Levenslooppsychologie - Woordenlijst PDF

Title Levenslooppsychologie - Woordenlijst
Author Natasja Maes
Course levenslooppsychologie
Institution Hogeschool Vives
Pages 27
File Size 1019.2 KB
File Type PDF
Total Downloads 35
Total Views 129

Summary

Download Levenslooppsychologie - Woordenlijst PDF


Description

Levenslooppsychologie Bouwstenen voor Geschiedenis en begrippenkader TERM BETEKENIS Differentiatie

Geleidelijk verfijningsproces van capaciteiten.

Affectieve gedragscomponent

Gedragscomponent met betrekking tot gevoelens.

Cognitieve gedragscomponent

Gedragscomponent met betrekking tot gedachten.

Conatieve gedragscomponent

Gedragscomponent met betrekking tot handelingen.

Ontwikkelingsdeterminanten

Factoren die de ontwikkeling bepalen/determineren.

Ontogenese

Fysiologische ontwikkeling van een individu van een soort.

Fylogenese

Evolutionaire ontwikkeling van een soort door natuurlijke selectie.

Functionele aspecten

Ontwikkelingsaspecten die betrekking hebben tot de systeemwerking.

Leeftijdgebonden invloeden

Normatieve invloeden van biologische aard en/of vanuit de omgeving.

Zelfdeterminatietheorie

Ontwikkelingspsychologische theorie sterk uitgaande van zelfbepaling.

Continue kijk

Invalshoek waarbij de ontwikkeling wordt beschouwd als een geleidelijke en zich continu opbouwende lijn.

Historisch bepaalde invloeden

Normatieve biologische en/of omgevingsinvloeden die verbonden zijn met een specifiek historisch tijdskader.

Structurele aspecten

Ontwikkelingsaspecten betreffende de in relatie staande basiselementen waaruit een systeem is opgebouwd.

Normatieve determinanten

Niet-persoonsgebonden factoren die inwerken op de ontwikkeling van alle mensen uit eenzelfde leeftijdsgroep.

Gedragsorganisatie

Combinatie van differentiatieprocessen en integratieprocessen die samen leiden tot complexere gedragsvormen.

Interactiegerichte visie

Psychologische benadering ontwikkeling beschouwt als de resultante van de interactie tussen biologische rijping en milieu-invloeden.

Discontinue kijk

Invalshoek waarbij de ontwikkeling wordt beschouwd als een proces dat sprongsgewijs verloopt met soms zeer abrupte veranderingen.

Socio-culturele invloeden

Normatieve invloeden met betrekking tot onder meer etnische afkomst, gezinscontext, sociale klasse en lidmaatschap van een subcultuur.

Nature-standpunt: pedagogisch pessimisme

Psychologische benadering die ervan uitgaat dat het ontwikkelingsverloop voornamelijk wordt aangestuurd door iemands genetische aanleg.

Nurture-standpunt: pedagogisch optimisme

Psychologische benadering die ervan uitgaat dat het ontwikkelingsverloop voornamelijk wordt aangestuurd door iemands omgeving of milieu.

Normeringsprincipe

Principe waarbij de norm fungeert als referentie voor een maatschappelijk of wetenschappelijk gedefinieerd verwachtingspatroon. (Alfred Binet)

Integratie

Proces waarbij diverse domeinen van functioneren zich op elkaar richten en gericht samenwerken opdat de individuele mogelijkheden toenemen.

Kritische periode

Sensitieve periode in de strikte betekenis waarbij het uitsluitend binnen dát tijdsvenster mogelijk is om de betreffende vaardigheid te ontwikkelen.

Nomothetische invalshoek

Invalshoek die tracht om op basis van grootschalige observaties algemene wetmatigheden over ontwikkeling af te leiden die als ‘normatief’ kunnen worden beschouwd.

Descriptieve benadering

Benadering binnen de ontwikkelingspsychologie waarbij men zich beperkt tot het louter beschrijven van leeftijdsverschillen op de diverse domeinen van het functioneren.

Idiografische invalshoek

Invalshoek die zich richt op de unieke eigenheid van iemands levensloop om van daaruit besluiten te kunnen formuleren over ontwikkelingsverloop en mechanismen die hierin meespelen.

Zelfbepaling

Capaciteit om tot zekere hoogte op te treden als actieve ‘onderhandelaar’ met op zichzelf inwerkende invloeden in plaats van als passieve recipiënt van biologische en omgevingsinvloeden.

Recapitulatiehypothese: ‘ontogenese is een recapitulatie van de fylogenese’

Biologische theorievorming die stelt dat de ontwikkeling van elk individu een (versnelde) herhaling is van de evolutie van primitieve naar complexe levensvormen van die soort. (Ernst Haeckel)

Sociogenese van kindertijd

Fenomeen op maatschappelijk niveau waarbij de kindertijd geleidelijk aan wordt erkend als een belangrijke afzonderlijke periode in de ontwikkeling die bijgevolg een welbepaalde benadering vereist.

Genetische psychologie

Leergebied dat gericht is op de psychologische groei van het individu en biologische mechanismen beschouwt als sturend voor de psychologische ontwikkeling uitgaande van hun sterk parallel verloop.

Tabula rasa

Filosofisch concept dat stelt dat een kind als een onbeschreven blad op de wereld komt – zijnde zonder kennis, vaardigheden en persoonlijkheid – en volledig gevormd wordt door opvoeding en ervaringen. (John Locke)

Sensitieve periode

Tijdsvenster waarbinnen de rijping (biologische invloed) zich op een ideaal punt bevindt om dankzij passende ontwikkelingsstimulansen (omgeving) de betreffende vaardigheid relatief vlot tot ontwikkeling te laten komen.

Verklarende benadering

Benadering binnen de ontwikkelingspsychologie waarbij men zich focust op het achterhalen en verklaren van de processen en mechanismen die ten grondslag liggen aan ontwikkeling gebonden gedragsveranderingen.

Specifieke atypische gebeurtenissen die zich voordoen in het leven van één Niet-normatieve determinanten bepaald persoon op een moment dat die situaties klassiek niet voorkomen en die indringende, (on)gunstige invloeden kunnen hebben op diens leven.

Interactionistisch model

Theoretisch model dat stelt dat de biologische ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling en de affectief-sociale ontwikkeling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat de menselijke ontwikkeling bijgevolg een resultante is tussen aanleg/rijping (nature) en milieu (nurture).

Ontwikkelingspsychologie

De studie van de evolutie van het normale functioneren van het individu doorheen het leven met een bijzondere aandacht voor de biologische, de cognitieve en de sociaal-affectieve ontwikkelingen die als resultante van de wisselwerking tussen rijping, milieu en zelfbepaling aan deze gedragsveranderingen ten grondslag liggen.

Bouwstenen voor levenslooppsychologie Fundamentele theorieën en onderzoeksmethoden O NTWIKKELINGSPSYCHOLOGISCHE THEORIEËN TERM

BETEKENIS

Locomotorisch systeem (PSo)

Bewegingsapparaat.

Libido (PSe)

Energie die vrijkomt uit de levensdrift.

Thanatos (PSe)

Doodsdrift of drift vanuit destructieve kracht.

Eros (PSe)

Levensdrift of drift vanuit zelfbehoud en soortbehoud.

Zelf (PSo)

Geheel van indrukken over onze eigen persoon. (Erik Erikson)

Erogene zone (PSe)

Lichaamszone waarbij de prikkeling ervan lustbeleving vereist.

Ik (PSo)

Ervarend en waarnemend aspect van onze persoon. (Erik Erikson)

Operationeel denken (COT)

Cognitief vermogen om operaties of logische bewerkingen uit te voeren.

Cognitieve functie (COT)

Cognitieve doelstelling om zich via organisatie steeds beter te adapteren aan zijn omgeving.

Schema (COT)

Cognitieve programmatuur die een bepaalde categorie van gelijksoortige activiteiten mogelijk maakt.

Voorbewuste/ Onderbewuste (PSe)

Bewustzijnsniveau bestaande uit opgeslagen inhouden die zich net onder de bewustzijnsdrempel bevinden.

Assimilatie (COT)

Complementair adaptatieproces waarbij de omgeving wordt afgestemd op de kenmerken van het individu.

Objectpermanentie (COT)

Zich ontwikkelend besef dat objecten blijven bestaan zelfs als die zich niet binnen het gezichtsveld bevinden.

Accommodatie (COT)

Complementair adaptatieproces waarbij het functioneren van het individu wordt afgestemd op de omgeving.

Fixatiesymptomen (PSe)

Fenomeen waarbij iemand tijdelijk of langdurig gefixeerd geraakt in een bepaalde psychoseksuele ontwikkelingsfase.

Egosterkte (PSo)

Zich doorheen de ontwikkeling opbouwend vermogen om aan moeilijke, stressvolle omstandigheden het hoofd te bieden.

Es/Id (PSe)

Instantie van de basispersoonlijkheid die als driftvat functioneert volgens het lustprincipe zonder enige logica noch moraliteit.

Onbewuste (PSe)

Bewustzijnsniveau bestaande uit instincten, ontoegankelijke bedreigende inhouden en bewust verdrongen traumatische ervaringen.

Formeel logisch denken (COT)

Cognitief vermogen om de juistheid van een redenering te beoordelen op grond van de stellingvorm en dus onafhankelijk van de inhoud.

Structureel psychémodel (PSe)

Structurele indeling van de basispersoonlijkheid in drie instanties namelijk: het Es/Id, het Ich/Ego en het Über-Ich/Super-ego. (Sigmund Freud)

Genitale fase: 12j-? (PSe)

Ontwikkelingsfase waarbij de genitale belangstelling en intense gevoelens naar liefdesobjecten buiten de gezinssfeer op de voorgrond staan.

Topografisch psychémodel (PSe)

Indeling van het psychisch apparaat in drie bewustzijnsniveaus namelijk: het bewuste, het voorbewuste en het onbewuste. (Sigmund Freud)

Bewuste (PSe)

Bewustzijnsniveau bestaande uit hier-en-nu-ervaringen van prikkels uit de buitenwereld (waarnemingen) én uit de binnenwereld (gedachten).

Sensitief-responsief gedrag (PSo)

Gedrag die een primaire hechtingsfiguur stelt als hij de noden en behoeften van het kind aanvoelt en hieraan zo goed mogelijk tegemoet wilt komen.

Lustprincipe (PSe)

Psychoanalytisch principe dat stelt dat het Es de lusten zo snel en volledig mogelijk wilt bevredigd zien en koste wat het kost onlust wilt vermijden.

Drift (PSe)

Stuwende kracht vanuit biologische gronden die zich in het menselijk leven wilt manifesteren om lustbevrediging te bereiken en onlust te vermijden.

Cognitieve inhoud (COT)

Totaliteit van kennis, inzichten en vaardigheden waarover iemand op een bepaald moment beschikt variabel naargelang zijn omgeving en opgedane ervaringen.

Organisatieprincipe (COT)

Principe dat stelt dat organismen en systemen neigen te evolueren van losstaande elementen naar meer samengestelde en complexere gehelen. (Jean Piaget)

Polymorf perverse kinderlijke seksualiteit (PSe)

Eenzijdige kinderlijke lustbeleving die telkens slechts op één lichaamszone is gericht in tegenstelling tot de meer integratieve seksuele driftuiting van volwassenen.

Ego (PSo)

Integratieve eenheid in de basispersoonlijkheid die zich vooral focust op het overstijgen van tegenstellingen en bijgevolg het omgaan met kernconflicten. (Erik Erikson)

Cognitieve structuur (COT)

Complex organisatieniveau waarbij twee of meer schema’s samenwerken in functie van cognitieve processen bij kennisverwerving, kennisorganisatie en probleemoplossing.

Realiteitsprincipe (PSe)

Psychoanalytisch principe dat stelt dat het Ich rekening houdt met eisen vanuit de realiteit en de externe omgeving en vrede heeft met eventueel uitstel van lustbevrediging.

Formeel-operationeel ontwikkelingsstadium: > 12j (COT)

Ontwikkelingsstadium waarbij operationeel denken bij abstracte inhouden alsook formeel-logisch denken mogelijk worden wat actie op hypothetisch niveau betreft. (Jean Piaget)

Orale fase: 0j-1j (PSe)

Ontwikkelingsfase met als centraal thema ‘onafhankelijkheid’ waarbij de mond en hiermee geassocieerde activiteiten een middel zijn om de wereld voor het eerst te verkennen.

Über-Ich/Super-ego (PSe)

Zichzelf beoordelende instantie van de basispersoonlijkheid bestaande uit het ik-ideaal enerzijds en het verbiedende geweten anderzijds en handelend volgens het moraliteitsprincipe.

Fallische fase/ Oedipale fase: 3j-6j (PSe)

Ontwikkelingsfase met als centraal thema ‘omgaan met ambivalentie bij relationele gevoelens’ waarbij belangstelling voor de genitaliën en sekseverschillen op de voorgrond treedt.

Sensorimotorisch ontwikkelingstadium: 0j-2j (COT)

Ontwikkelingsstadium waarbij de sensoriële en motorische ontwikkeling alsook een toenemende onderlinge coördinatie voorop staan wat actie op extern niveau betreft. (Jean Piaget)

Latentiefase: 6j-12j (PSo)

Ontwikkelingsfase met als centraal kernconflict ‘vlijt-bekwaamheid versus minderwaardigheid’ waarbij het kind in relatie tot zijn omgeving (een zelfbeleving van) bekwaamheden verwerft.

Adolescentie: 12j-20j (PSo)

Ontwikkelingsfase met als centraal kernconflict ‘identiteit versus identiteitverwarring’ dat tot uiting komt via groepsidentiteit, experimenteergedrag en een afzetting tegen de volwassen wereld.

Volwassenheid: 30j-65j (PSo)

Ontwikkelingsfase met als centraal kernconflict ‘generativiteit vs. stagnatie’ waarbij de volwassene eigen opgebouwde wilt verdiepen en doorgeven om op die manier het eigen leven te overstijgen.

Regressiesymptomen (PSe)

Fenomeen waarbij iemand tijdelijk of langdurig terugvalt naar een vorige psychoseksuele ontwikkelingsfase, gewoonlijk omdat men de uitdaging in de huidige ontwikkelingsfase (tijdelijk) niet aankan.

Ouderdom: > 65j (PSo)

Ontwikkelingsfase met als centraal kernconflict ‘integriteit vs. wanhoop’ waarbij men in interactie een positieve levensbalans tracht te bereiken zonder in bittere gevoelens of wanhoop te vervallen.

Verdedigingsmechanisme (PSe)

Handelwijze dat het Ich moet beschermen tegen te veel onlust en de angst die kan voortkomen uit innerlijke conflicten tussen het Es en het Über-Ich en conflicten tussen de persoon en de omgevingseisen.

Anale fase: 1j-3j (PSe)

Ontwikkelingsfase met als centraal thema ‘controle verwerven’ waarbij de interesse voor ontlasting op het voorplan komt en het kind uitdrukkelijk óf de ouderlijke wensen inlost óf hiermee in strijd gaat.

Ich/Ego (PSe)

Centrale instantie van de basispersoonlijkheid die als ratio gedwongen is om te koorddansen tussen de driften en verlangens vanuit het Es, de eisen van de reële wereld en de beperkingen van het Über-Ich.

Latentiefase: 6j-12j (PSe)

Ontwikkelingsfase waarbij de ruwe driftmatigheid plaats maakt voor de verwerving van schoolse en andere essentiële vaardigheden dankzij de verdedigingsmechanismen ‘sublimatie’ en ‘reactieformatie’.

Adaptatieprincipe (COT)

Principe dat duidt op het vermogen van organisme om toe te werken naar een steeds betere aanpassing tussen zichzelf en zijn omgeving dankzij het samenspel tussen assimilatie en accommodatie. (Jean Piaget)

Anaal-urethraal-musculaire fase: 1j-3j (PSo)

Ontwikkelingsfase met als centraal kernconflict ‘autonomie-eigenwaarde versus twijfel-schaamte’ dat tot uiting komt in de strijd tussen loslaten en vasthouden tijdens de koppigheidsfase en de zindelijkheidstraining.

Jongvolwassenheid: 20j-30j (PSo)

Ontwikkelingsfase met als centraal kernconflict ‘intimiteit versus isolement’ waarbij de jongvolwassene in toenemende mate in ontmoeting treedt met de ‘reële’ ander, d.i. de ander met zijn mogelijkheden én beperkingen.

Psychoseksuele ontwikkelingstheorie (PSe)

Psychoanalytische theorie die stelt dat de lustbeleving zich in verschillende erogene zones installeert, achtereenvolgens de mond-anus-genitaliën, en op deze manier bijdraagt tot de spsychische ontwikkeling. (Sigmund Freud)

Sigmund Freud (PSe)

Grondlegger van de psychoanalyse gestoeld op twee modellen aangaande de menselijke psyché, namelijk het topografisch en het structureel model, en de ontwikkelingsfases op basis van lustbeleving in drie lichaamszones.

Pre-operationeel ontwikkelingstadium: 2j-7j (COT)

Ontwikkelingsstadium waarbij het ontluikende voorstellingsvermogen en taalvermogen op de voorgrond staan wat actie op symbolisch-talig niveau betreft zonder het toepassen van logische denkstrategieën. (Jean Piaget)

Ontwikkelingsstadium waarbij het operationeel denken bij direct concrete ervaringen voorop staat wat actie op symbolisch-talig niveau betreft mét Concreet-operationeel ontwikkelingsstadium: 7j-12j (COT) een toepassing van logische denkstrategieën op aanschouwelijk materiaal. (Jean Piaget) Locomotorisch-genitale fase: 3j-6j (PSo)

Ontwikkelingsfase met als centraal kernconflict ‘initiatief en creativiteit vs. gevoelens van schuld en onvrijheid’ waarbij het kind leert omgaan met de wisselwerking tussen binnenwereld (fantasie en cognitie) en buitenwereld (omgeving en locomotorisch systeem).

Oraal-sensorische fase: 0j-1j (PSo)

Ontwikkelingsfase met als centraal kernconflict ‘basisvertrouwen versus basiswantrouwen’ bepaald door mate van onvoorwaardelijke acceptatie, verzorging en genegenheid, continuïteit en voorspelbaarheid en sensitiefresponsief gedrag van de primaire hechtingsfiguren.

Epigenetisch principe (PSo)

Ontwikkelingspsychologisch principe dat stelt dat de psychosociale ontwikkelingsfasen met telkens een typisch kernconflict op de voorgrond elkaar in vast tempo en in een vaste volgorde opvolgen, hoewel de concrete invulling kan variëren naargelang de socioculturele context. (Erik Erikson)

Oedipuscomplex/ Elektracomplex (PSe)

Fenomeen dat essentieel is voor de ontwikkeling van het Über-Ich waarbij een driejarig tot vijfjarig kind heftige liefdevolle gevoelens ervaart naar de tegengeslachtelijke ouder en sterke gevoelens van afgunst en rivaliteit bij de gelijkslachtige ouder, botst op grenzen van de realiteit en uiteindelijk de ouderlijke normen gaat internaliseren.

Kernconflict (PSo)

Elementaire tweepolige tegenstelling essentieel voor de ontwikkeling van de psychosociale identiteit waarbij bestaande gevoelens van evenwicht en harmonie worden uitgedaagd door nieuwe biologische verschuivingen en/ of veranderende psychosociale verwachtingen wat een nieuw kernconflict en dus nieuwe ontwikkelingsfase inluidt. (Erik Erikson)

Bouwstenen voor levenslooppsychologie Fundamentele theorieën en onderzoeksmethoden O NTWIKKELINGSPSYCHOLOGISCH ONDERZOEK TERM

BETEKENIS

Cross-sectioneel onderzoek/ Transversaal onderzoek

Onderzoek waarbij men een groep mensen van ongeveer dezelfde leeftijd op één moment in de tijd bestudeert.

Hertesteffect

Leereffect dat optreedt indien exact dezelfde test meermaals bij eenzelfde onderzoekspopulatie wordt afgenomen.

Cohorte-effect

Biaseffect bij ontwikkelingspsychologisch onderzoek dat specifiek verband houdt met de generatie waartoe de onderzoekspopulatie behoort.

Tijdseffect

Biaseffect bij ontwikkelingspsychologisch onderzoek door een eenmalige gebeurtenis die zich tijdens één van de metingsmomenten voordoet.

Drop-ou

Beslissing van een deel van de onderzoekspopulatie om niet langer deel te nemen aan het longitudinaal onderzoek met een risico op vertekening.

Evolutionair perspectief

Breed perspectief binnen de ontwikkelin...


Similar Free PDFs