Overzicht historische kritiek PDF

Title Overzicht historische kritiek
Author DarkCoffeeNoSugar .
Course Overzicht van de historische kritiek
Institution Universiteit Gent
Pages 17
File Size 149.8 KB
File Type PDF
Total Downloads 39
Total Views 137

Summary

Overzicht historische kritiek...


Description

Overzicht van de historische kritiek: A. Inleiding: waarom?: - bronnenkritiek, kritisch omgaan met bronnen - overzicht van ideologische stromingen/scholen in de geschiedkunde - (historische) leugens kunnen ontmaskeren B. De bron, bouwstof voor de kennis van het verleden:  de notie bron: - artefacten  overblijfselen/voorwerpen uit het verleden  enkel het bestaan ervan biedt een beeld op het verleden  eerder het onderzoeksterrein van de archeologie - getuigenissen  overleveringen uit het verleden  beschrijvingen van eenvoudige of complexe gebeurtenissen  geschreven/ongeschreven  eerder het onderzoeksterrein van de geschiedenis  bronnen, bewuste creaties?: - onbewuste bron  meestal artefacten; potscherven, oude afvalput,…  de kans om de mens uit het verleden op een onbewaakt moment te bestuderen - unwitting testimony  een onbedoelde getuigenis van een getuigenis uit het verleden, vaak pas merkbaar als men tussen de regels door leest. Hieruit kan men de ideologie, sympathie,… voor een bepaalde historische gebeurtenis aflezen  het kan ook duiden op een onbedoelde vastlegging van een historische gebeurtenis vb.: the Zapruder film - bewuste bron  objectief/subjectief  ook een zeer subjectieve bron, zoals een brief, kan nuttig zijn => legt de mening van een (bekend) historisch personage vast op een onbewaakt moment  de ontstaanscontext van een bewuste historische bron speelt een belangrijke rol in het decoderen ervan  de vormeigenschappen; geschreven en ongeschreven bronnen: - geschreven bronnen  verhalende of literaire teksten wetenschappelijk werk, krant, kronieken, ontspannende literatuur (roman,…)  egodocumenten; “documenten waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk onthuld” J. Presser dagboek; van dag op dag => de onverbloemde en onbewaakte mening autobiografie/memoires; geschreven na afloop van de gebeurtenissen en dus vaak al want meer verbloemd  diplomatische teksten teksten i.v.m. een rechtssituatie vaak opgesteld volgens een vast stramien, eigen aan de tijd en ruimte vb.: oorkonde is opgebouwd in 3 stappen; protocol, context en het eschatocol een eigen hulpwetenschap; diplomatiek  bronnen van de sociale boekhouding bronnen van openbare of private administraties, ondernemingen of verenigingen economisch, politieke, sociale of gerechtelijke praktijken





- ongeschreven bronnen  materiële voorwerpen archeologische voorwerpen gebouwen, munten, kunst,…  orale tradities volksverhalen (saga’s,…), (volks)liederen, interview,… nemen steeds meer aan belang toe onderscheid tussen bron en historisch werk: - bron = daar waar een historisch werk op steunt - historisch werk = het werk van een historicus, gebaseerd op bronnen, het kan een bron worden indien de bronnen waarop het zich baseerde zijn verdwenen - primaire vs. secundaire informatie  primair = de bron kan als een directe getuigenis van de historische feiten worden gezien van gesproken naar geschreven woord en terug; evoluties van de bronnentypes en hun complementariteit: - schrift  ontstaan van het schrift 3300 VC, in Mesopotamië  Grieks-Romeinse samenleving stelt het schrift als het belangrijkste communicatiemiddel - de drukpers; schaalvergroting en uitdieping  eind 15de eeuw; uitvinding van de boekdrukkunst  de overlevingskans en verspreiding van bronnen neemt exponentieel toe  de “eerste Europese kenniseconomie” J.L. Van Zanden  handgeschept papier (textiel) en later nog machinaal vervaardigd papier (eind 18de eeuw) (houtpulp) zorgde voor een grote hoeveelheid papier, nodig om de boekdrukkunst bij te houden - woord en beeld  eind 19de en verder in de 20ste eeuw ontstaan nieuwe media in Europa; foto, cinema, radio  door de massale hoeveelheid bronnen die deze nieuwe media met zich meebrengen ontstaan er nieuwe problemen; opslag en consulteerbaarheid ervan  de continue technologische evoluties kan contraproductief werken als het aankomt op het consulteren van bronnen - mondelinge bronnen; orale overlevering, orale geschiedenis  orale en geschreven bronnen zijn sterk complementair  opvullen van hiaten, omzeilen van geheimhouding  het traditionele misprijzen voor interview als historische bron: te subjectief, zelfbeschermingsreflex  interview toch nuttig de techniek van de handige interviewer de interferentie tussen ondervrager en ondervraagde  interview als bron, verschillende lagen fatische laag; de feitelijke, uitgesproken tekst muzische laag; intonatie, rustpauzes paralinguale laag; mimiek, body language extra-linguale laag; omgeving, randomstandigheden



Impact van de communicatie- en informatietechnologie op de productie van bronnen: - snelheid en kwaliteit van de overdracht  eerste fase; te voet (5-10 km/u), of via auditieve/visuele tamtam, rooksignalen,…  tweede fase; te paard (20-25 km/u), hiervoor werden (stenen) wegen aangelegd  derde fase; trein (50-60 km/u), telegraaf => in 1896 duurt het overal ter wereld max. 7 min. om informatie te versturen. Gespecialiseerde persagentschappen (Reuter,…), tot vandaag het www, gsm,… - functies van de communicatiemedia  oorspronkelijk doel; specifieke info verlenen aan een doelgroep vb.: avvisi, bestemd voor 16de eeuwse Italiaanse handelaars  de groei van de massamedia groeide mee met de groeiende, nieuwe openbare plaatsen zoals koffiehuizen,…  dagbladzegels en taksen remde de verspreiding van info af. Deze belemmeringen werden pas eind 19de eeuw over heel West-Europa afgeschaft  uniforme en ideologische berichtgeving die een bepaald regime ondersteund, propaganda  media-imperia zoals die van Murdoch en Berlusconi kunnen een politieke bedreiging vormen  media, van toeschouwer naar participant; whistleblowers; Julian Assange, Chelsea Manning, Edward Snowden CNN, Al Jazeera,… deze nieuwszenders trachten continue informatie te brengen over gebeurtenissen wereldwijd. Ze kunnen ook een beslissende rol spelen in de beeldvorming van een bepaald persoon/onderwerp. vb.: CNN tijdens 9/11 sociale media en hun rol in de Arabische lente de invloed van politieke peilingen vlak voor een verkiezing => verbod hierop gedurende de “sperperiode” voor de verkiezingen - impact van de communicatie in de huidige samenleving  de wereld van communicatie, a global village? snelheid en alomtegenwoordigheid van de verspreiding van een nieuwsfeit is allesbepalend voor de doeltreffendheid ervan de materiële drager van de boodschap bepaald dan weer de overlevingskans ervan en dus haar rol als historische bron  de impact van de communicatiemedia; het collectief geheugen en de verleiding tot manipulatie ervan de massacommunicatie zorgt voor een eenzelfde wereldwijd collectief geheugen vb.: foto van Kim Phuc, val van de Berlijnse muur, 9/11,… de politiek speelt in op dit collectief geheugen via allerlei spindokters die bv.: foto’s aanhalen om de tegenkandidaat zwart te maken vb.: Jane Fonda en John K. zo wordt er handig ingespeeld op het “beelden liegen nooit” principe  kortsluiting in de informatiestroom mondeling overgedragen informatie is zeer kwetsbaar voor “verminking” mondelinge culturen zijn onderhevig aan de erosie van het geheugen, pas met de invoering van het schrift werd het moeilijker om een cultuur uit te roeien volgens het communicatiemodel van Shannon en Weaver kan storing in de informatiestroom (= noise) voortkomen uit 3 zaken; pragmatische, technische en seman-/semiotische problemen ook het vertrouwd zijn met de dialoogcultuur speelt een grote rol in het verstaan van de boodschap

- stockeren en produceren van informatie  waarom bronnen bewaren? als legitimatie, garantie of voor de wetenschap vb.: staat, notaris, universiteit,… levend en een dood archief  waarom gaan zoveel bronnen verloren? niet alle feiten schoppen het tot historische bron verloren door rampspoed verloren door afwezigheid van archiefdwang technische oorzaken vb.: onmogelijkheid tot bewaren; door mondelinge culturen, maar ook bijvoorbeeld de telefoon (al blijkt dat ook deze bewaard kunnen blijven vb.: NSA) doelbewuste vernietiging aan de bron  toename van het bronnenbestand ontcijferen van een schrift kan tot een nieuwe bronnenstroom leiden (her)ontdekken van verloren gewaande archieven vb.: AMSAB-archief na de val van de SU  consulteerbaarheid van de bronnen private archieven, archieven van bepaalde regimes of organisaties vb.: KGBarchieven een teveel aan bronnenmateriaal, waardoor de archivaris het niet kan bijhouden  waar worden bronnen bewaard? het archief als zingevende instelling in archieven, bibliotheken, musea (archeologische en culturele voorwerpen), cinematheken, fototheken,…  de bewaarplaats van archivalia is niet onschuldig een los document is bijna waardeloos, het herkomstbeginsel is zeer belangrijk de casus van het archief in het Joods Ghetto van Warschau  het drukken van historische bronnen 17de eeuw: Bollandisten, Acta Sanctorum. Mauristen (Saint-Germain-des-Prés, Parijs, lid: dom Jean Mabillon) Nationale bronnenedities der 19de eeuw in het teken van de romantiek en het positivisme: Monumenta Germaniae Historica, Koninklijke Commissie voor Geschiedenis Nu: elektronische, online databanken C. Technische analyse van de bron:  de vele vormen van vervalsing: - totaal onbetwiste bronnen  inhoudelijk en vormelijk correct - intellectueel falsum  vormelijk correct, inhoudelijk oncorrect - materieel falsum  vormelijk en inhoudelijk oncorrect  vaak borduurt de falsaris verder op waargebeurde feiten  vb.: de dagboeken van Hitler, het shockeffect en het unicum speelde hier een verblindende rol in het voordeel van de falsaris Konrad Kujau - pastiche  een falsum gecreëerd door het nabootsen/combineren van verschillende originelen  hier vallen ook hyperrestauraties (kunstmatige veroudering of vrijelijk bijwerking door de restaurateur) onder







- kopie  authentieke kopieën vb.: een bevoegd oorkonder kopieert oorkondes om te verspreiden/bewaren  een kopie als zuiver informatieve bedoeling  enkel met slechte intenties valt een kopie negatief uit vb.: het ook kopiëren van de handtekening het ontmaskeren van de falsaris: - anachronismen inzake terminologie en/of taal - anachronismen inzake materiaaal  materiaal dat nog niet bestond in de gepretendeerde periode  chemische analyse kan hier een belangrijke rol spelen - onbewaakte momenten van de falsaris  oorlelletje van Morelli Clio’s laboratorium: - paleografie  3 functies: ontcijferen, dateren en lokaliseren en tenslotte het echtheidsproces  geposeerd schrift, cursief schrift, gotisch, … - diplomatiek  elke periode kent diplomatieke gebruiken eigen aan omgeving en tijd  vb.: een oorkonde is volgens een vast stramien opgebouwd. Als men dat weet wordt het transcriberen ervan (paleografie) een stuk makkelijker - archeologie  van antiquarische belangstelling naar wetenschap  cultuurhistorische of evenementiële archeologie; diffusionisme, deterministische visie op de geschiedenis  New Archaeology; vertrekken vanuit een hypothese en deze toetsen aan het onderzoek, sterk geïnspireerd op de antropologie  contextuele aanpak; de context en de creatieve rol van de mens staan centraal  in de praktijk; prospectie – opgraving en interpretatie – datering  absolute datering via natuurwetenschappelijke methodes (de eerste 3 methodes gaan uit van het verloop van de kwaliteit van een materie doorheen de tijd) C-14 methode; meten van de hoeveelheid C14 omgezet in C12 (na 5730 ½) kalium-argon-methode; afbraak van kaliumisotopen, gelijkaardig aan C-14 thermoluminiscentie dateren van gebakken aarde- en kleiwerk fission track dating; kristalglas en kwarts dateren pollenanalyse; meten van de jaarlijkse neerslag van stuifmeelkorrels dendrochronologie; tellen van de jaarringen van bomen - statistiek  misbruik is snel gebeurd, zowel bij wetenschappelijk onderzoek als bv.: politiek  de belg Adolphe Quetelet (19de eeuw) is de grondlegger  in de new-economic history passen ze statistische, economische wetten toe op historische feiten => het concrete individu verdwijnt waardoor verassende relaties binnenin de massa tevoorschijn komen - zegelkunde, dendrologie, numismatiek, taalkunde, heraldiek, … kritische diagnose van de individuele bron: - externe kritiek  herstelling- of tekstkritiek; zo goed mogelijk het origineel trachten te benaderen autograaf (origineel) of apograaf (kopie van het origineel)? bij meerdere kopieën => de beste kopie?

=> methode Lachmann; op basis van gemeenschappelijke fouten het origineel benaderen. Vaak via een 2-takkige stamboom voor elke kopie. kritiek; de continue 2-takkige stamboom, i.p.v. een 3,4,5-,… takkige => is dit niet eerder een constructie van de geest van de opsteller? => de kopiist maakt een collage van verscheidene teksten, een onderzoek ontleend aan de informaticatoepassingen in de genetica = phylogenetische analyse  oorsprongskritiek; wie, wanneer, waar? stelde de bron op + materieel onderzoek (het gebruikte papier, perkament, schriftkenmerken, …)  ontlening- of oorspronkelijkheidkritiek; Is de auteur van de tekst rechtstreekse getuige van de feiten? Is het ontlenning? Is het plagiaat? Jacques Derrida; intertekstualiteit, elke tekst verwijst niet naar een origineel, maar naar een andere tekst - interne kritiek  interpretatiekritiek; hoe wordt de tekst/beeld geïnterpreteerd? Is het een product van zijn tijd? Wat is de context waarin het werd opgesteld?  gezagskritiek; ooggetuige of niet? Zelfs de ooggetuige is vaak fout  bevoegdheidskritiek; de bevoegdheid van de getuige, de onwil om iets te geloven (Glaubensunwilligkeit). Vaak is er een (langzame) mentaliteitswijziging doorheen de tijd nodig om iets onvoorstelbaar te geloven  rechtzinnigheidkritiek; Het blootleggen van (on)opzettelijk verdraaide of verzwegen feiten, vaak met een politiek motief opzettelijke getuigenis is vaak een egodocument en dus niet al te betrouwbaar onopzettelijke getuigenis, op een onbewaakt en dus oprecht moment vb.: rekening D. De historische bewijsvoering; van klassiek historisme naar interdisciplinariteit:  kritische juxtapositie van de bronnen: - de confrontatie van verschillende getuigenissen  vb.: de casus Watergate  de mythe van de unanimiteit, het ongelijk/leugen van de massa - redenering in het positieve  analogische inductie; de reactie van mensen in een voorgaand en gelijkaardig voorval gebruiken om een toekomstige reactie te voorspellen  redenering met hypothesen; 4 fasen, observatie – hypothese – analyse van de consequenties van de hypothese – verificatie van de hypothese via andere feiten  falsificatietechniek; geen kans op een vaste verificatie omdat het geen exacte wetenschap is => herhaaldelijke pogingen tot weerleggen (Popper)  waarschijnlijkheidsredenering; de meest waarschijnlijke waarheid  tegenfeitelijke redenering; uitgaande van de hypothese “wat als…?” - redenering in het negatieve  het zwijgen van de bron, het argumentum ex silentio  de feiten; bouwstoffen voor de historicus: - zijn feiten eenmalig of recurent?  kan de geschiedenis zich herhalen, kan het een verklarende gedragswet. zijn?  vb.: de uitgangspositie om tot een dictatoriaal regime te komen, is vaak sterk gelijkend = het autoritair syndroom (H. Gaus) - grote en banale feiten en hun kenbaarheid  eenvoudig evenementiële; hebben de feiten zich voorgedaan of niet? zuiver positivistische geschiedenis materiële waarheid – statistische waarheid – psychologische waarheid



 algemeen evenementiële feiten; wat is de oorzaak van een historische feiten?  niet evenementiële; hitorische feiten aangevuld met op archivalia gebaseerde fictie - harde feiten en opinies en geruchten  positivisten; geschiedenis = harde feiten  mentaliteitsgeschiedenis; onder J. Huizinga, rond 1960 wordt deze manier van werken algemeen via het tijdschrift “Annales”. Psychologische en affectieve factoren die zowel het individu als de massa beïnvloeden.  vanaf 1990; geschiedenis van de representatie, vooral omdat de mentaliteitsgeschiedenis vaak leidde tot al te simplistische veralgemeningen. De mentaliteitsges. wordt hier aangevuld door nieuwe kwalitatieve bronnen (egodocumenten, …)  bij gebruik van communicatiemiddelen als historische bron, hetgeen zeer nuttig kan zijn, moet men rekening houden met 4 zaken; de bron/zender – ontvanger – medium – boodschap  nietszeggende, maar toch alles bepalende geruchten vb.: de beurs - de afstand in de tijd tussen historicus en feiten  de historicus van het recente verleden; + verificatie van de feiten via interviews of nog levende ooggetuigen - niet alle archivalia zijn toegankelijk  de historicus die een verder verleden bestudeerd heeft dit niet, maar hij heeft wel het voordeel van dat hij de toekomst kent. het decoderen van de motivaties van de historische acteurs: - wat zijn de drijfveren van historische figuren, gebeurtenissen? Vaak is het een combinatie van onderstaande mogelijkheden. - ideologie, godsdienst en (anti-)klerikalisme  de geschiedenis wordt gereduceerd tot een strijd tussen goed en kwaad waarbij de mens een kant moet kiezen. vb.: manicheïsme  een recente variant hierop; een strijd tussen twee werelden, vroeger Oost vs. West (koude oorlog), nu verscheidene samenleving tegen elkaar (moslim, christen, liberaal,socialistisch,…) => “clash of civilisatoins” S. Hutington - sociaal-economisch  de mens handelt volgens algemene “sociale codes”  het Marxisme is hier een van de extreemste aanhangers van.  “Uber den Prozess der Zivilisation” N. Elias - raciaal, racisme  vaak wordt het raciale argument, net als het religieuse argument, slechts gebruikt als dekmantel om een groep samen te houden.  rasverdeling is een sterk “self fulfilling prophecy” - wetenschap en techniek  de ontwikkeling van het schrift legde de basis voor het ontstaan van de eerste wereldrijken  uitvindingen zoals bv.: het buskruit maakten naties groot. - macht  top down; door enkele machthebbers => de grote beschrijvende biografieën van wereldleiders  oiv. de nieuwe sociale geschiedenis (annales-school,…) bottom up; door de massa - ecologie en biologie  de mens met of tegen zijn natuurlijke hulpbronnen



van verhaal naar structuur en terug naar verhaal; de geschiedenis op de golven van de interdisciplinariteit: - de crisisperiode na WO I  veel kritiek op de onmacht van de geschiedenis, als verklarende wetenschap, om WO I te voorkomen  hierop worden 3 antwoorden geformuleerd “nieuwe” geschiedenissen ontwikkeld door de Annales school en de new left, met elk hun eigen tijdschriften theorieën overnemen uit de sociale wetenschappen de linguistic en de cultural turn - de 3 grote theorieën uit de sociale wetenschappen  Karl Marx; 19de eeuw, afschaffing van de standenmaatschappij, de economie is de motor van de geschiedenis (sterk Hegeliaans; these-antithese-synthese)  Max Weber; 19-20ste eeuw, socioloog, de ideale samenlevingstypes (feodale,…) wat betekent het begrip burger gesitueerd in een bepaalde tijd en plaats? Best in verbanden leggen tussen, op het eerste zicht, onverzoenbare deelgebieden vb.: christendom en kapitalisme  Emile Durkheim; 19-20ste eeuw, geeft de sociologie een plaats in de wetenschap - methodologische vernieuwing  statistiek; laat toe veel zaken op lange termijn te bekijken en hierin een conjunctuur te herkennen waardoor ze te voorspellen zijn  intuïtieve en behavioristische aanpak; “in de huid kruipen van een personage dat je bestudeerd” (M. Proust)  typologieën, de Begriffsgeschichte; schatplichtig aan de linguistic turn, houdt rekening met de veranderende betekenis van woorden doorheen de tijd. In het spoor van Weber past de sociologie en de geschiedenis maatschappijtypes toe op haar onderzoek vb.: feodale, charismatische theocratie,… . Een tweede erfenis van Weber zijn e ideaaltypes, vb. die van H. Pirenne: de koopman ondernemer en het verraad van de burgerij (de 2de generatie gaat hun geld niet meer in de economie steken, maar in uiterlijke schijn en adellijke titels)  econometrische modellen; het systematisch analyseren van prosopografische databanken (= een databank met gemeenschappelijke van een bepaalde groep mensen, vb.: leeftijd, beroep,…) en hierbij de vraag stellen: wat als? => tegenfeitelijke redenering  psycho analyse; het bestuderen van de geschiedenis vanuit de mentaliteit/normen van een bepaald persoon  historische antropologie; een reactie van het Westen op de dekolonisatie. De ...


Similar Free PDFs