Samenvatting APT PDF

Title Samenvatting APT
Author Ruth Mestdagh
Course Actuele pedagogische thema's
Institution Hogeschool Gent
Pages 42
File Size 1.1 MB
File Type PDF
Total Downloads 281
Total Views 1,099

Summary

Actuele pedagogische thema’s1 Basisinzichten van de pedagogie PEDAGOGISCH OPTIMISME 2 principes  Pedagogisch optimisme= mensen worden niet bepaald door hun aanleg, ze worden beïnvloed door opvoeding , vorming en onderwijs  Handelen om ontwikkeling van kinderen te stimuleren  Kinderen zijn zelf ...


Description

Actuele pedagogische thema’s 1 Basisinzichten van de pedagogie  PEDAGOGISCH OPTIMISME  2 principes  Pedagogisch optimisme= mensen worden niet bepaald door hun aanleg, ze worden beïnvloed door opvoeding, vorming en onderwijs  Handelen om ontwikkeling van kinderen te stimuleren  Kinderen zijn zelf handelende en zelf denkende subjecten  Kind aanspreken op wat het nog niet is, benaderen als zelf handelend en zelf denkend subject  activiteit en zelfstandigheid oproepen  Aanleg= kunnen leren (hier zit een hint om te weten wat ze kunnen leren, hoe ver hun grenzen ongeveer liggen)  Milieu= oproepen tot activiteit  leidt tot zelfverantwoordelijke zelfbepaling (mondigheid) (rol milieu: zoveel mogelijk prikkels aanbieden zodat de aanleg tot uiting komt)  ONTWIKKELINGSVERLOOP EN OPVOEDING  Verschil tss ontwikkelingspsychologie en pedagogie  Ontwikkelingspsychologie  Beschrijvende wetenschap  Doen onderzoek op verschillende domeinen en beschrijven wat je kan verwachten op een bepaalde leeftijd  beschrijven dit enkel, doen er verder niks mee  Niet waardegeladen, staat vast en is meetbaar  Pedagogie  Handelingswetenschap  Wetenschap gebaseerd op de overtuiging van waarden en normen  wat zou je kunnen doen om die ontwikkeling te stimuleren  Algemeen: levensloopperspectief of life span viewpoint  Levensloopperspectief: benaderingswijze, geen theoretisch concept  Belangstelling ontstaan door groeiende levensverwachting van laatste generaties  Andere manier om te kijken naar ontwikkeling  Van conceptie tot dood  Onder invloed van sociaal culturele veranderingen  Veranderingen per fase en interrelationele beïnvloeding binnen en tss die fases  Bv 1960, kantelmoment in economie. Veel industrie  tegelijk ook emancipatie beweging die zich verzette tegen de autoritaire cultuur  Uitgangspunten:  Op elk moment id ontwikkeling is individu vatbaar voor veranderingen  Meer dan enkel formatieve fase: bepaalde periode waarin je veel zou aanleren  Kwantitatieve veranderingen  ander niveau, andere graad  Kwalitatieve veranderingen  van een andere aard, ander type, andere inhoud  vb met ouder worden vertraagt snelheid waarmee gehandeld wordt  niet noodzakelijk om trager te praten tegen die mensen  Veranderingen zijn veelzijdig qua patroon 1

Vb sommige volwassenen leren sneller door handelingen uit te voeren, andere door handleiding te lezen,.. 3 oorzaken van veranderingen id menselijke ontwikkeling  Normatieve effecten vb biologisch rijpingsproces  Gebeurtenissen die alle mensen op dezelfde leeftijd meemaken  Blijvend  Niet-normatieve effecten vb werkloosheid  Onverwachte gebeurtenissen  Treffen niet elk individu  Cohorteffecten  Beïnvloeding door de tijdsgeest, gevolgen van periodes die iedereen treffen  Cohort: groep die geboren is in hetzelfde jaar Nieuwe bevindingen:  Verschillen tss individuen nemen toe doorheen de levensloop  Leeftijd vs sociaal culturele veranderingen  Hoe ouder: hoe groter aantal veranderingen, hoe groter impact sociaal culturele veranderingen vb WOII heeft andere impact op volwassenen dan op kind  Beïnvloedbaarheid vh intellectueel functioneren id late volwassenheid is onderwerp van onderzoek  Ging ervan uit dat intellectuele vermogens vanaf volwassenheid verminderde en leervermogen na volwassenheid afnam  Studies blijven beperkt  Vb (sociaal culturele veranderingen) sommige kinderen zijn nog niet zindelijk als ze naar school gaan  ouders zijn meer gaan werken waardoor ze er geen tijd voor hebben, of ze zijn meer beschermend naar hun kinderen toe ‘laat kind, kind zijn’ => door de vernieuwde pampers zijn hun billen nog droog dus krijgen ze geen feedback van hun eigen lichaam dat ze in hun broek hebben geplast, vroeger katoenen doeken en voelden ze dat het een onaangenaam nat gevoel was Pedagogische implicaties  Verbreding van concepten en doelstellingen in onderwijs en opvoeding  Normatieve ontwikkelingstaken  Individuele variabiliteit bv individueel traject  Sociaal culturele veranderingen  Aanpassingen van instructiestrategieën  Diversiteit in intellectuele vaardigheden  andere vormen van begeleiding en instructie  Nieuwe relevante thema’s  Gezondheid en welzijn vb invloed levensstijl en aanpak op ontwikkeling  Ouderschap en onderwijs vb ouderschap staat onder sociale druk  Diversiteit in sociaal-culturele context vb omgaan met gender  … 







 PEDAGOGISCHE RELATIE (4 KENMERKEN)  Ouder kan niet om zijn verantwoordelijkheid heen  Baby is helemaal afhankelijk van verzorging  Wettelijke bepalingen vb ouders verantwoordelijk tot 18j  Ook in onderwijs: ouders blijven verantwoordelijk 2

 Pedagogische relatie is gepreïntendeerd  Ouder is verantwoordelijk voor het kind en dat is onomkeerbaar  Intentie die vooraf vastligt  Kinderen kunnen niet verantwoordelijk gesteld worden voor wat de ouders uitsteken  zit vooraf een intentie in dat je die rollen niet kan omkeren => parentificatie is afwijking, niet normaal  Kind kan niet verantwoordelijkheid opnemen voor ander kind uit gezin  Pedagogische relatie heeft een boven-en ondergrens  Gezagsrelatie van bij de start  niet de macht  Van zodra taal verworven is door kind, wordt gezag bevraagd en vraagt opvoedingsgedrag om motivatie  Tot aan zelfverantwoordelijke zelfbepaling  eigen afgewogen keuze van waarden en normen  Pedagogische relatie is tweezijdige relatie  Invloed vd ouders op kind  Invloed vh kind door actief mee te doen: kind zet ouders aan tot opvoeden

2 Kindbeelden  BELANG VAN KINDBEELDEN = manier waarop volwassenen zich denken te verhouden t.o.v. kinderen = sociaal construct, beïnvloed door een bepaalde tijdsgeest  Ontstaat binnen een maatschappelijke context en beïnvloed onze manier van hoe wij kijken naar dat kind  Bv kleuter, is creatief, inventief, koppig => wij kijken naar kinderen alsof ze fantastisch zijn. Toch moeten we grenzen stellen want later zullen ze zich ook aan bepaalde grenzen moeten houden. Bewust worden over hoe je naar kinderen kijkt, dit stuurt je eigen handelen in omgang met kinderen.  Belang: ons opvoedend handelen wordt heirdoor bepaald  Kindbeeld: wijze waarop je naar kinderen kijkt, veelal ingegeven door je eigen opvoeding en door de maatschappelijke context waarin je opgroeide  HISTORIEK  Middeleeuwen  Kind = onbestaande  ‘aapje zonder schaamte’ (schaamte en schuldgevoelens ontstaan pas rond 2j)  Gezin kent geen affectieve functie  Oorzaak: hoge kindersterfte  Vanaf leeftijd van 6à7 jaar: opgenomen als volwassene  Arbeidskracht  Kinderen worden gezien als miniatuur volwassenen  Weinig afbeeldingen van kinderen, geen speelgoed in schilderijen,..  17e – 18e eeuw  Empirisme  Filosofische stroming  Kennis komt voor uit ervaring  waarnemen staat centraal  John Locke  tabula rasa: onbeschreven blad 3

Kind is potentieel gevaarlijk: gevaar dat het ongeschreven blad volgeschreven wordt met verkeerde dingen, wordt een gevaar voor de maatschappij => grote verantwoordelijkheid milieu  Geloof in kneedbaarheid: kind komt ter wereld en heeft nog niets, het is aan milieu om ervaringen aan te bieden en zo het kind te laten ontwikkelen  Rationalisme  De rede is de meest betrouwbare bron van kennis  Steunt vooral op theoretische kennis  Onderwijs is gericht op kinderen van adel of rijke klasse  De Verlichting: waarheid kan enkel bewezen worden door theorie en verstand  Mens is van nature gelijk, milieu is bepalend voor de ontwikkeling  Opvoeding speelt hierin belangrijke rol  Jean Jacques Rousseau  Kind is van nature goed  opvoeding noodzakelijk, zorgen dat kind zich kan ontplooien. Als het kind slecht wordt dan is dat door het milieu  Kind leert door de gevolgen van zijn gedrag. Opvoeder moet mogelijkheden scheppen voor interactie en zo opvoeding controleren  19e eeuw  Steeds meer aandacht voor het kind op verschillende levensdomeinen  Periode van industrialisatie:  Slechte leefomstandigheden en hygiëne onder de arbeidersbevolking leidt tot hoge kindersterfte  20e eeuw  3 belangrijke wetten  1889 wet op de kinderarbeid  Bescherming voor de kinderen maar ook een inkomen minder  Ontstaan van veel afwijkend, lastig gedrag  bestonden nog geen scholen, kinderen verveelden zich..  1912 wet op kinderbescherming  Overheid beslist dat ouders niet in staat zijn om voor hun kind te zorgen. Overheid neemt kinderen weg als ze lastig gedrag vertonen en steken ze in een instelling  niet houdbaar want instellingen worden betaald door de overheid  1914 wet op leerplicht  Kind mag niet zomaar op straat lopen, als kind thuis is moet het naar school gaan vanaf 6j.  Krijgen waarden en normen mee van de ‘normale’ mensen en niet van de arbeidersklasse  Krijgen morele opvoeding, om ze in het gareel te laten lopen  aanvankelijk geen lezen en schrijven maar ‘je moet luisteren naar je baas’…  Aandacht voor het kind en de bescherming vh kind neemt steeds toe  Lea Dasberg: ‘Groot brengen door klein houden’  Jeugdland: vormt voor de jeugd een afscherming van de volwassenwereld  Idee ‘pedagogisch verantwoorde’ ontstaat, normen vd middenklasse worden als ideaal beschouwd  Kinderen en jongeren krijgen door die bescherming onvoldoende mogelijkheden om zelfstandig te worden  1989: Verklaring van de kinderrechten  Gaat samen met bepaalde plichten die ze hebben 

4



Aandacht voor het kind vanuit economische belangen  Kind is niet alleen toekomstig producent (als arbeidskracht), maar ook consument  Productie van speelgoed  Aandacht gezonde voeding  Kinderkleding  Ontspanningsindustrie

 HEDENDAAGSE KINDBEELDEN (5)  Maagdelijk kind  Dominant kindbeeld id opvoederswereld  Kind is een leeg vat en de opvoeder voorziet het van kennis, identiteit en cultuur  Tabula rasa van John Locke  Nadruk op de eerste levensjaren  Finaliteit ligt id volgende jaren  Herkenbaar in ontwikkelingsfasen = sociaal en cultureel gegeven  Vooral empirisch onderzoek, focus op overeenkomsten, gemiddelden en normen  weinig aandacht voor diversiteit   normalisatie  Kenmerken van kinderen statistisch vastleggen, gemiddelden, normen,…  Die norm geldt voor alle kinderen = normalisatie  Kinderen die niet beantwoorden aan de norm= ab-norm-aal, pathologie   decontextualisatie  Bestuderen het kind of de dyade kind-moeder zonder rekening te houden met sociale, economische of culturele status vb verklaring van kindersterfte in 19e eeuw: onbekwaamheid vd arbeidersklasse  In het Westen vaak middenklasse als subject van onderzoek, maar universele conclusies getrokken   naturalisatie  Ontwikkeling is natuurlijk en universeel en behoort tot de natuurwetten  Vb studies over belang vd moeder, geborgenheid (Bowlby, Harlow,..)  Gevolg: moeder niet alleen natuurlijke band, maar bovendien verantwoordelijk  Onschuldig kind  Romantiek – Jean Jacques Rousseau  Kind is naïef, onschuldig, primitief  Denken in tegengestelden: kind vs volwassene  Kinderen kunnen en mogen dromen, volwassenen niet => Peter Pan syndroom (kinderen moeten kind kunnen zijn)  Roept vertedering en bescherming op  Enerzijds nadruk op zelfexpressie, zelfontplooiing  Anderzijds beschermen tegen gevaarlijke invloeden vd volwassenen  Kindwereld met nadruk op natuurlijkheid, veiligheid, continuïteit en bescherming  Vaak verwittigingen bij nieuwe hypes: gevaar van computers, gevaar van chatten, gevaar van internet…  Kind is weerloos, ondergaat… (Bobo experiment over agressie)  Perverse kind  Komt uit zelfde tijdsgeest (18e eeuw)  Schijnbaar tegengesteld met onschuldig kindbeeld, maar zit op één continuüm 5

Kind is ‘geregeerd’ door natuurlijke instincten en primitieve driften (zelfde als onschuldige kind), beschavende invloeden kunnen dit overstijgen tot rationele en morele samenleving  Nauw verbonden met idee van erfzonde  vond daardoor gemakkelijk zijn weg id Westerse Christelijke wereld  Zelfopvoeding: zich richten naar de rede om instinctmatige natuur te beheersen en ontwikkelen vd eigen natuurlijke aanleg (Kant)  Vindt zijn uitwerking in jaren 60-70: Freudianen, anti-autoritaire stroming…  Uitgangspunten:  Kindertijd is bepalend voor verdere ontwikkeling  Ouders spelen daar grote rol in  Opvoeders hebben de taak om de emoties te reguleren  Kind is mondig = doel  Onschuldig – pervers: voor beiden o Kindertijd is bepalend o Grote rol van de ouders o Reguleren van emoties o Kind in een ‘nog-niet’ positie waardoor geen recht op het nu (Jeugdland van Lea Dasberg) o Gaan er allebei van uit dat kinderen wezens zijn die moeten beschermd worden  Mondig kind  Mondigheid vh kind centraal van id 18e eeuw, maar als opvoedingsdoel  = in staat zijn tot het vormen van een eigen oordeel  Voor Locke: worden tot een gentleman, zich schikken naar maatschappelijke normen en tevens gefundeerd oordeel  Voor Rousseau: bereiken van intellectuele morele zelfstandigheid  Vanaf 20e eeuw twee betekenissen ah mondige kind  Evolutie id betekenis  ‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’ als einddoel vd opvoeding (Langeveld)  Opvoedend gedrag is erop gericht om het kind mondig te maken  Einde jaren ’60 kritische positie innemen is een pedagogische doelstelling (Adorno)  Mondigheid als gegeven: ‘participeren’ = vraagt om erkenning van mondigheid van kinderen  Mondigheid en weerbaarheid  basis om keuzes en oordelen te uiten en zo te participeren  Mondigheid als gegeven in verschillende levensdomeinen bv participatieraden in onderwijs, kind wordt bevraagt tijdens scheiding,…  Wat is mondigheid?  Complexe situaties kunnen doorgronden  Kunnen anticiperen op de gevolgen van eigen doen en laten,  In staat zijn rekening te houden met de omringende gemeenschap  Respect te betonen jegens anderen onder erkenning van eigen beperkte kennis, inzicht en ervaringen  Afgewogen, zelfstandig oordelen en consistent handelen  Plichtsbesef, zorg, verantwoordelijkheid voor de ander  Economisch kind  Economie is motor van onze samenleving  Kinderen zijn stilaan marktsegment geworden  1970: postmodernisme 

6

Kinderopvang als voorbereiding op school, nu investeren in de brains voor de toekomstige generatie (marktgerichte kindbeeld)  Nood aan vrouwen op arbeidsmarkt  vrouwen ah werk betalen belasting, die inkomsten kunnen dienen voor kinderopvang  Versus schadelijk om kinderen in de kinderopvang te laten (achtergestelde groepen) en onze kinderen zijn de toekomst Tweens: kinderen tss 11 en 15 jaar. Puberteit begint vroeger  leidt tot vroege fysieke en mentale rijping van deze leeftijdsgroep. Zij kunnen vrij hun geld besteden naar eigen keuze 



!!!!!!!!! (EX. Wat gebeurt er maatschappelijk en hoe vertaald zich dit in het kindbeeld? Casus kunnen linken aan bepaald kindbeeld)  Dus: tijdsgeest --------------------------------------------------  heersend kindbeeld -

Middeleeuwen: kindsterfte

-

Geen apart kindbeeld

-

De Verlichting  Empirisme: Locke  Romantiek: Rousseau

-

Eerste aandacht voor het kind  Maagdelijk kindbeeld  Onschuldig of pervers kindbeeld

-

19e eeuw: industrialisering  Meer aandacht voor de kinderen als aparte groep  Kinderen moeten beschermd worden

-

20e eeuw: Jeugdland/ kinderrechten Welvaart: kinderen zijn consumenten

-

Het mondige kindbeeld

-

Kinderen zijn onze toekomst

-

Het economische kindbeeld

 Rode draad doorheen kindbeelden: - Toenemende nadruk op het kind - Focus op behoeften van kinderen vanuit ontwikkelingspsychologisch onderzoek OF is opvoeden keuzes maken in waarden en normen.. - Kinderen zijn een aparte groep met eigen kenmerken – ook aparte kinderrechten - Druk op de schouders van de moeders. Stilaan nieuwe vaders.. - Ethnocentrisch aspect. Minority die beeld opdringt aan majority groep

3 Opvoeden vandaag  PEDAGOGISERING  Toenemende invloed van het pedagogische op het dagelijkse leven van kinderen: institutionalisering en professionalisering  Groeiende bemoeienis van ouders met de opvoeding van de kinderen: overprogrammeren door de ouders  ‘curling ouders’: ouders effenen het pad al voor de kinderen  In functie van de gewenste ideologie: vb jeugdwerk 7

Jeugdwerk is niet vrij van ideologie, welke waarden en normen gebruiken ze en welke waarden en normen vind ik belangrijk  Bescherming van kinderen door volwassenen, ‘kinderland’  Leidt tot veel nieuwe thema’s id opvoeding  Veel druk op kinderen door te toenemende bemoeienis, professionalisering en bescherming van kinderen  Nieuw thema: bv jongeren zijn vermoeid, vroeger zou dit niet denkbaar zijn want jongeren werden gezien als energiek enz 

 JACHTIGE EN PRESTATIEGERICHTE MAATSCHAPPIJ  Druk, druk, druk…: invloed op onze identiteit die vorm krijgt vanuit de omgeving  Identiteit krijgt vorm door interactie individu – maatschappij  Eind jaren ’80: aandacht voor competitiezin  Even later: uitbreiding van sociale media  Leidt tot groot gevoel van eenzaamheid  Succesverhalen worden gepost, iedereen is bezig met zichzelf  We zijn sociale wezens  Hebben andere mensen nodig  Gedachte dat succes en geluk iets is waar we zelf voor in staan  leidt ertoe dat pijn, verdriet.. ook onze eigen schuld is => sociale stoornissen nemen toe  Vandaag: veel belang gehecht aan  Werk hebben  Succesvol zijn  Meetbare resultaten  organisatie moet kunnen aantonen dat ze doelen hebben behaald  Flexibel zijn  Bv uren kunnen aanpassen, werkgever bedoeld dat je altijd bereikbaar moet zijn  Gevolg: meer werkverzuim, burn-out,…  meer werk voor de blijvers…  Meritocratie  ‘je moet het als individu maken op basis van je eigen inspanningen’  wat je meemaakt/bereikt, heb je zelf verdiend!  Succes  Verdriet  Is je eigen probleem, je moet maar ondersteuning zoeken, aan mindfulness doen…  Gevolg: faalangst bij jongeren  Vb grote schooluitval, zelfverminking, zelfmoord,…)  Grote prestatiedruk al van in de kleuterklas: kinderen moeten in de kleuterklas al goed zijn, succesvol.. anders naar de zorgleerkracht…  We passen het kind aan, aan het systeem en niet het systeem aan het kind  Kinderen worden door hun onderwijscarrière geduwd, nauwelijks tijd om een eigen tempo te ontwikkelen  Loopt het fout…  Dan wordt met de vinger naar de ouders verwezen  Kind = statussymbool  Opvoedingsboeken  Door die boeken is er nog meer druk op ouders want ouders die dit lezen twijfelen al over hun handelen  Gevuld met morele idealen: do’s and dont’s 8

 Moralen van de middenklasse en hogere klassen  Weinig rond psychologie van het ouderschap (is heel recent onderzoek)  Individualisering  Steeds minder steun door een sociaal netwerk  Afspraken binnenskamers besloten en minder ‘getoetst’  Persoonlijk project  Mensen vaak kritiek geven op elkaars opvoeding  minder solidariteit  Helpt wanneer ouders naar elkaar luisteren en elkaar steunen  eigen kwetsbaarheid onder ogen zien  Nieuwe invalshoek  Lifespan review  Ouders zijn niet alleen opvoeders, ook mensen met een recht op een volwaardige psychologische subjectiviteit  In ouderbegeleiding ontbreekt vaak het gezichtspunt vd (ontwikkelings)psychologie vd ouder  situatie en hun eigen standpunt worden vaak niet in aanmerking genomen  ‘Borderline times’ (Dirk De Wachter)  Onze huidige maatschappij vertoont signalen van een borderline en is dus ziekmakend  9 criteria waarbij 5 voldoende is om diagnose te stellen  Verlatingsangst/ eenzaamheid  Iedereen heeft de opdracht zichzelf maximaal te ontplooien  leidt tot eenzaamheid  Tegelijk blijven zoeken naar geborgenheid in gezin of kleine gemeenschap  leidt tot verlatingsangst  Instabiele en intense relaties  Relatie moet gestoeld zijn op liefde  maakt het intenser maar ook kwetsbaarder en instabiel  Wegwerpcultuur: onze relaties moeten leuk zijn, nu  Snelle maatschappelijke veranderingen leiden tot versneld tijdsbesef  vraagt een steeds groter aanpassingsvermogen, alles moet in het NU gebeuren  Onaangepaste agressiebeheersing  Zinloos geweld, geweld als tijdverdrijf wordt een nieuw fenomeen  vandalisme, hooliganisme  Media zorgt voor gewenning aan geweld  Identiteitsstoornissen  Moeten kiezen en doen...


Similar Free PDFs