Marx - Samenvatting over de tijd van Marx: de klassenstrijd PDF

Title Marx - Samenvatting over de tijd van Marx: de klassenstrijd
Course Sociale Filosofie
Institution Hogeschool Vives
Pages 6
File Size 182.2 KB
File Type PDF
Total Downloads 36
Total Views 129

Summary

Samenvatting over de tijd van Marx: de klassenstrijd...


Description

5.Marx: de klassenstrijd  Geeft kritiek op het Idealisme (over menselijke vervreemding)  Past de leer toe van Feuerbach op politiek en economisch gebied  Ontwikkelt historisch materialisme als eigen benaderingswijze  Historisch materialisme = vanuit een historische studie naar maatschappelijke verhoudingen kijken, er wordt licht geworden op mogelijkheden + voorwaarden voor overgang naar een nieuwe maatschappij.

5.1 Emancipatie door klassenstrijd (tussen arbeiders en kapitalisten) = Marx keert zich tegen de rechten van de mens: hij geeft kritiek op de burgerrechten: maakt onderscheid tussen rechten v/d mens en rechten v/d staatsburger.  Rechten v/d mens: vrijheid, gelijkheid en eigendom. De gelijkheid betekent slechts dat ieder mens gelijkelijk als een dergelijke monade wordt beschouwd Eigendom is het recht van eigenbelang. Vrijheid staat voor het recht álles te doen wat de ander niet schaadt, waaruit blijkt dat de mens als een ‘geïsoleerde, op zichzelf teruggetrokken monade’ wordt beschouwd. De vrijheid is niet gebaseerd op de verbinding tussen mensen, maar op de afzondering van het individu uit de gemeenschap.  Conclusie: geen van de zogenaamde mensenrechten gaat boven de egoïstische mens uit. Om de samenleving aan de wezenlijke aard van de mens te doen beantwoorden is volgens Marx een algemeenmenselijke emancipatie nodig: mensenrechten + dagelijkse arbeid. -> hoop gesteld op het proletariaat (arbeidersklasse) omdat deze klasse een complete ontmenselijking ondergaat.

5.2 Vervreemding  







Marx zijn kritiek op maatschappij = “Het wezen van de mens als uitgangspunt” Feuerbach: God is een idee door de mens zelf geschapen is. De oorzaak van deze schepping is het paradoxale onvermogen van de mens om met zijn vermogens om te gaan. De algemeen-menselijke vermogens (streven naar kennis of rechtvaardigheid) overstijgen de individuele mens. Hij heeft er als lid v/d gemeenschap deel aan, maar ervaart ze ook als buiten zichzelf. Het individu maakt dan de fout deze vermogens niet in de mensheid als geheel te erkennen, maar op een instantie boven de mensheid te projecteren = GOD = zelfvervreemding. De mens heeft door zelfvervreemding iets geschapen waardoor hij zich vervolgens laat bepalen. De mens moet opnieuw het uitgangspunt vormen, het verloren wezen weer in zichzelf opnemen = humanisme. Marx keert zich omwille v/d mens tegen God: religie is de fantastische verwerkelijking van het menselijk wezen omdat het menselijk wezen geen ware werkelijkheid heeft. Het geloof schept een illusie van geluk ten midden van het werkelijke lijden van de mensen = opium van het volk = religie  moet vervangen worden door ‘de leer dat de mens het hoogste wezen voor de mens is’. Marx neemt visie Feuerbach over + kritiek feuerbach is te zeer gefixeerd op religie en Hegels algemene filosofie. Marx wil de religieuze kritiek (kritiek op de hemel) omzetten in kritiek op de politiek (kritiek op de aarde). Past de theorie van vervreemding toe op twee gebieden: A) staat en B) arbeid

A. De vervreemde staat  



Via Hegels rechtsfilosofie wil Marx zich verdiepen in de verhouding tussen enerzijds economie en politiek en anderzijds privé-en eigenbelang. Marx stelt dat de stelling van Hegels filosofie moet omgekeerd worden: eerst moet onderzocht worden hoe de mensen in hun gezin en maatschappij leven en daaruit kan worden afgeleid welke functie de staat moet uitoefenen = Gezin en burgerlijke maatschappij zijn vooronderstelling v/d staat. Subject van de maatschappelijke werkelijkheid is niet de idee (staat los v/d mensen) , maar het werkelijke volk/mens. Volgende omkering (Hegel  omgekeerd): de burgerlijke maatschappij overheerst de staat = het sociaaleconomisch leven bepaalt de politiek.



De bemiddeling ( voor de scheiding tussen burgerlijke maatschappij en de staat) tussen burgerlijke maatschappij en staat heeft geen effect. De politiek bestaat in de vorm van een afzonderlijk apparaat = blijft vervreemd v/h volk. Dit apparaat plaatst het algemeen belang tégenover het volk. Oplossing?: eind te maken aan de scheiding = democratie (het volk heerst zonder aparte politieke instantie, conform Rousseau)

B. De vervreemde arbeid   

Marx komt tot conclusie dat het sociaal-economische aspect het zwaartepunt v/d samenleving vormt. Arbeid is de menselijke praktijk bij uitstek: de mens gaat enerzijds een verhouding met de natuur aan en anderzijds een onderlinge, intermenselijke relatie = in of rond de arbeid wordt steeds samengewerkt Arbeidswaardeleer (= theorie) Houdt in dat de waarde v/e product wordt bepaald door de hoeveelheid arbeid die nodig is om het te produceren. Hieruit volgt: o Productiviteitsverhoging => product kost minder arbeid, prijsdaling product. Het loon van de arbeiders wordt bepaald door de kosten van het levensonderhoud. o Gevolg: prijsdaling product = loondaling o Conclusie: “hoe productiever de arbeid, hoe armer de arbeider” = arbeider is vervreemd van het product  Marx heeft kritiek op het gemak waarmee de klassieke economen de activiteit v/d kapitalisten als arbeid betitelen. Marx noemt hen ‘niet-arbeiders’.



 



Verklaring: vervreemdingstheorie Feuerbach = dit feit drukt niets anders uit dan: het voorwerp dat door de arbeid geproduceerd wordt, komt tegenover hem te staan als een vreemd wezen, als een van de producent onafhankelijke macht. Marx plaatst deze economische vervreemding op 1 lijn religieuze vervreemding Feuerbach. De arbeiders produceren rijkdom maar hebben geen beschikking over hun geproduceerde goederen. + vervreemding van de natuur (brengt dit ook mee):  De natuur fungeert als grondstof die opgaat in de producten. Hoe hoger de productie, des te minder grondstof er overblijft. Grotere afhankelijkheid van de nog resterende natuur.  Natuur als verschaffer van levensmiddelen, knecht van de natuur, zowel om te kunnen werken als om te kunnen overleven. Vervreemding van de producerende activiteit zelf (is slechts één aspect van de vervreemding v/h product): geen vrije lichamelijke en geestelijke energie maar zijn lichaam afbeult en zijn geest ruïneert. Arbeid als slechts een middel om de behoeften buiten de arbeid te bevredigen.  leidt hieruit nog 2 aspecten v/d vervreemding v/h product: De Mens als soortwezen: via arbeid onderhoudt de mens een relatie met 1) alle andere soorten van de natuur en 2) onderhoud eigen soort.

= Volgens Marx is de mens een universeel en vrij wezen. Maar door de vervreemding van de producten en activiteit van de arbeid raakt de mens vervreemd van zijn eigen wezen. Geen verwerkelijking meer als soortwezen. Het individu is in de huidige maatschappij gedwongen zijn soortgerichtheid, zijn sociaal verkeer ondergeschikt te maken aan zijn streven naar instandhouding van zijn eigen leven = ontstaan individualisme. 5.2.1

Samengevat, de 4 aspecten van vervreemding:  Arbeider en arbeidsproduct  Arbeider en arbeidsactiviteit  + zie figuur p. 129 3) Mens en zijn wezen 4) Mens en zijn medemens

Vervreemding als de dieptestructuur van de economie, vooral de scheiding tussen arbeider en product (= onteigening). Deze vervreemding is niet een gevolg, maar is zélf de grondslag van de bestaande economische verhoudingen. Het product waarvan de arbeider vervreemd, valt toe aan de niet-arbeider die het verkoopt en hierdoor zijn privé-eigendom uitbreidt.  niet zozeer privé-eigendom (kapitaal) wekt de vervreemding op maar de vervreemding het privé-eigendom. = Marx’ kritiek op economische wetenschap  vervreemding is grondslag v/d bestaande economie

Economen valt het niet op dat de producten niet aan de eigenlijke producenten toekomen. Ze formuleren slechts de wetten v/d economie, zonder besef dat dit wetten van vervreemde arbeid zijn. Arbeiders krijgen niet het product, maar een loon, ook uit dit arbeidsloon vloeit de vervreemding voort. Het gaat er dus om de vervreemding af te schaffen en tot een gemeenschappelijke beschikking over de productie en producten te komen. Daarmee zou de grondslag v/d klassen ook verdwijnen! 5.2.2 Arbeidsdeling Oorspronkelijk was arbeidsdeling te verdeling van verschillende soorten arbeid over verschillende mensen. = de scheiding tussen lichamelijke en geestelijke arbeid. = begunstiging van klassenscheiding (en kapitalisme)  wil Marx opgeheven zien! (+ figuur p. 131)

5.3 Het historisch materialisme = het lichamelijke bepaalt het geestelijke: de werkelijkheid wordt door materiële factoren bepaalt  de werkelijkheid wordt door ideëen bepaald  

Het materiële is bij Marx in eerste plaats de maatschappelijke georganiseerde arbeid. (economisch materialisme, arbeid- en economische processen) Werkt materialisme niet statisch uit, maar dynamisch = historisch. De genoemde maatschappelijke vormgeving is in elk tijdvak anders.

5.4 Marx’ kritiek op Feuerbach (oude materialisme)  Feuerbach gebruikte de term ‘Oude materialisme’ om de mens op als een passief wezen dat dmv zintuiglijke indrukken de wereld in zich opneem te omschrijven  de actieve omvang van de mens met de wereld wordt door idealisme benadrukt, maar enkel het denkvermogen. Marx combineert de activiteit met zintuiglijkheid zodat de daadwerkelijke, tastbare activiteit van de mens centraal komt te staan.  Oude materialisme ziet de wereld als een vaststaand gegeven, bepalend voor de mens  de mens wordt niet zomaar door omstandigheden of opvoeding bepaald, maar bepaalt ook zélf externe factoren. Marx wil verandering van de mens en verandering van de omstandigheden laten samengaan in de ‘revolutionaire praktijk’. De praktijk (of praxis) dient voorop te staan! De oude materialistische leer vergeet dat de omstandigheden door de mensen worden veranderd; de opvoeder moet ook zelf opgevoed worden = het actieve veranderen.  Religie: het bestaan van religieuze vervreemding kan alleen verklaard worden uit de wereldlijke vervreemding = uit de innerlijke verscheurdheid en tegenstrijdigheid van de maatschappij zelf. Slechts wanneer de vervreemding binnen de maatschappij wordt opgegeven, verdwijnt de voedingsbodem van religie.  Feuerbach kiest ‘het wezen van de mens’ als grondslag  MAAR zo stelt Marx nu: het wezen van de mens is een abstract begrip. Consequenties: ahistorische visie (= geabstraheerd van het historisch proces) waarin de mens voortdurend verandert + de mens gelijkgesteld aan het individu, zodat het individu als uitgangspunt wordt verklaard. Er is niet zoiets als een vaste kern van de mens. De werkelijke mensen zijn steeds anders, al naar gelang de samenleving en de tijd waarin zij leven.  Feuerbach heeft slechts het abstracte individu voor ogen als losstaand van de maatschappij. Dit is het principe van de burgerlijke maatschappij. -> het nieuwe materialisme impliceert een maatschappelijke beschouwing van de mens; dat moet uitlopen in een menselijke maatschappij (zonder individualisme).  Feuerbachs denken staat dus op één lijn met de burgerlijke maatschappij. 5.5 Eerste versie historisch materialisme De werkelijke uitgangspunten van de geschiedenis zijn: (deze 3 uitgangspunten moeten steeds samen genomen worden) -

De werkelijke individuen (de mensen)

-

Hun activiteiten (hun arbeid) De materiële voorwaarden waaronder zij leven. (maatschappelijke en politieke verhoudingen)

Opmerkelijk is dat Marx nog niet stelt dat de activiteiten worden bepaald door ‘de materiële voorwaarden’, neemt afstand van economisch determinisme. Elke situatie heeft eigen kenmerken en de situatie kan niet bekeken worden vanuit algemeenheden  individuen ook steeds in maatschappelijke context plaatsen! + p 136, figuur 24! Filosofie: De in een bepaalde periode heersende gedachten, zijn niets anders dan de gedachten van de in die periode heersende klasse.  Het materialisme van Marx kan als een vorm van empirisme worden betiteld, waarin een ‘objectieve’ waarneming als vertrekpunt geldt. 5.6 De tweede versie van het historisch materialisme (het werd nóg eens uitgewerkt door Marx)  Wijkt sterk af van de eerste versie  Basis-bovenbouw theorie: toont een economisch-deterministische inslag (Deze werd later veelal ten onrechte als DE formulering van het Marxisme opgevat) 4 deelthema’s: 1. De gelaagde opbouw van elke samenleving = basis + bovenbouw - Basis = economie (bepaalde manier van produceren) - Bovenbouw = de staat + recht - Maatschappelijke bewustzijnsvormen: CULTUUR (godsdienst, kunst, wetenschap) In de maatschappelijke productie van hun leven gaan mensen bepaalde noodzakelijke van hun wil onafhankelijke relaties aan, die aan een bepaalde ontwikkelingstrap van hun materiële productiekrachten beantwoorden  het geheel van productieverhoudingen = economische structuur van de samenleving, waarop een juridische en politieke bovenbouw op gevestigd is. De wijze van productie bepaalt het sociale, politieke en geestelijke levensproces in het algemeen.  De basis bepaalt de bovenbouw. Analoog hieraan bepaalt het maatschappelijke ‘zijn’ het bewustzijn.

 Productiekrachten = productievermogen van een samenleving  Productieverhoudingen = klassen- of eigendomsverhoudingen Met behulp van deze twee termen komt Marx tot de theorie van de revoluties + p 138, figuur 5! 2. Revoluties. = de materiële productiekrachten raken in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen (of met de eigendomsverhoudingen waarbinnen zij zich tot dusver hadden bewogen). Deze verhoudingen die eerst voorwaarden voor ontwikkeling waren, zijn nu remmen geworden óp de ontwikkeling van de productiekrachten.  Hier begint de sociale revolutie! Met de verandering van de economische onderbouw ondergaat de bovenbouw een langzamere of snellere omwenteling. !! MAAR: Slechts de ontwikkeling v/e tegenspraak binnen de basis, kan voor een revolutie zorgen. De sociale vooruitgang is afhankelijk van technische en organisatorische vooruitgang. Het gebeurt dus NIET op elk willekeurig moment! 3. Bewustzijn. Marx zegt nu dat het bewustzijn een vals beeld heeft van de toestand van de maatschappij. Wanneer

omwentelingen zich voordoen moet men steeds een onderscheid maken tussen de materiële natuurwetenschappelijk nauwkeurig te constateren omwenteling in de economische productievoorwaarden en (anderzijds) de juridische, politieke, religieuze, artistieke of filosofische vormen (=kortom ideologische vormen) waarin de mens zich van dit conflict bewust wordt en het uitvecht. 4. Marx geeft een indeling v/d geschiedenis op basis van de verschillende productiewijzen. = antagonistisch (*) (er vertoonde klassentegenstelling) + p. 141, figuur 26! (*) elkaar tegenwerkend

5.7 Kapitalisme en communisme 5.7.1 ‘De waar’ = waren; marktgoederen, dingen die geruild worden = het basiselement v/h Kapitalisme  Kapitalisme wordt allereerst gekenmerkt door het feit dat het product van de arbeid de vorm aanneemt van een waar, met een bepaalde ruilwaarde. Marx maakt onderscheid tussen gebruikswaarde (= subjectieve bruikbaarheid) en ruilwaarde. De ruilwaarde wordt bepaald door de arbeidstijd die in de waar is gestoken. 5.7.2 Kenmerk kapitalisme: Arbeidskracht wordt ook een waar, want deze wordt gekocht voor een aantal uren. De arbeider krijgt loon in ruil. 5.7.3 De uitbuiting Gebeurt wanneer de ruilwaarde van het geproduceerde goed hóger ligt dat de ruilwaarde van het arbeidskracht. = meerwaarde. (OF De gebruikswaarde van dit arbeidsvermogen is namelijk dat daarmee producten kunnen worden gemaakt die méér ruilwaarde vertegenwoordigen dan de ruilwaarde v/d arbeidskracht bedraagt = meerwaarde.)  Kapitalisme gaat enkel om de geproduceerde meerwaarde + accumulatie kapitaal (zelfvermeerdering) 5.7.4 Warenfetisjisme Het waar wordt een object van bijgeloof en verheerlijking. De sociale verhoudingen tussen mensen wordt er een van goederen. De mensen staan tegenover elkaar, verscholen achter bezit van dingen = verdinglijking. CONCLUSIE:  Marx gaat uit v/e gewone, gelijke ruil, zonder invloed van bedrag, dwang, monopolies en dergelijke!

5.8 De dialectiek = de dialectische methode = een redeneervorm die door middel van het gebruik van tegenstellingen naar waarheid probeert te zoeken, dan wel een metafysica, volgens welke zowel het denken als de wereld verandert c.q. zich ontwikkelt, ten gevolge van tegenstellingen. Het begrip heeft een lange geschiedenis in de traditie van het westerse denken. OF Bij Marx is de dialectiek enerzijds een manier om de werkelijkheid inzichtelijk weer te geven én daarbij de zaken begrippelijk uit elkaar af te leiden  De dialectiek heeft bij Marx betrekking op de samenleving  Niet het geval bij Engels: kenmerkend voor de natuur en krijgt daardoor een deterministisch (+ natuurlijk) karakter.

5.9 De politieke strijd  

De staat is voor Marx als een rechtstreeks verlengstuk en instrument van de heersende klasse Wanneer men een eind aan onderdrukking wil maken, moet de staat afgeschaft worden

   

Arbeidersklasse moet veroverde macht éérst verstevigen door een dictatuur v/h proletariaat in te stellen : op basis van verkiezingen en als tijdelijke tussenoplossing (op weg naar opheffing v/d staat) Arbeidersklasse is ‘staatloos’ aangezien ze overal (diverse landen) uitgebuit worden = internationalisme arbeidersbeweging Communistische samenleving in klasseloos: individuen verenigen zich vrijelijk en de activiteiten zijn afgestemd op een gezamenlijk plan voor de gehele samenleving = arbeidsdeling + specialisatie verdwijnt Einddoel van de mensheid ligt voorbij de arbeid (= Rijk v/d noodzaak) pas daar begint het ‘Rijk v/d vrijheid’. Daar voorbij begint de ontwikkeling van menselijke vermogens als doel op zich!  Verkorting v/d arbeidsdag is een voorwaarde!...


Similar Free PDFs