Samenvatting van pijn PDF

Title Samenvatting van pijn
Course Gezondheidspsychologie
Institution Thomas More
Pages 19
File Size 375.3 KB
File Type PDF
Total Downloads 68
Total Views 143

Summary

Samenvatting van het tweede hoofdstuk van gezondheidspsychologie...


Description

2. Pijn 2.1 Lichaamsbeleving Weinig bewust lichaamsbesef: ik en lichaam = eenheid Gezond

Sterk bewust lichaamsbesef = splitsing tussen ik en lichaam Ziekte (gedwongen) en Training (bewust)

Lichaamsvervreemding 1. Denken dat deel van lichaam er nog is, terwijl het er niet meer is 2. Denken dat deel van lichaam er niet meer van zichzelf is, terwijl het er nog wel is Beïnvloedende factoren: - Chroniciteit (hoe chronischer de pijn, hoe meer je ziet) - Symbolische betekenis - Impact - Reactie v/d omgeving - Verwacht of niet Weinig of niet bewust van hun lichaam:   

Hoe ze ademen Hoe hun hart klopt Hoe hun spieren gespannen zijn

Sterk bewust van hun lichaam:  

Autorijden Bed opdekken met rugpijn

Lichaamsvervreemding: 



Patiënten voelen pijn in een lichaamsdeel dat er niet meer is = fantoompijn of een lichaam niet correct aanvoelen = BBD of body dysmorphic disorder Patiënten hebben het gevoel dat een bepaald deel van hun lichaam niet meer van hun zelf is

Beïnvloedende factoren: o

Chroniciteit v/d pijn

o o o

o

Symbolische betekenis of waarde v/h aangetaste lichaamsdeel Impact, invloed v/e lichamelijk defect op het dagdagelijks functioneren  Belangrijke rol binnen de communicatie Reactie v/d omgeving - Acne - Brandwonden Verwacht of niet, al of niet plots geconfronteerd worden met een lichamelijk defect

2.2 Omschrijving van pijn Model van Loeser:

Vertrekpunt = nociceptie: prikkeling v/d zenuwuiteinden komen er stoffen vrij die zorgen voor een elektrische ontlading v/d zenuwen  fysiologische verwerking v/e pijnstimulus Nociceptie wordt pijngewaarwording op het moment dat ze het pijncentrum in onze hersenen activeert, daar de pijndrempel wordt overschreven en men hierdoor bewust wordt v/d pijn Dit leidt tot de pijnbeleving: een aantal emotionele en cognitieve reacties  psychologische processen die pijn kunnen verstreken of verminderen Pijngedrag: hoe uit iemand zijn pijn Waarneembare gedrag: o o o o

Verbale uitingen Het nemen van medicatie Fysiologische reacties Het al of niet bewegen

Gezichtsuitdrukkingen: o o o o

Optrekken van kaken Bijeen knijpen van neus Ogen die toegaan Optrekken van ogen

Naar de praktijk toe: 1. Dimensies steeds met elkaar overeenkomen Nociceptie > pijngewaarwording bv diabetes voet Duidelijke pijnprikkel, terwijl de persoon geen pijn gewaarwordt en geen pijngedrag vertoont  centrale analgetica: nociceptie intact, maat dempt de pijngewaarwording Pijngedrag > pijngewaarwording bv tijdens de voetbal, aftrekken v/e pleister

Pijngedrag < pijnbeleving bv iemand zich sterk houdt, geen pijn tonen Nociceptie < pijngewaarwording bv gevoelig aan wonden, nog niet aanraken en al roepen

VAAK bij chronische pijn of hyperalgesie Relatie tussen pijn en schade is niet altijd even duidelijk: Pijn Geen pijn

Schade Geen schade Bv. gebroken been Bv. fibro, migraine Bv. necrose Gezond Tussen pijngewaarwording/pijnbeleving & pijngedrag is er een duidelijk discrepantie REPOS (Rotterdam Eldery Pain Observation Scale) = gebaseerd op 10 gedragingen die kenmerkend zijn voor pijn bij dementerende, waarvan 5 te maken hebben met de gezichtsuitdrukking. Andere vertonen dan weer veel pijngedrag, terwijl er niet zoveel pijnbeleving is. Vrijwel onmogelijk om uit het pijngedrag of pijngewaarwording af te leiden hoe ernstig de klachten v/e patiënt zijn Pijnschalen (VAS) & pijnmetingstoestellen = sensor aan de vinger, op basis van 7parameters het juiste niveau van acute pijn vast te stellen

2. Pijngewaarwording ontstaat bij het overschrijden v/d pijndrempel o Pijndrempel = het punt waarop een pijnprikkel net als pijnlijk ervaren wordt  laagste intensiteit v/e prikkel die nodig is om pijn te veroorzaken o Pijntolerantie = het punt waarop een prikkel zo’n intensiteit bereikt, dat het door de betrokken persoon niet langer te verdragen is ‘Hoe lang je het kan uithouden zonder pilletje’ o Pijnweerstand = het verschil tussen beiden - Situationeel - Persoonlijk

Verschillende soorten pijn: Somato Viscero Neuro Psycho

Plaats Nauwkeurig

Tijd Nauwkeurig

Diffuus Referred pain Projectie Variabel

Vaag Verstoord Variabel

Aard Relatie met prikkel Geen relatie Emotioneel Vreemd Emotioneel

Intensiteit Relatie met prikkel Variabel Geen relatie Variabel

1. Nociceptieve pijn 1. Somatogene pijn o Pijn die ontstaat door prikkeling van zenuwuiteinden in de huid, het bewegingsapparaat of de ingewanden. - Mechanisch bv met ellenboog tegen een muur stoten - Thermisch bv hand op vuur leggen 2. Viscerogene pijn o Pijn wordt meestal op een heel andere plaats gevoeld o Plaats, intensiteit en aard net steeds in verhouding tot de eigenlijke beschadiging o Pijn is meestal: - Vager - Emotioneler - Minder betrouwbaar

2. Neuropatisch pijn    

Een defect in het perifere of centrale zenuwstelsel, waardoor er daar spontaan elektrische ontladingen ontstaan Pijn dikwijls geprojecteerd en dus gevoeld wordt in het lichaamsgebied waarmee de zenuwimpuls verbonden zijn  andere plaats dan het defect Verkeerde pijngewaarwording Bv blijvende ischiaspijn na een discushernia

3. Ideopathische pijn  

Iemand klaagt over pijn zonder dat er sprake is van prikkeling v/d huid, de ingewanden of het zenuwstelsel Pijn situeert zich in de hersenen

Definitie = pijn zonder dat men met technische middelen een pathologisch proces kan objectiveren of vaststellen 



Pijn meestal gevoeld als: o Hoofdpijn o Nekpijn o Rugpijn o Buikpijn Hierbij spelen heel wat psychosociale factoren mee en misschien ook enkele nog niet ontdekte fysiologische processen



MEESTAL somatische pijn die psychologische versterkt is = psychogene pijn

Naar de praktijk & behandeling toe is het belangrijk om goed te weten om welke pijn het gaat! Zo kan een simpele kwetsuur die niet goed geneest, door toenemende spanning, steeds pijnlijker worden en op den duur ideopathisch worden EN fantoompijnen 



Veroorzaakt door prikkeling v/d perifeer doorgesneden zenuw, waardoor een signaal wordt gegeven dat pijn opwekt, terwijl er in het eigenlijke lichaamsdeel geen sprake is van enige beschadiging Prikkeling v/h deel in de hersenen waar de prikkels v/h geamputeerd lid binnenkwamen o Na een amputatie kan dit deel door andere hersendelen worden overgenomen, waardoor het oorspronkelijke deel weggedrukt wordt, wat mogelijks fantoomsensatie kan veroorzaken o Veel minder of zelfs niet voorkomt bij aangeboren afwezigheid v/e lichaamsdeel of bij amputaties op vroege leeftijd o FANTOOMPIJN MOET WEL DUIDELIJK ONDERSCHEIDIN WORDEN VAN STOMPPIJN

Definities van pijn: Pijn is een onplezierige, sensorische (fysisch) EN motorische ervaring (psychisch), die gepaard gaat met een feitelijke of mogelijke weefselbeschadiging (ideopathisch) of die beschreven wordt in termen van beschadiging. (International Association for Study of Pain) Pijn is wat de patiënt zegt dat het is en treedt op wanneer hij zegt dat het optreedt (Gaffney & Dunne, 1986)

2.3 Beïnvloedende factoren 2.3.1 De psychosociale voorgeschiedenis Persoonlijkheid  Pijngevoeligheid Pijnpatiënten scoren hoger op neurotische labiliteit  bereidheid tot klagen en het sneller geprikkeld zijn Sterk verband met depressie  wat is de oorzaak en wat is het gevolg is Leidt neurotische labiliteit EN depressie tot meer pijn en pijnklachten, of is de chronische pijn de oorzaak v/h voortdurend beginnen te klagen en het zich niet goed in zijn vel voelen. Verband met depressie: 

Een gemeenschappelijke neurobiologische basis

 

Symptomen v/e gemaskeerde depressie waarbij patiënten hun emoties slecht herkennen Afhankelijk van invaliditeit

Het al of niet veel pijn hebben wordt soms ook gekoppeld aan de manier waarop mensen omgaan met verwachte problemen of het gebruik van specifieke ‘coping’-mechanismen 1. Sensitizers = willen controle over de situatie zodat ze het gevoel hebben invloed te hebben op het gebeuren o Globaal minder pijn 2. Avoiders = willen de bedreigende situatie vermijden en zo ver mogelijk van zich af zetten, door er niet aan te denken en geen vragen te stellen o Lot niet in eigen handen te hebben o Machteloos o Sneller en meer pijn Chronische pijn is minder eenduidig 1. Assimilerende stijl = patiënten die het verminderen en onder controle krijgen van hun pijn als belangrijkste levensdoel naar voorschuiven 2. Accommoderende stijl = in het mate v/h mogelijke hun pijn te aanvaarden, er mee te leven en, los van hun pijn, andere doelen in hun leven na te streven Vroegere ervaringen  Klassieke conditionering  Denken aan Bepalen soms mee of iemand in gelijkaardige omstandigheden pijn zal beleven Kunnen ook negatieve gedachten oproepen & zo de pijnbeleving beïnvloeden Het ouderlijk gezin  Operante conditionering - Beloning - Bestraffing  Modeling - Dingen leren benoemen Tevens leren we van thuis uit aan pijn een bepaalde betekenis te geven Kinderen zien hoe ouders omgaan met pijn:     

Huilen Klagen Houden zich sterk Onmiddellijk naar dokter Thuisblijven van werk

De cultuur Culturele invloeden bepalen mee de betekenis die gekoppeld wordt aan pijn Zo ziet men in de Japanse cultuur pijn niet zo zeer als iets dat steeds overwonnen moet worden, maar als iets dat deel uitmaakt v/d menselijke natuur en ontwikkeling en gedeeld wordt door iedereen. Pijn wordt zo eerder een sociale, dan een persoonlijke ervaring  pijnbeleving Daarnaast heeft een cultuur een impact op het al of niet vertonen van pijngedrag    

In Noord-Europa: zich flink houden In Latijns-Amerika: niet te veel over pijn te klagen en pijn te bekijken als een te dragen lot In Zuiderse en Arabische landen: meer geneigd om hun pijn te uiten onder andere door te klagen In Oosterse landen: pijnexpressie niet echt aanvaard o Gevolg: pijn soms weinig uiten of wachten tot wanneer ze gezien hun onderdanige opstelling naar gezondheidswerkers, hiervoor de toelating krijgen

2.3.2 De pijnpoorttheorie van Wall en Melzack!! Pijnvezels voortdurend impulsen doorgeven naar het ruggenmerg, waar zich een pijnpoort bevindt die er voor zorgt dat deze pijnimpulsen al of niet geblokkeerd worden en doorgestuurd worden naar de hersenen, waardoor er al of niet pijngewaarwordig kan ontstaan Beïnvloed door: o o o

Sensorisch-lichamelijke processen Emotionele processen Cognitieve processen

Factoren die de pijn doen stijgen = poortopeners Factoren die de pijn doen verminderen = poortsluiters ‘Pijnreceptoren in het lichaam zijn verbonden met speciale zenuwbanen die naar verwerkingsgebieden in het ruggenmerg lopen. De pijnsignalen vanuit het lichaam komen dus eerst in het ruggenmerg aan, en worden vervolgens van daaruit doorgegeven naar het brein. Vanuit de hersenen lopen echter ook zenuwbanen terug naar het ruggenmerg.’

Fysisch

Psychisch

Affectief

Cognitief

Poortopeners Moe, toename bewegen, koud, warm, druk, ontstekingen Stress, verdriet, angst, eenzaamheid, vervelen Vroegere ervaringen

Poortsluiters Medicatie, adrenaline, verdoving, massage Trots, goed gezind, controle, vertrouwen Afleiding, positieve

betekenis aan Sociaal Besluit: ‘Kritiek op dit model is dat dit de rol v/h ruggenmerg sterk benadrukt. Een versterking van pijnsignalen kan ook plaatsvinden op het niveau v/d pijnreceptoren, in de zenuwbanen naar het ruggenmerg toe, of in het brein zelf …’ ‘Zo’n 10jaar geleden is daarom door Melzack het neuromatrixmodel van pijn ontwikkelt … Waar het op aankomt is dat het niet gaat om de pijnprikkel zelf, maar om de mentale representatie v/d prikkel in de hersenen.’

 Pijn kan heel sterk de omgeving beïnvloeden Invloed van pijn op nabestaanden:  Taakverdeling binnen een gezin soms grondig veranderen  Dikwijls gaat chronische pijnproblematiek ook gepaard met financiële gevolgen  Ook invloed hebben op de seksualiteitsbeleving tussen de partners  Door al deze factoren pijnproblematiek kan leiden tot relationele moeilijkheden Reactie v/d omgeving: 1. Pijnbeleving sterk beïnvloeden  Emotionele en cognitieve factoren binnen de pijnpoort o Heel bezorgd  als steun ervaren Angst neemt toe overbezorgd (+) bezorgd (+) o Heel geprikkeld reageren, kan leiden tot: - Agressie afstandelijk (-) - Irritatie kwaad (-) - Vermindering van contact  Patiënt voelt zich niet begrepen, nog meer isoleren & meer piekeren 2. Pijngedrag o Operante pijn = pijngedrag na verloop van tijd onder de controle v/d consequenties komt te staan o Onderscheidt 3manieren waarop dit kan gebeuren: (operante conditionering) a. Pijngedrag positief bekrachtigd worden  positieve consequenties - Aandacht - Bemoedering - Medeleven - Financiële steun

b. Pijngedrag negatief bekrachtigd worden (wegvallen van onaangename situaties) - Vervelende taken niet verrichten - Ontslagen v/e aantal verantwoordelijkheden - Minder spanning in huis - Door niet te bewegen heb je minder pijn c. Pijngedrag niet bekrachtigd wordt = gezond gedrag - Uit bezorgdheid mag de patiënt v/d omgeving niets meer doen, alleen maar rusten en medicijnen innemen Besluit:  

Pijn worden sterk bepaald door fysische, psychische en sociale factoren Cranenbrugh werkt deze wisselwerking verder uit, vertrekkend vanuit 3componenten: i. Arousal ii. Emoties iii. Cognitie Deze 3functies zijn verbonden met de 3hiërarchische niveaus v/h zenuwstelsel: i. ii. iii.

Hersenstam Limbisch systeem Basale kernen v/d hersenen en de hersenschors

Tussen deze 3factoren 9interacties: 1. ‘Invloed van pijn op de arousal: door pijn reageren mensen alerter, waardoor er een verhoogde prikkeling mogelijk is.’ 2. ‘Pijn kan andere emoties veroorzaken of versterken zoals angst, depressie, kwaadheid, irritatie enz.’ 3. ‘Pijn heeft ook een invloed op het denken. Pijn kan het denken gaan monopoliseren of allerlei negatieve gedachten opwekken.’ 4. ‘De arousal bepaalt heel sterk de waarneming. Een te grote waakzaamheid kan er zo toe leiden dat relatieve kleine prikkels de pijn al doen toenemen en verhoogt het lichaamsbesef.’ 5. ‘Emoties beïnvloeden allerlei fysiologische processen: de hartwerking, de spierspanningen, de ademhalingsfrequentie. Deze processen hebben ook een invloed op de pijngewaarwording.’ 6. ‘Door het denken, de cognitie kunnen pijnpatiënten gefixeerd geraken op een bepaald lichaamsdeel, wat de angst kan doen toenemen en zo ook de pijn.’ 7. ‘Er is een gemeenschappelijke factor die zowel de pijn als de psychische veranderingen veroorzaakt. Opmerkelijk hierbij is dat emoties en pijn gekoppeld zijn aan een zelfde hersendeel onder andere het limbisch systeem. Binnen de hersenen kan zo een koppeling ontstaan en zo pijn aan bepaalde psychische reacties.’ 8. ‘ De persoonlijkheid van mensen heeft onder andere te maken met het verschil van prikkelbaarheid, stemming en manier van denken. Deze kenmerken hebben ook een invloed op pijnbeleving en pijngedrag.’

9. ‘Tenslotte wijst hij op het belang van omgevingsinvloeden. Hoe we denken is sterk bepaald door omgeving en cultuur; hoe we emotioneel reageren is sterk bepaald door situationele factoren en ook onze psychofysiologische reacties kunnen daardoor geconditioneerd zijn.’

Patiënt

Omgeving/familie

ANGST DEPRESSIE SPANNING ALERTHEID PIEKEREN

Pijn

ONBEGRIP ANGST BEZORGDHEID KWAADHEID ONMACHT

2.4 Voorlopige conclusies  Goede en volledige pijnanamnese: voldoende tijd voor maken kunnen hulpverleners een juiste diagnose stellen en voldoende zicht krijgen op alle beïnvloedende factoren Belangrijke niveaus van een pijnanamnese: 1. Vraag welke pijnniveaus vooral geactiveerd zijn:

- nociceptie - pijngewaarwording - pijnbeleving - pijngedrag  Goede pijnanamnese tracht daarom zicht te krijgen op zowel nociceptie, pijngewaarwording, pijngedrag als pijnbeleving Volgende vragen kunnen hierbij een vertrekpunt zijn: - Hoe uit de pijn zich? Zijn er fysiologische aspecten en hoe zijn die te meten? - Hoe beleeft iemand pijn: welke graad van machteloosheid ervaart hij? In welke mate betekent de pijn een bedreiging van zijn levenssituatie? - Wat weet de patiënt over de pijn? Welke opvattingen heeft de patiënt ten aanzien van pijn en hoe zijn die meetbaar te maken?

2. Psychosociale voorgeschiedenis in kaart brengen -

Welke pijnervaring heeft de patiënt reeds meegemaakt in zijn vroeger leven? Spelen andere leerprocessen mee? Is er sprake van operant pijngedrag? Wat is het effect van zijn pijnklachten en pijngedrag op de omgeving? In welke mate probeert hij secundaire objectieven na te streven? Wat is de invloed v/d familiale en culturele context v/d pijn patiënt?

3. Nagaan om welke soort pijn het gaat 4. Goed de gevolgen v/d pijnproblematiek in te schatten - Wat zijn de gevolgen op stoornisniveau, op beperkingsniveau en op handicapniveau?

Wat speelt er nu een rol? 

Probleem van onder- en overrapportage door de patiënt o Onderraportage gevolg zijn v/d gedachte bij patiënten dat ze pijn maar moeten aanvaarden o Overraportage te maken hebben met de vrees door de hulpverlener niet au serieus genomen worden of het gevoel niet zonder medicatie verder te kunnen



Intensiteit van geringe pijn vaak overschat wordt en die van hevige pijn onderschat

2.5 Pijnbehandeling vanuit psychologisch perspectief Een goede pijnbehandeling = te kijken op welke niveaus de pijn behandeld kan worden 

Causaal  de oorzaak v/d pijn probeert weg te nemen bv appendixoperatie, wondgenezing, stressreductie



Symptomatisch  patiënt te helpen op een redelijk niveau te functioneren, om te voorkomen dat acute pijn chronisch wordt of omdat niets anders mogelijk is

a. Medicatie Voordelen: 

 

Vast stramien o Pijn voor is en zo er voor zorgen dat de patiënt niet naar pijnstillers moet vragen Op vraag v/d patiënt Gevoel geven dat de pijn onder controle wordt gehouden

Nadelen:  

Bij een strikte toepassing  patiënt soms geen medicatie krijgt wanneer hij het nodig heeft Toediening volgens een vast stramien zou dus in bepaalde gevallen verslaving in hand kunne werken

Bij chronische pijnpatiënten:  

Voorkomen dat er steeds sterkere medicatie moet gegeven worden Pijnpomp  patiënt deels zelf zijn pijnstillers te laten toedienen o Gevoel zelf iets aan zijn pijn te kunnen doen o Gevaar: te veel of te weinig en te laat pijnmedicatie krijgt

b. Placebo Definitie: Een placebo is een medische behandeling die bij een patiënt een bepaald effect teweegbrengt, niet vanwege haar specifieke aard, maar wegens de impliciet of expliciete therapeutische bedoeling ervan. Voor het effect van placebo’s bestaan er verschillende mogelijke verklaringen: 1. Geven v/e placebo de angst v/d patiënt verminderen  Bijdragen tot pijnverminderig  Vooral werkt bij mensen waarbij er sprake is van angst 2. Placebowerking vooral te maken met verwachting

 Bewust cognitief proces 3. Placebo-effect vooral het gevolg v/e onbewust leerproces, klassieke conditionering  Placebo’s afwisselen met medicatie: conditionering uitdoven 4. Binnen de psychoanalyse ‘overdracht’ noemt  Verklaring v/h placebo-effect gezocht in de relatie tussen arts en patiënt Placebo’s gegeven worden binnen een goed placebo-klimaat: 

Houding v/d patiënt tegenover de arts of hulpverlener: gelooft men in deze mensen en hun behandeling of niet - Placebogevoelige mensen - Placeboweestandige mensen: rigide, kritische en defensief ingesteld zijn  Persoonlijkheid speelt een belangrijke rol

  

De vorm, het uitzicht en de prijs v/h placebo De aard v/d klachten/symptomen - Enkel werken als patiënt bewust is v/d symptomen De wijze waarop placebo’s worden...


Similar Free PDFs