Ruimte met stroperige vloeistof Bevat alle componenten en organellen Kern DNA in de vorm van chromosomen Mens heeft 46 chromosomen
- 23 paar kernmembraan met kernplasma Kernplasma bevindt zich hier Kernmembraam Dubbele membraam met poriën Omvangt de kern
Ribosomen Eiwitsynthese Endoplasmatisch reticulum Glad/ ruw, dient voor het transport Golgi apparaat Verpakken en versturen Lysosomen Enzymen verteren Mitochondriën energiecentrale
2.1 Kern Bevat DNA Chromosomen Controlecentrum van de cel Instructies voor alle celprocessen Erfelijk materiaal - DNA en eiwitten - Elk mens: 46 chromosomen in elke lichaamscel Kern wordt omgeven door kernmembraam
2.1.1 DNA Molecule waar de erfelijke informatie is opgeslagen Stukje informatie = gen Langgerekte molecule met honderden genen Info voor alle activiteiten van een cel Eiwitsynthese (zie foto!!!)
Stukje DNA gekopieerd – RNA => m-RNA => ribosomen=> amino-zuurketen => eiwit
2.2 Membraan en stofwisseling Dubbel celmembraan (fosfolipiden die eiwitten bevatten) rondom de cel waar poriën inzitten Hierdoor kunnen eiwitten, RNA-moleculen en bouwstoffen de kern in en uit Zit omgeven rondom cellen
7
Functie membraan: stofwisseling met de omgeving Zorgt voor scheiding tussen cel en omgeving
2.2.1 Selectief permeabel of semipermeabel
Niet doorlaatbaar voor polaire stoffen (zouten, suikers en eiwitten) andere wel O2 en CO2 kunnen membraam oversteken
2.2.2 Diffusie
Deeltjes verplaatsen zich netto van een plaats met een hogere concentratie naar een plaats met lagere concentratie Geen energie voor nodig Spontaan proces
2.2.3 Osmose Watermoleculen verplaatsen zich over een membraan door diffusie. Wanneer de concentratie van de osmotische waarde aan 2 zijden verschillend is. Opgeloste stoffen kunnen niet door membraan, watermolecule wel Stoffen diffunderen door membraan tot opgeloste stoffen aan beide zijden gelijk is Hierbij beweegt water van de oplossing met de laagste osmotische waarden naar de hoogste osmotische waarde Iso-osmotisch of isotoon: 2 vloeistoffen met dezelfde osmotische waren (geen osmose) Hyper-osmotisch: hogere osmotische waarde bv zeewater Hypo-osmotisch: omgeving met lagere osmotische waarde bv zuiver water Onze huid biedt genoeg bescherming tegen deze soorten!
2.2.4 Opbouw
Dubbele laag fosfolipiden Bevat eiwit Stabiele film waar meeste stoffen niet doorheen kunnen Eiwitten in het membraam Zorgen dat cel of organel toch stoffen met omgeving kan uitwisselen Membranen zijn vloeibaar Lipiden en eiwitten kunnen zich vrij bewegen = zwemmen door elkaar
2.2.5 Functie membraaneiwitten
(sommige) Vormen poriën waar bepaalde moleculen doorheen kunnen Transport Pompen moleculen het membraan over Kost energie Receptoren Ontvangen van bepaalde signalen van buitenaf Doorgeven naar binnenkant van cel Bevat bindingsplaats voor molecuul: zoals hormoon Identificatiemoleculen Bevinden zich aan het oppervlak Kunnen herkend worden door andere moleculen 8
- afweersysteem zal de andere afstoten, deze niet!
2.2.5 Transport naar membraan Transport van moleculen
Passief transport
Door diffusie Geen energie voor nodig H2O, O2 kunnen rechtstreeks naar membraan Andere via specifieke poriën Worden opengezet Kanaal door membraan, zo kunnen moleculen de cel in bewegen
Actief transport
Kost wel energie In vorm van ATP Energie wordt gebruikt door transporteiwit Om molecuul van plaats met lage concentratie naar hoge concentratie te transporteren Spontane diffusie Cel kan in eigen milieu andere concentraties stoffen houden
Eiwitten kunnen over het algemeen alleen maar bepaalde kleine moleculen in of uit de cel transporteren. Voor het vervoer van grotere stoffen worden transportblaasjes gebruikt
Transportblaasjes
Kleine blaasjes omgeven door membraan Cel kan grotere deeltjes snoeren in transportblaasje Fagocytose Door stoffen in transportblaasjes te verpakken, kan een cel grote hoeveelheden stoffen tegelijk uitscheiden Door het golgisysteem naar membraan
3 Stofwisseling Alle levende wezens zijn in staat om stoffen om te zetten in andere stoffen, dit kan door voedsel om te zetten in energie, of om moleculen te maken die ze nodig hebben om te groeien.
3.1 Opbouw en afbraakreacties
Cel = kleine chemische fabriek Duizenden verschillende chemische reacties tegelijkertijd 9
Alle reacties samen = metabolisme Dienen om cel in stand te houden 2 soorten
Assimilatie
Opbouwreacties Kleine moleculen worden opgebouwd tot grote moleculen Energie voor nodig Molecule moeten voldoende klein zijn om te dienen als bouwstenen Oorspronkelijk gemaakt uit bacteriën en planten
Voortgezette assimilatie Opbouwreacties waarbij organische moleculen door dieren als bouwsteen gebruikt worden om nog grotere moleculen te maken
Dissimilatie
Afbraakreacties Grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere eenheden Chemische energie komt vrij op allerlei manieren Kan door de cel gebruikt worden
Aërobe dissimilatie
Wanneer voldoende zuurstof aanwezig is Wanneer cellen glucose met zuurstof verbranden tot koolstofdioxide Energie komt vrij
Anaërobe dissimilatie
Geen zuurstof aanwezig Glucose kan niet volledig afgebroken worden Komt veel minder energie vrij
3.2 Energie
(Zon)licht Belangrijkste Chemische energie Komt vrij wanneer energierijke stoffen worden afgebroken Dissimilatie van stoffen levert energie Ook afbraak van ATP Energie wordt gebruikt om andere stoffen te maken Energie kan ook door beweging vrijkomen Spieren Energie door warmte Lichaamstemperatuur op peil houden Energie door licht Energie wordt meestal gebruikt om andere reactie die energie kost te laten verlopen 10
3.2.1 ATP: adenosine trifosfaat
Universele drager van chemische energie Bestaat uit 3 fosfaatgroepen Verbindingen hiertussen kunnen verbroken worden door water ADP= adenosine difosfaat Hierdoor komt grote hoeveelheid energie vrij Cel verbruikt continu grote hoeveelheden ATP Energie voor noodzakelijke celprocessen Voorraad moet dus worden bijgevuld Gebeurt door reactie van ADP met Pi Energie die hiervoor nodig is, wordt gehaald uit dissimilatiereacties - Zo wordt energie uit voedsel omgezet in ATP-moleculen - Deze worden gebruikt om celprocessen aan te drijven - Enzymen laten de chemische reactie sneller verlopen
3.3 Enzymen
Alle reacties die stofwisseling vormen, zijn afhankelijk van enzymen Eiwitten die chemische reacties sneller alten verlopen Worden zelf niet verbruikt Substraten Binden bepaalde moleculen Zetten die om in de producten van de reactie Elke stofwisselingsreactie wordt uitgevoerd door ander enzym Kunnen meewerken aan assimilatie door opbouwreacties uit te voeren Kunnen ook meewerken aan dissimilatie door afbraakreacties te katalyseren Enzymen zijn eiwitmoleculen, opgebouwd uit aminozuren
3.3.1 Activiteit van de enzym
Is de hoeveelheid substraat die in bepaalde tijd kan worden omgezet in het eindproduct Activiteit hangt af van de volgende factoren Concentratie enzym & substraat Temperatuur - Denaturatie: te hoge temperatuur: eiwitten ontvouwen zich Zuurgraad
11
4 Van DNA naar eiwit 2 belangrijke processen
4.1 DNA-replicatie: DNA verdubbeld
DNA wordt verdubbeld Elke DNA molecuul bestaat uit dubbele streng van nucleïnezuren Door waterstofbruggen verbonden Vormen dubbele spiraal DNA-streng heeft vaste basenvolgorde - A& T - C&G
Examen: 2 belangrijke processen: Replicatie & eiwitsynthese Tekening:3 fases p60
4.1.1 Bij verdubbeling DNA = replicatie
Despiralisatie: Dubbele spiraal wordt ontwonden door enzym Waterstofbindingen tussen basenparen worden verbroken door enzym helicase Beide strengen DAN gaan uit elkaar door enzyme helicase Tegen elke streng wordt een nieuwe DNA streng opgebouwd Oude streng fungeert als mal die basenvolgorde van nieuwe streng bepaalt door enzym polymerase. A en T komen samen, C en G komen samen Zo ontstaan 2 dubbelstrengs DNA-moleculen: DNA = verdubbeld Basenvolgorde is exact gekopieerd door enzym polymerase 2 exacte kopieën Semi conservatief ( = half behouden) Deze gaan precies hetzelfde doen Elke DNA-streng heeft een 5’- uiteinde en een 3’-uiteinde Bij dubbelstrengs: strengen hebben een tegenovergestelde richting - 5 ligt tegenover 3
12
4.2 Eiwitsynthese Stukje DNA-RNA=> m-RNA => ribosomen (r-RNA) => aminozuurketen => eiwit Energie + RNA transfeert aminozuren voor koppeling van het eiwit
4.2.1 Korte uitleg
Gen = stuk DNA bestaande uit - Keten nucleotide vormt code - A-T-C-G-T - Code wordt aminozuurvolgorde van eiwit Code = groepjes van 3 opeenvolgende base (condons) In elk codon 4 basen mogelijk = 64 verschillende codons (4X4X4) Codon codeert 1 type aminozuur of signaal voor transcriptie om gen te starten of te stoppen
Eiwitten worden gemaakt door een proces= EIWITSYNTHESE 2 stappen
4.2.2 Transcriptie
= maken van een kopie van de basenvolgorde = open strengen aanvullen DNA-code van een gen => RNA-molecuul Deel van dubbelstrengs DNA wordt ontwonden door enzym Basenvolgorde van 1 streng wordt als mal gebruikt voor het maken van enkelstrengs RNA-molecuul Nucleotiden in RNA Thymine T wordt uracil U Vindt plaats in celkern
Bewerkingen
Genen bevatten stukken DNA die niet coderen voor gedeelte van een eiwit = introns Wordt uit eiwit verwijderd Exons: gedeelte die wel voor eiwit coderen Worden aan elkaar gekoppeld RNA-molecuul dat ontstaat = messenger-RNA = m-RNA M-RNA verlaat celkern In cytosol of ruwe E.R. wordt het gebonden door ribosomen
13
4.2.3 Translatie
= codons worden gelezen = eiwit wordt gemaakt volgens aminozuren (= codons) Ribosomen zetten codons van mRNA-molecuul om in aminozuurvolgorde van polypeptideketen Alle codons worden in mRNA wordt door ribosoom afgelezen Van 5’ uiteinde naar 3’uiteinde Transfer-RNA = t-RNA - tRNA-moleculen halen aminozuren op en brengen naar het ribosoom
4.2.4 Eiwit
polypeptideketens vormen tot unieke driedimensionale structuur van eiwit vorm bepaalt functie die eiwit zal vervullen in cel vorm bepaalt reactie die ze katalyseren (versnellen) ieder celtype leest specifieke genen uit andere eiwitten gemaakt
4.3 Mutaties
Organismen dat ontstaat is een mutant Verandering is het erfelijk materiaal Examen: Lichaamscellen of geslachtscellen? Geslachts want men kan het doorgeven aan de kinderen Verandering DNA-volgorde van een gen Verandering base: vaak correctie of geen gevolg Insertie (toevoeging) Deletie (verwijderen) Insertie en deletie kan grotere gevolgen hebben aangezien het aantal veranderd Van 1 of meerdere base Kan leiden tot veranderde aminozuurvolgorde van eiwit Eiwit geraakt verstoord Kan normale functie niet uitoefenen
4.3.1 Verandering base Het is niet altijd nadelig, omdat het veranderde codons nog steeds voor hetzelfde aminozuur codeert. Dit is mogelijk door:
64 codons aanwezig 20 aminozuren moeten worden gecodeerd Meerdere codons zijn voor 1 aminozuur Veranderde condon codeert voor aminozuur dat erg op oorspronkelijke lijkt Functie eiwit wordt niet verstoord
14
4.3.2 Insertie of deletie
Grote gevolgen Aantal base verandert Codons verschuiven Eiwit krijgt volledig andere aminozuurvolgorde
4.3.3 Reparatiemechanisme
Tijdens DNA-replicatie controleert de cel of het juiste nucleotide wordt ingebouwd DNA wordt nauwkeurig gekopieerd DNA beschadigd? Reparatiemechanismen Schade herstellen Lukt niet altijd!!
4.3.4 Ontstaan mutaties Vrije radicalen
Spontaan Gevolg van fouten Bij stofwisselingsreacties
Oorzaken van buitenaf
Straling van radioactieve stoffen Röntgenstraling Uv-straling Altijd insmeren tegen de zon Wanneer schade niet hersteld kan worden - Huidkanker Chemische stoffen Teer uit sigarettenrook (longkanker) Dioxine Bepaalde medicijnen
Mutatie uit lichaamscellen of geslachtscellen
Bv albi...