Psychologie - Samenvatting over de manieren van pijn ervaren (modellen) & Placebo effect PDF

Title Psychologie - Samenvatting over de manieren van pijn ervaren (modellen) & Placebo effect
Author Lennert Cornelis
Course Psychologie I
Institution Odisee hogeschool
Pages 22
File Size 1.3 MB
File Type PDF
Total Downloads 91
Total Views 148

Summary

Samenvatting over de manieren van pijn ervaren (modellen) & Placebo effect...


Description

Psychologie Pijn -

Biomedisch model o Rechtstreeks verband tussen lichaamsschade, pijnbeleving, gevolgen dagelijks leven o Alles loopt via Afferende /ascenderende banen = trauma gaat via deze banen en via het ruggenmerg tot in de Thalamus. In de sensorimotorische cortex wordt de pijn geïnterpreteerd -> bepaalt ons gedrag

-

Behaviourisme

o Gedragswetenschappen: we observeren waarneembare en meetbare reacties op prikkels (S -> R of Stimulus -> Respons)

o Enkel kwantificeerbare/meetbare reacties worden onderzocht o ! intra-psychische processen (emotie, verwachtingen, …) niet!

o Pijnprikkel : vb cold pressor test -> koude receptoren lopen gelijk met die van pijn o Pijnrespons: fysiologische reacties worden hier gemeten vb. hartslag o Veronderstelling = hoe sterker de prikkel, hoe sterker de respons -> klopt niet 100% o Specificiteitstheorie = receptoren reageren op weefselbeschadiging -> verwerking van pijnprikkels in het pijncentrum (hersenen)

o Specificiteitstheorie moet verworpen worden => geen specifieke receptoren en zorgt voor een grotere activatie in meerdere hersengebieden

o Pijn is niet altijd door weefselbeschadiging vb: door koude o Modulatie en poorttheorie : efferente banen / top down -> invloed van aandacht, angst, verwachtingen 

Poort in het ruggenmerg moet worden opengezet om de pijnprikkel toe te laten in de hersenen -> door cognitieve processen kan input soms nauwelijks de hersenen bereiken = poorttheorie

o Gebeurt niet via bottom-up processen maar top-down processen = cognitieve processen 

Gebeurt op basis van nociceptie

o Pijn gaat door een gebeurtenis versterken of verminderen -> door verwachtingen

o Bewijs dat biomedisch & behaviourisme niet klopt (examen) 

-

Onderzoek van Moseley & Arntz 

Ijskoude staaf (-20) op de hand leggen (500 miliseconde) -> wordt als pijnlijk ervaren



Werd gemeten met VAS (visueel analoge schaal)



1 manipulatie aanwezig = pijnprikkel werd gegeven met rood & blauw licht



Kleur creëert een bepaalde verwachting -> invloed op de pijn (rood word gezien als gevaar waardoor het pijnlijker aanvoelt)



Rood zorgt voor meer pijn als blauw



Kan niet door biomedische processen verklaard worden enkel wanneer er cognitieve processen en efferente/dalende banen aanwezig zijn.

Bio-psycho-sociaal model

o Cognitieve benadering 

-

Intra-psychische processen (black box) kan bestudeerd worden om meer te weten te komen over pijnbeleving.

Emotie:

o Experiment uit 1960 (Schachter & Singer) => basis van verschillende onderzoeken 

CER -> cognitieve, emotionele, fysiologische processen => sociale context 



C=Denken , E=Voelen , R=Doen

Zijn proefpersonen waren studenten -> 2 groepen : epinefrine en placebo 

Verwant voor adrenaline -> zorgt voor verhoogde hartslag, bloeddruk, suikerwaarde, …



Groepen werden opgesplitst -> juiste info, foute info, geen info



Sociale situatie -> pseudo proefpersoon zorgt voor vrolijke of vervelende situatie



Gedrag werd via meetschalen gemeten -> ook zelfrapportering



De subjectieve en fysiologische effecten zorgen voor verschillende waarden tussen de groepen

Euforisch

Boos



Alle proefpersonen ondervinden fysiologische toestand -> correct geïnformeerde personen ervaren de symptomen zonder verdere verklaring



Fout geïnformeerde personen zoeken de symptomen bij de sociale context -> omdat ze niet weten van waar het komt.



Mensen met foute info hun fysiologische toestand was extremer als de personen met juiste info

o De fysiologische toestand van ons lichaam is overeenkomstig met cognitieve processen (top-down) -> we linken de toestand met een oorzaak -> geen info = kijken naar sociale context. 

De interpretatie hangt samen met de gegeven informatie

o Sociale context -> sterke suggestieve kracht = vb. effecten alcohol, drugs, medicatie (misselijkheid, stemming, …) -> door omgeving kan je het gevoel hebben van bepaalde alcohol met zelfde percentage toch sneller zat te worden

o Cognitieve etikettering -> hoe we de pijn inschatten = benoemen pijn prikkel o Causale attributie -> waar we de pijn aan toeschrijven -> wat is de oorzaak 

-

Kan door interne (internal locus of control) en externe factoren (external locus of control)

Pijn

o Acute = sterk varieert 

Interne causale attributie (internal locus of control) -> invloed op pijn door je gedrag

o Chronisch = constante 

Externe causale attributie (external locus of control) -> aangeleerde hulpeloosheid = pijn blijft toch

o Zelf-effectiviteit (self-efficacy) 

Mate waarin je zelf controle hebt of dit gelooft



Alles hangt samen met je opvatting, kennis, verwachtingen (=health beliefs)

o Top down processen = invloed op de pijn 

sensory cues rood lampje -> associëren met gevaar = meer pijnlijk ervaren



Sensory cues blauw lampje -> minder pijnlijk ervaren = positieve verwachtingen



We ervaren pijn op verschillende manieren door: opvattingen, kennis, sociale context, verwachtingen, verleden, …

o Experiment Arntz & Claassens 

30 proefpersonen kregen ijskoud staafje in de nek. 

15 personen kreeg te horen dat het heet was (13/15 voelt het als heet)



Andere helft kreeg te horen dat het kous was (3/15 voelt het als heet)



Heet word meer gelinkt aan pijnlijk -> daardoor hadden deze personen meer pijn



Verwachtingen heeft invloed gehad (top-down processen)

o Experiment Benedetti

-



Pijnprikkel meermaals geven -> zeggen dat deze steeds sterker wordt = pijnintensiteit neemt toch toe met dezelfde pijnprikkel door verwachting



Hyperalgesie: overgevoelig voor lichte pijnprikkel



Allodynie: een niet pijnlijke prikkel -> als pijnlijk ervaren

Pijnverwachtingen = responsverwachtingen

o Verwachting van bepaalde pijnrespons -> opwekken verschillende subjectieve ervaringen (angst, herinneringen, …) en bepaalde gedragingen (ontwijken,…) 

Fysiologische veranderingen kunnen ook optreden (vb. filmpje waar iemand met kruis tegen paal botst)

o Pijncatastroferen = pijn linken met negatieve betekenis -> meer pijn o Persoonlijke factoren = aangeleerde/aangeboren gedragspatronen (angst, stress, …) o Neurofysiologisch = minder top-down controle van pijn

-

Vermijdingsgedrag

o Hinderlijk, geen dreiging = internal locus of control, actieve coping,… o Dreiging = external locus of control, passieve coping, vrees voor pijn, …

o Vreesvermijdingsmodel = schrik om pijn te hebben/krijgen -> weten niet dat het bewegen meevalt omdat ze dit vermijden 

Negatieve spiraal

o Minimaliseren / bagatelliseren -> overactiviteit waar rust nodig is (vb. sportman, …)

-

Andere mechanismen

o Aandacht & hypervigilantie 

Onbekender, bedreigender, intenser = meer aandacht (vigilantie)



Aandacht op pijn gericht => moeilijk af te halen



Afleiding = remedie



Is gekoppeld aan angst & vreesvermijdingsmodel

o Psychofysiologische reactiviteit

-



Pijn -> spieren opspannen (verkrampen) = zorgt voor meer pijn



Verhoogt de pijn

Leerprocessen

o Klassieke conditionering 

Geen nieuw gedrag geleerd -> bestaande reactie op een prikkel



Chemo lijdt tot misselijkheid = aangeboren reflex -> lichaam wilt vergif eruit 

Komt voor in ziekenhuisomgeving -> hierdoor wordt ziekenhuis gelinkt aan misselijkheid = geconditioneerde reflex



= Ongeconditioneerde stimulus -> ongeconditioneerde respons



Verwachtingen worden geactiveerd waardoor bepaald gedrag ontstaat (vermijding)



Traumatische ervaringen -> stimulus veranderen => andere respons ontstaat

o Operante conditionering 

Uit het dagelijks leven -> vb. hond leren zitten, … -> door beloning en straf



Hond van pavlov



Beloond gedrag neemt toe, afgestraft gedrag neemt af





Vb. pijnmedicatie = pijn verminderen -> gevaar = verslaving pijnmedicatie



Vb. bewegen na operatie -> vermijden = geen pijn => belonend effect

Gradaties van bekrachtiging!! 

Gepercipieerde frequentie = vb. pijnstiller dat iedere keer goed werkt g



Gepercipieerde tijdsinterval = snelle reactie/snel effect



Gepercipieerde consequentie = positief effect/straf uitblijven/beloning = ga je dit nemen

o Sociaal leren 

= belangrijk in de context van pijn -> sociale omgeving heeft grote invloed



Niet enkel wat je hoort -> Zien heeft ook invloed 

Vb. ziet patiënt veel pijn hebben -> je verwacht ook veel pijn na operatie



Negatieve perceptie = wanneer goede verwachting niet overeenkomt

o Vb. ziet patiënt stappen na 2 dagen -> wanneer niet hetzelfde is 

Behandelingen 

Reconceptualisatie

o Pijn zien als bio-psycho-sociaal proces o Omgaan met pijn => kijken naar de pijn -> signalen niet negeren 

Therapeutische relatie

o Kijken naar hoe ze omgaan met pijn (verleden) o Activeren, stimuleren motiveren van patiënt 

Doelgerichte en pragmatische interventie

o Op termijn beperkingen van pijn opheffen -> niet laten verdwijnen => mobilisatie voor vermindering pijn

o Aanleren van vaardigheden = vb. lopen met krukken (juist gebruik) 

Ontspanningsoefeningen -> relaxatie = pijn reducerend



Operante conditionering

o Niet constant pijn gedrag belonen door aandacht o Aandacht aan gewenste gedrag (aandacht aan beweging) 

Cognitieve gedragstherapie = psychotherapeuten

o Catastroferend -> denkpatroon stapsgewijs veranderen professionele hulp)

(=

Placebo -

Experiment pijnprikkel met blauw of rood lampje o Fysiologisch zelfde -> biomedisch geen verschil mogen zijn o Geven aan meer pijn met rood lampje o Gelijkaardig aan placebo-effect -> verwachtingen

-

Experiment ijskoude staaf = gelijkaardig placebo effect

-

Komt voor in bijna ieder onderzoek

-

Videos: o 1: Samenvattende video van de les o 2: Onderzoek Mosely -> placebo chirurgische ingreep = 2 groepen, vals en echt 

-

Hoe minder je doet, hoe minder je moet herstellen = placebo is minder pijn -> geen verschil na 2 jaar in pijn

Stellingen o Homeopathie = geneeswijze waarbij je ziekteverwekkers gaat verdunnen. Het is een soort van geneeskrachtige werking hebben.

-

Klassieke opvatting

o Placebo -> uit het latijn = ik zal u een plezier doen 

ik zal braaf zeggen, wat u mij vraagt



het is een ‘inerte stof’ = een niet werkbare stof



kan geen effect hebben -> zorgt voor heilzaam effect (vb. placebo tegen pijn geven, zorgt voor verminderde pijn bij sommige patiënten)

o Nocebo effect = schadelijk effect van een stof -> zou geen effect mogen hebben 

-

Denken schadelijke neveneffecten -> geeft deze neveneffecten (vb. hoofdpijn, misselijkheid,…)

Onderzoek

o Onderzoek = mr Beecher -> onderzoeken in het leger = placebo (morfine) geven in het veldhospitaal 

Randomized Controlled Trial = een controlegroep (controlled) en een experimentele groep (randomized)



Niet weten in welke groep (zoals de soldaten) en niet weten of het een placebo of een echt medicijn is. -> verpleegkundige weet dit ook niet 

Hedendaags = weten dat ze in een studie zitten -> weten dat er een mogelijkheid is dat ze placebo krijgen

o Beecher -> conclusie = placebo werkt niet op iedereen o Recente studie -> paracetamol op koorts. Mensen die koorts maakte tgv griep, normaal paracetamol geven, maar krijgen placebo. Ook daar gaven ongeveer 25% aan minder koorts te voelen. MAAR ook fysiologisch gezien reageert het lichaam om de nepparacetamol om koorts aan te maken -> niet bij alle mensen.

o Klassieke conditionering -> lichaam geleerd om te reageren op koortswerende middelen = Lichaam herkent product als het koortswerend product -> ontstaat zelfde reactie doordat het lichaam het placebo als een paracetamol. vb: cola drinken -> lichaam stof aanmaken om suikers af te breken. Drink je cola zero, = nog insuline aanmaken -> cola herkent. Het brein denkt ‘we krijgen suikers binnen dus moeten afgebroken worden’ en geven signaal aan pancreas om insuline aan te maken. Toch zijn er geen suikers in het lichaam gekomen waardoor er suiker in het bloed worden afgebroken. Gevolg: mensen die veel cola zero drinken breken suikers af en geeft lichaam signaal dat ze suikervoeding moeten nemen. Vandaar onderzoek dat cola zero niet echt goed is.

o Placebo effect zijn sterk ingebeelde symptomen = subjectieve symptomen (vb. zeeziekte)

-

Klassieke interpretatie

o Controlegroep -> niet altijd placebo (= kan bestaand medicijn/vaccin zijn) o Effect grootte 

80% van de mensen in de medicatiegroep voelt zich beter



20% van de mensen in de placebogroep voelt zich beter



Het medicament werkt 60% => EXAMEN!!

o Alpha stimulation = kleine hoeveelheid stroom ter hoogte van de rug( chronische pijn).

-

Kritieken

o Subjectieve parameters -> er zijn niet enkel psychische reacties maar ook fysiologische o Fundamentele kritiek!! = ons lichaam heeft natuurlijk herstel -> geen pijnstillers = na lange termijn ook geen pijn meer (lichaam maakt endorfine aan -> morfine vervanger) 

Non-specifieke effect = wat er gebeurt ook zonder het lichaam medicatie krijgt



Na verloop ook minder pijn -> lichaam is zich aan het herstellen



Natuurlijk verloop -> typische acute symptomen, (griep = koorts, misselijkheid, …)



Er moet rekening worden gehouden met het natuurlijke verloop van het lichaam in de onderzoeken  



80% geeft aan na een week = beter voelen (van het vorig onderzoek) In de placebogroep 40% zich beter voelt = placebo effect geen 40% -> het non-specifiek effect is 40%, maar hoeveel van die 40% is placebo? Dat weten we niet. Derde conditie, = namelijk het niets doen. Zo kun je de 3 uit elkaar houden. 80% beter door medicatie 20% door placebo 20% door niets te doen. = natuurlijk verloop



Dit zijn extra elementen die onderzoeken kunnen vertekenen. 



Vb Mensen gaan pas naar de dokter indien de klachten op hun hoogtepunt zijn. dan krijgen de medicatie of placebo. Maar moment dat de symptomen zo hoog zijn en mensen vermoeid zijn, zul je ook zien klachten zouden verminderen nadat je niets doet.

Onderzoek bestaat uit 3 condities (rode cirkel = ernst symptomen) 

Feitelijke behandeling = veel minder pijn



Placebo = minder pijn



Niets doen = weinig pijn



Onderzoek Krogsboll 

Chronische pijn = effect van medicatie 60% (witte balk)



Misselijkheid = product 25% werkzaam -> 50% natuurlijk effect



Slapeloosheid (insomnia) -> zeer sterk effect actieve behandeling



Medicatie fobieën minder effect -> gaat over door natuurlijk effect o (donkere balk = non-specifieke effect) o (Witte balk = specifieke effect / farmaceutische)



-

Geobserveerde effect!!

Betekenisrespons



non-specifiek -> natuurlijk verloop, placebo



specifieke effect -> effect van de medicatie

o discussie = het is iets dat op het placebo effect lijkt o onderzoek -> dezelfde stof op andere manier/omstandigheid toegediend 

tramadol = trap 3 pijnstiller (postoperatief) -> 50% van de gevallen wordt zichtbaar toegediend, andere helft via infuus



Pain–reduction = gemiddelde pijn -> bij zichtbare toediening minder pijn



Verschil met placebo effect -> we vergelijken niet twee verschillende producten -> hier spreken we van betekenisrespons

o Voorbeeld;  

Mensen zijn er ook van overtuigd dat ze van 3 glazen champagne zatter worden dan van 3 glazen wijn. Ze beleven dat dan ook zo. Spuit in drank zorgt er niet voor dat prikkels sneller naar het hoofd stijgen.

o Betekenisrespons = gekoppeld aan de verwachting = niet hetzelfde effect op hetzelfde product (Moerman) 

Experiment = 4 groepen van gezonde personen (geen stemmingsstoornis) 

1 blauw, 1 rood, 2 blauwe, 2 rode -> dagelijks innemen (niet aanwezig in de pilletjes



Dagelijkse metingen -> stemming controleren



Effect van 2 rode/blauwe pilletjes zijn groter als 1

o Geen therapeutisch effect o Geen natuurlijk verloop o De kleur bepaald -> blauw = rustiger, rood = gelukkiger 





= responsverwachting / betekenisrespons = ze verwachten dat die kleur dit doen

Tweede onderzoek Moerman 

Aspirine -> merknaam wordt vergeleken met zijn productnaam



Zit er hetzelfde in -> effect is sterker bij de gekende naam



Nog straffer = placebo met merknaam 64% effectiviteit, placebo zonder merknaam 45% effectiviteit = betekenisrespons

Onderzoeken vergelijken inactief met inactief (niets met niets) 

Zelfde product met andere kleur en/of vorm



Bekende naam of productnaam



Vergelijken iets met iets = ander effect -> betekenisrespons

o Voorbeeld 

-

Pijn

De arts zegt dat ze een pilletje eens moeten proberen gaat minder effect hebben wanneer arts zegt dat ze lang moeten zuigen om meer effect te hebben

o = hier doen ze ook aan betekenisrespons -> ze zeggen iets waardoor je verwacht het zo te zijn

o Vb. koud staafje -> warm of koud = afhankelijk van wat ze je hebben gezegd. o Vb. elektroschok -> zeggen dat het sterker wordt = zorgt ervoor dat het zo aanvoelt...


Similar Free PDFs