Psychogeriatrie Samenvatting - Patricia Colman PDF

Title Psychogeriatrie Samenvatting - Patricia Colman
Author Nina De Maseneir
Course Ergotherapie in de geestelijke gezondheidszorg
Institution Hogeschool Gent
Pages 36
File Size 639 KB
File Type PDF
Total Downloads 791
Total Views 856

Summary

PsychogeriatrieHoofdstuk 1: We worden met zijn allen steeds ouderVergrijzing en dubbele vergrijzing = De groep van 65+ groeit steeds verder maar ook de ouderen 80+ binnen deze groep neemt steeds meer toe.Ouderen doen ook steeds later beroep op de zorg maar de mate van zorg die ze vragen is veel zwaa...


Description

Psychogeriatrie Hoofdstuk 1: We worden met zijn allen steeds ouder Vergrijzing en dubbele vergrijzing = De groep van 65+ groeit steeds verder maar ook de ouderen 80+ binnen deze groep neemt steeds meer toe. Ouderen doen ook steeds later beroep op de zorg maar de mate van zorg die ze vragen is veel zwaarder. Er komen ook andere problemen naar boven zoals bv. Eenzaamheid. Een bedenking die we ons kunnen maken bij de huidige ondergrens van “oud zijn”, nl. 65+, is hoe dit nu zit binnen de nieuwe bepalingen van de pensioenen. Binnen veel sectoren moeten mensen nu werken tot 67 jaar om een volwaardig pensioen te hebben.

Oorzaken van de vergrijzing De toename van de levensverwachting   

Door betere algemene levensomstandigheden (voeding, woonomstandigheden, hygiëne, …) Door betere medische zorg (medicatie, vaccinatie, gevorderde technieken, …) Verandering in het ziektepatroon (door het optimaliseren van vaccinaties komen bepaalde levensbedreigende ziektes niet meer voor)

Door de toegenomen preventiecampagnes (roken, diabetes, hart- en vaatziekten, …) 

Mensen gaan gezonder leven en meer zorg dragen voor zichzelf.

Betere financiële omstandigheden 

De meeste ouderen hebben gewerkt tot aan hun pensioen en in betere omstandigheden.

Enkele cijfers De meest voorkomende vorm van dementie is ZVA (70%). Vlaanderen heeft naar schatting 136.624 ouderen met dementie. Er zijn naar schatting 5461 personen met jongdementie (-65 jaar), maar er zijn slecht 1800 personen met een formele diagnose. De kans dat iemand dementie krijgt is 1/5. Leeftijd is de belangrijkste risicofactor. De kans op dementie neemt sterk toe met de leeftijd:   

10% boven de 60 20% boven de 80 40% boven de 90

De WHO verwacht door de vergrijzing van de bevolking een verdubbeling van het aantal oudere met dementie tegen 2060. Dementie komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Er is ongeveer 1 jaar tussen de eerste symptomen en het feit dat die gemeld worden een vertrouwenspersoon (partner, vriend, kinderen, …). Gemiddeld 2 à 3 jaar na de eerste symptomen wordt de diagnose gesteld door een arts. Eens de diagnose dementie gesteld is leven mensen nog gemiddeld 8 jaar. Zowel de hoeveelheid aan klachten als de ernst van de klachten neemt sterk toe in deze periode. 70% van de ouderen ment dementie woont thuis met de nodige ondersteuning.

Conclusie De zorgvraag stijgt

Steeds meer ouderen doen beroep op hulp.  Ouderen doen steeds langer en intensiever beroep op hulp Door deze evolutie in de maatschappij is er ook een groeiende wetenschappelijke belangstelling voor het fenomeen verouderen en voor de vraag welke zorg ouderen nu precies nodig hebben = gerontologie 

Dementie Bij ouderen gaat het geheugen achteruit:  

Het wordt steeds moeilijker om recente ervaringen in te prenten, op te slaan, … Het wordt steeds moeilijker om gegevens terug op te roepen.

Dit kan horen bij het gewoon ouderen worden of dit kunnen de eerste tekenen van dementie zijn.  Ook depressie bij ouderen maakt dat het geheugen van ouderen minder goed functioneert. Het onderscheid is moeilijk te maken in de beginfase! Een goede differentiaaldiagnose (= een lijst van mogelijke aandoeningen waaraan een bepaalde patiënt zou kunnen lijden, gegeven de klachten en symptomen die op dat moment bekend zijn.) is nodig! = dementievraagstuk Dementie is een ziekte, een toestandsbeeld, een syndroom. Het is eigenlijk een manier van zijn. Dementie kent niet 1 oorzaak, maar ontstaat door een samengaan van verschillende factoren. Wanneer is er sprake van dementie? We baseren ons op de criteria volgens DSM-V: 1. Er moet sprake zijn van: a. Geheugenstoornissen b. Eén of meerdere van onderstaande cognitieve stoornissen: i. Afasie: taalstoornis (motorisch/sensorisch) ii. Apraxie: niet meer weten hoe dagelijkse handelingen uitgevoerd worden. iii. Agnosie: gestoorde herkenning van voorwerpen, geluiden iv. Stoornis in de executieve stoornissen: uitvoeringsstoornissen (verstoord planmatig handelen, gestoord abstract denken, initiatiefverlies, …) 2. De symptomen moeten ernstig zijn en het dagelijks functioneren grondig verstoren. 3. De cognitieve stoornissen mogen niet enkel voorkomen tijdens een delirium (= toestand van acute verwardheid) 4. Per type dementie zijn er nog een aantal specifieke criteria.

Verloop van dementie Geleidelijk:   

Met uitzondering van dementie ten gevolge van een trauma. Geen statisch gegeven maar een proces, steeds in wording. De oudere raakt het steeds meer kwijt.

Progressief-degeneratief 

De verliezen nemen steeds meer toe en zijn blijvend, ze kunnen niet hersteld worden.

Fasisch: 

Periodes van grote verwardheid wisselen af met periodes waarin het even “beter” lijkt te gaan.

Fasen van Verdult Rien Verdult heeft het verloop van dementie opgedeeld in 3 fasen. Dit is een kunstmatige indeling. Hij heeft de fasen beschreven om de hulpverleners en de omgeving van de oudere een theoretisch kader te bieden waarbinnen zij de veranderingen kunnen plaatsen. Het maakt het voor de hulpverlener makkelijker zich een beeld te vormen van het functioneren van de oudere. Deze fasen zijn vooral toepasbaar op dementie van het Alzheimer type.  

Peter Hoveling heeft een gelijklopende indeling in fasen gemaakt. Beiden vertrekken vanuit de belevingsgerichte benadering. Naomi Feil beschrijft ook een aantal fasen binnen het dementieproces maar dan vanuit de validation benadering.

Specifieke stoornissen bij dementie Cognitieve stoornissen: 

Geheugenstoornissen hebben een grote betekenis bij de meeste vormen van dementie. o Lange termijn geheugen (groot archief) o Korte termijn geheugen (opslag van informatie)

Hoe werkt ons geheugen? Fase 1: info opzoeken: alles wat we waarnemen via zintuigen kunnen we opnemen. Fase 2: informatie vasthouden, beoordelen en bewaren als we ze belangrijk vinden (nieuwe info) Fase 3: informatie terughalen die we opgeslagen hebben. Deze fasen moeten met succes doorgelopen worden, anders kan men zich nadien de informatie niet meer herinneren.

Geheugenschema

Geheugenstoornissen Wat zien we bij dementie? 

Inprentingsstoornissen: die zien we op 2 manieren belangrijk 1. Wat we belangrijk vinden slaan we op in ons lange termijn geheugen (archief) 2. Waar we iets mee willen gaan doen slaan we op in ons korte termijn geheugen (werkgeheugen). Die info houden we even vast om direct te gebruiken, maar slaan we niet op in het LTG omdat ze nadien niet meer belangrijk is.

Bv. We kopen een brood, betalen €5 en houden even vast hoeveel we moeten terugkrijgen. Dit is niet het soort info die we opslaan voor later. Problemen: -

-

Een gestoorde inprenting geeft problemen (vb. volgen van een gesprek, krijgen of berekenen van wisselgeld). De oudere heeft heel veel moeite om iets nieuws te leren op de manier dat wij het doen omdat hij de info niet even kan vasthouden. Wel het geautomatiseerd of onbewust leren/operant leren of associatief leren is nog mogelijk. Een 2e soort probleem is het terughalen van info. De oudere met dementie kan geen info ophalen uit zijn LTG (archief) omdat hij niet meer wat hij over die info beschikt.

Hoe zit het nu met het verlies van geheugenfuncties? 



Lange termijngeheugen o Blijft het langst behouden o Wat vroeger opgeslagen is, kunnen we het langst terug ophalen o Wanneer het proces vordert is ook het ophalen van info van vroeger moeilijker en tenslotte faalt ook de herinnering Korte termijngeheugen o Gaat eerst en vaak vlug verloren afhankelijk van de soort dementie o Nieuwe informatie kan niet meer vastgehouden worden en iet meer opgeslagen, met als resultaat dat gegevens die belangrijk zijn niet meer doorgeschoven worden naar LTG en dus ook niet kunnen opgehaald worden.

Je moet het geheugen kunnen vergelijken met een bibliotheek: Bij normaal functioneren is ons geheugen als een goed geordende bibliotheek waar geregeld boeken (kennis) bijkomen en waaruit we ook steeds boeken kunnen ontlenen (kennis terug opvragen). Bij de ZVA verdwijnen steeds meer boeken uit de bibliotheek. De overblijvende boeken vinden geen steun meer en vallen om. Het geheugen is niet meer toegankelijk voor de oudere, hij vindt er niets meer in terug. Bij vasculaire dementie blijft de bibliotheek geordend maar de toegang tot de bibliotheek is steeds moeilijker en stroever. De ene dag is heel verschillend van de andere.

Oriëntatiestoornissen Desoriëntatie in tijd  

Besef van jaar, dag, maand gaat verloren Klok lezen gaat moeilijk (heeft ook met onvermogen tot abstraheren te maken)



Moeilijk om zich aan het dagschema te houden. Besef van dag en nacht is vaak ook gestoord met als gevolg dat de oudere het dag- en nachtritme niet meer respecteert en dat geeft vaak spanningen en problemen in de leefomgeving van de ouderen.

Desoriëntatie in plaats  

Moeilijk om zich te handhaven in de vertrouwde omgeving (vaak zwerf- en dwaalgedrag) ouderen zijn steeds onderweg. De veilige omgeving wordt ook steeds kleiner (eigen woonst, eigen kamer, eigen zetel, …)

Desoriëntatie in persoon 

Personen worden niet meer herkend (emotionele band = langst herkend)

Afasie, apraxie en agnosie Afasie  

Sensorische afasie: de gesproken taal kan niet geïnterpreteerd worden. Motorische afasie: de oudere kan zich niet uitdrukken met woorden

Apraxie 

Onvermogen om handelingen goed uit te voeren

Agnosie 

Het onvermogen om zaken te herkennen (zowel visueel als akoestisch)

Executieve stoornissen 

Planmatig handelen is verstoord, abstract denken is verstoord, nemen van initiatief is sterk verstoord, …

Stoornissen bij dementie Stoornissen in eigen lichaamsschema 

Een gestoord idee van de verhouding van het eigen lichaam in de ruimte en van de verschillende lichaamsdelen ten opzichte van elkaar.

Aanvullende stoornissen In de literatuur benoemd als BPSD (behavioral and psychological symptoms of dementia)    

Gedrags- en stemmingsstoornissen Gedragsveranderingen ten opzichte van zichzelf, verandering ten opzichte van de premorbide persoonlijkheid Gedragsveranderingen die storend zijn voor de omgeving (roepgedrag, wegloopgedrag, uitkleedgedrag, …) Gedragsveranderingen die wijzen op regressie (apathie, …)

BPSD Deze bijkomende stoornissen moet gezien worden over de verschillende fase van dementie.

Indeling van dementie Vroeger maakte men een indeling van de aard van de dementie op basis van de locatie. Men maakte onderscheid tussen corticale en subcorticale dementie. Corticale dementie   

Vooral de cortex is aangetast (moeilijke communicatie tussen de hersencellen onderling) Geheugenproblemen en/of afasie, apraxie en agnosie staan voorop Bv. Ziekte van Alzheimer

Subcorticale dementie    

Vooral de witte stof in de hersenen is aangetast (moeilijke communicatie tussen de hersenen en de periferie). Traagheid in het denken en het handelen staat voorop. Geheugen is vrijwel intact maar opvragen van info verloopt moeilijk. Bv. Dementie ten gevolge van de ziekte van Parkinson

Frontaalkwabdementie  

Stoornissen in de frontale kwab met een specifiek beeld tot gevolg. Nu maakt men een enigszins andere opdeling van de soorten dementie.

Verloop van dementie Dementie verloopt in fasen. Deze fasen volgen elkaar op in een bepaalde snelheid en dat verschilt naargelang de vorm van dementie. Rien Verdult beschrijft 4 fasen van dementie. Deze fasen zijn het best te herkennen bij ZVA.

Fasen van Rien Verdult Fase 1: fase van het “bedreigde ik” Dit is de moeilijkste fase voor de oudere:      

Hij beseft dat zijn mogelijkheden afnemen Hij ervaart hiaten in zijn geheugen Hij voelt zich letterlijk bedreigd, onzeker en gespannen Hij heeft angst voor de toekomst, maakt eigenlijk een rouwproces door De oudere gaat heel intelligent om met de verliezen en ontwikkelt creatieve coopingsstrategieën De oudere confabuleert om tekorten op te vullen

Fase 2: fase van “het verdwaalde ik”        

Desoriëntatie in plaats, tijd en persoon De leefwereld van de oudere wordt chaotisch en vreemd, zijn veilige ruimte wordt steeds kleiner, uiteindelijk enkel nog de kamer, zijn eigen zetel. De oudere heeft geen vat meer op zijn eigen levensgeschiedenis (verliezen eerst de details, later grote stukken). Zien zichzelf steeds minder als autonoom, kunne nog moeilijk het onderscheid zien tussen zichzelf en anderen. Toenemende verwardheid, de angst wordt paniek. De oudere leeft in het verleden, onverwerkte ervaringen worden steeds opnieuw beleefd (oorlogservaringen, conflicten met betekenisvolle personen, trauma’s, …). De verbalen mogelijkheden nemen stilaan af. Verwarde gedragingen om greep te houden op de situatie: hamsteren, dolen, repetitieve handelingen, …

Fase 3: fase van “het verborgen ik”   

De oudere trekt zich nog verder terug in zijn eigen leefwereld. De oudere maakt vaak repetitieve bewegingen. Bv. Zelfde servet opvouwen, dezelfde kopjes keer op keer samenzetten, … de oudere wil zich in deze fase nuttig voelen. De oudere geniet van aanrakingen. Dat geeft hen een gevoel van veiligheid en van nabijheid.

Fase 4: fase van “het verzonken ik”  

    

De oudere is volledig teruggetrokken in zijn innerlijke leefwereld. De oudere reageert enkel op zintuigelijke prikkels, communiceren met woorden is meestal niet meer mogelijk. Soms nog communicatie met korte zinnen maar geen weg en weer gesprek meer. Er is geen onderscheid meer tussen zichzelf en de omgeving. Primitieve angst, verlatingsangst. Hier is de presentie zeer belangrijk. Grote geheugenproblemen, ook het verleden is niet meer bereikbaar. Foetushouding, grijp- en zuigreflex (kan, maar is niet altijd aanwezig). Enkel primaire basisbehoeften (eten, drinken, rust en warmte).

Bij dementie kunnen de dagen, zelfs de momenten verschillen en moeten we tevreden zijn met het resultaat van het moment. Morgen kan het weer anders zijn!

Hoofdstuk 2: Ik ben het even kwijt Ziekte van Alzheimer Aloïs Alzheimer beschrijft voor het eerst het ziektebeeld. Uit autopsie kwamen een aantal specifieke neurologische letsels naar voren: 1. Atrofie (= afname weefsel- of orgaanmassa) van de hersenen 2. Neurofibrillaire degeneratie (= verstoort de werking van neuronen en vernietigt deze)  Seniele plaques (ouderdomsvlek)  Intercellulaire neurofibrillaire kluwens (tangles) Dementie van het Alzheimertype is de meest voorkomende vorm van dementie, nl. 70% van alle dementiële beelden.

Oorzaken De hoofdoorzaak is nog steeds niet gekend. Wat men wel weet is dat er altijd sprake is van: 



Neurofibrillaire kluwens (tangles): eiwitkluwens, draadvormige eiwitten, in de zenuwcellen. Seniele plaques: ophoping van amyloïd eiwit van een slechte kwaliteit (onoplosbare klontertjes) tussen de cellen. Deze plaques bevatten ook nog ontstekingscellen en celresten. Gevolg: de neurotransmitteroverdracht tussen de cellen wordt bemoeilijkt of zelfs volledig onderbroken en er is een gestoorde communicatie tussen de cellen.

Verloop De symptomen treden geleidelijk op en worden in eerste instantie vaak niet opgemerkt (de geheugenproblemen zijn onschuldig). Kan iedereen overkomen die ouder wordt. In een latere fase wordt de vergetelheid ernstiger en worden belangrijke dingen vergeten (sleutels of bril niet meer terugvinden). De vergetelheid gaat nog verder en men vergeet belangrijke heel vertrouwde dingen. Bv. Naam van de kleinkinderen, telkens de oudere gaat winkelen koopt hij hetzelfde product, … Deze situatie kan een gevaar betekenen voor de oudere en zijn directe omgeving (bv. Vergeten dat men een sigaret opgestoken heeft, het huis verlaten zonder doel, de gas open laten staan, …). Andere vroegtijdige symptomen: 1. Eenvoudige woorden vergeten in een gesprek

2. Woorden in een verkeerde context gebruiken 3. Onbegrijpbare en onsamenhangende verhalen vertellen Uiteindelijk worden alle aspecten van het leven aangetast maar het verloop van de ziekte is individueel en moeilijk te voorspellen. Het is moeilijk te voorspellen welke symptomen zich zullen voordoen en in welke volgorde dit zal zijn.

Stadia in het ziekteverloop Stadium 1  

Latent beeld, alles is nog onduidelijk Gebruik van coopingstrategieën

Leefklimaat speelt hier een belangrijke rol: een rustige vertrouwde omgeving maakt het voor de oudere makkelijker om de greep te behouden. Spanningen kan hij nog moeilijk plaatsen. Hier treden vaak conflicten op tussen familieleden. Sommigen zien de situatie veranderen, anderen ontkennen het of willen het niet zien. Het is moeilijk om hier een onderscheid te maken tussen tekenen van gewoon ouder worden, depressie of beginnende dementie (= het dementievraagstuk). Een goede differentiaaldiagnose is hier zeker belangrijk! De oudere gaat in deze fase zijn falen verdoezelen vooral ten opzichte van vertrouwde personen. Tekenen van het eerste stadium: 1. Kleine geheugenproblemen 2. Verlies van interesse en initiatief: de oudere weet dat hij faalt en kiest voor passiviteit om dit niet te laten opvallen. 3. Motorische onrust: verhoogde prikkelbaarheid en dwangmatig gedrag, de oudere steekt heel veel energie in organiseren om zo zijn greep te behouden op de situatie. 4. Moeite met abstraheren (klok lezen, symbolische waarde van geld, …) 5. Onverklaarbare angst 6. Wisselende stemming

Stadium 2 Er is een duidelijk beeld van dementie. De familie realiseert zich meestal nu pas dat er iets aan de hand is. De oudere wordt steeds meer afhankelijk van anderen en er zijn duidelijke en ernstige cognitieve stoornissen. Tekenen van het tweede stadium: 1. Geheugenstoornissen  Dagelijkse dingen worden vergeten. De oudere kan geen nieuwe informatie meer opslaan en ze uiteindelijk ook niet meer vasthouden voor een korte tijd.  Leervermogen is aangetast.  Herinneringen aan vroeger worden vager: de levensgeschiedenis kan niet meer volledig gereproduceerd worden, eerst vallen er kleine details weg, later grote stukken.  Confabuleren: de hiaten in hun levensverhaal worden opgevuld met verzinsels. Ouderen hebben “hun” verhaal nodig om een identiteit te hebben. 2. Desoriëntatiestoornissen  In tijd - Omkeren van dag- en nachtritme (slaapstoornissen) - Tijdsbesef gaat verloren, men weet niet meer of het morgen, middag of avond is, men kent de bezoekuren niet meer, …

In plaats - De oudere vindt de weg niet meer binnen, zijn vertrouwde leefomgeving en die leefomgeving wordt steeds kleiner (eigen kamer, eigen zetel)  In persoon - Er is enkel nog een gevoelsmatige herkenning, niet meer door fysieke verschijning. De oudere herkent personen door wat ze doen, zeggen … op basis van gewoonte. - Die gevoelsmatige herkenning blijft het langst behouden bij personen waar de oudere een nauwe band mee heeft. 3. Cognitieve stoornissen  Afasie - Motorisch en sensorisch, gesproken en geschreven taal. Moeite om een gesprek te volgen, TV te kijken, de krant te lezen, …  Apraxie - Uitvoeren van handelingen lukt niet meer, eerst complexe handelingen maar later ook eenvoudige alledaagse zaken zoals haar kammen, aardappelen schillen, … Plannen van de verschillende deelhandelingen gaat verloren.  Agnosie - Voorwerpen worden niet meer herkend bv. een kam herkent de oudere niet meer en hij zal dan ook niet weten wat hij ermee moet doen. Ook akoestische prikkels zoals de bel, telefoon, …worden niet meer herkend en de oudere heeft geen zicht meer op zijn lichaamsschema. 4. Niet cognitieve stoornissen  Persoonlijkheidsveranderingen - Emotioneel labiel, kenmerken die de oudere vroeger al vertoonde komen nu mogelijks nog scherper naar voor.  Stemmingsschommelingen - Frequente wisseling van stemming en ...


Similar Free PDFs