Samenvatting-Financial-Management alles wat je moet kennen voor het examen PDF

Title Samenvatting-Financial-Management alles wat je moet kennen voor het examen
Course Management accounting
Institution Arteveldehogeschool
Pages 138
File Size 8.9 MB
File Type PDF
Total Downloads 103
Total Views 170

Summary

Samenvatting-Financial-Management alles wat je moet kennen voor het examen...


Description

FM – Corporate Finance Inhoudsopgave Hoofdstuk 5: de jaarrekening

2

Liquiditeit Beheer van bedrijfskapitaal Liquiditeitsratio’s Cashconversiecyclus en rotatiesnelheden

10 10 20 22

Solvabiliteit – Rendabiliteit

28

Solvabiliteit Rendabiliteit Financieel evenwicht

28 36 37

8.3 Kasstroomanalyse (cashflow) Kasstroomanalyse (analyse van de cashflow) Kasplanning (liquiditeitsbudget)

38 38 52

Investeringsanalyse (Capital budgeting)

54

Aandelen

65

Beursintroductie – Initial public offering (IPO)

71

Obligaties en mezzaninefinanciering Obligaties Mezzaninefinanciering

85 86 97

Kredietfinanciering Financiële instellingen: korte termijn Kaskrediet Straight loan Factoring Lange termijn kredieten Investeringskrediet Financiële leasing Roll-overkrediet

104 104 104 107 109 117 117 118 119

VC BA Crowdfunding overheidssteun Early stage financing Early stage financing: winwinlening Early stage financing: tax shelter Overige overheidssteun Startlening Crowdfunding Trends Crowdfunding: belang Crowdfunding: kenmerken Crowdfunding: modellen (p.109) Crowdfunding: voordelen Crowdfunding: nadelen Crowdfunding: regulering

121 122 122 123 125 126 126 126 128 129 130 131 132 132

1

Durf-/risicokapitaal (p.111) 132 Risicokapitaal: kenmerken 134 Risicokapitaal: criteria waaraan ondernemingen moeten voldoen om geld te kunnen krijgen 136 Risicokapitaal: verschil tussen kredietfinanciering en venture capital 137 Business angels 137 Business angel netwerk (BAN) 138

Hoofdstuk 5: de jaarrekening De jaarrekening: toepassing

 Zie Excel-bestand Canvas/Modules/Corporate Finance/H5 Toepassing opgave

2



     

Winst wordt als volgt verdeeld:  80.000 EUR zal uitgekeerd worden  Rest, 50.000 EUR, wordt gereserveerd/overgedragen Lange termijnschuld: 250.000 EUR waarvan 40.000 binnen jaar moet terugbetaald worden Openstaande facturen a leveranciers: 100.000 EUR Openstaande facturen van klanten: 270.000 EUR Investeringen tijdens het boekjaar: 140.000 EUR Voorraad is gestegen met 30.000 EUR (zie RR) Liquide middelen bedragen 230.000 EUR

3

De jaarrekening: passiva   

Eigen middelen vreemde middelen Interne middelen externe middelen Directe middelen indirecte middelen

1. Eigen vermogen Vreemd vermogen

4

Schuld moet je terugbetalen! Dit is het verschil tussen Eigen vermogen en Vreemd vermogen (schuld) 2. Interne middelen Externe middelen   

Eigen middelen: €60 Kosten: €6/burger o Grondstoffen, loon, … VKP: €7  Opbrengst (10 stuks): €70

Stel dat je 60 euro hebt, maar je hebt dat geld niet direct nodig (= op overschot) Je wil met die 60 euro een activiteit starten  Spitbugers verkopen De kost van 1 Spitburger is 6 euro en de VKP is 7 euro  DUS 1 euro winst per burger  De opbrengst van die 1 euro  Je kan 10 hamburgers maken met je 60 euro  dus winst is 10 euro

5

Voordelen  Lange tijd ter beschikking  Noodzakelijk om externe middelen aan te trekken  Financiële onafhankelijkheid  Buffer  Kosteloos?  Groei? Je hebt er geen interest op moeten betalen! Maar je had met die 60 euro ook iets anders kunnen verkopen wat meer had opgebracht  dit is de opportuniteitskost = alternatieve winst dat je met een andere activiteit had kunnen maken

6

Als andere bedrijven willen groeien dan kan het interessant zijn om te kijken naar externe middelen (geld van andere mensen of organisaties) 3. Directe middelen Indirecte middelen

7

Verschil tussen directe en indirecte middelen Direct: een persoon of een bedrijf investeert rechtstreeks in een bedrijf, ze weten waar ze investeren Indirect: mensen zetten geld op spaarrekeningen, lange termijnrekeningen bij de bank en de bank beslist wat er met dat geld gebeurt 



Directe middelen  Rechtstreekse investeerder  Tussenpersoon heeft vnl. administratieve functie  Vb: Indirecte middelen  Geen contact met investeerder  Tussenpersoon transformeert geld qua looptijd, bedrag, risico en plaats  Vb:

Indien wij als klant een aandeel kopen via de beurs van Coca Cola dan is dat een directe investering (de beurs brengt organisaties bij elkaar, maar het blijft een directe investering, want wij weten waarin we investeren en hoeveel) Crowdfunding is een vorm van directe investering, want als investeerder weet je precies in welk bedrijf je investeert en hoeveel

8

Kahoot Bij indirecte middelen weet de investeerder niet in welk bedrijf/zij zij precies investeert  JUIST Aandelen van aandeelhouders zijn steeds interne middelen  FOUT: interne middelen zijn de middelen die van de oprichters zijn  maar als ze willen groeien kunnen ze aan aandeelhouders geld vragen dus dit zijn externe middelen Bankfinanciering is vorm van directe financiering  FOUT: vorm van indirecte financiering Directe financiering kan aangetrokken worden op financiële markten  JUIST Liquide middelen zijn bron van financiering  FOUT Time to study Toepassing -> zie case uit boek, fase 2: p.8-13 Hoofdstuk 5: p.41-48

9

Liquiditeit Inhoud p.141-157 

 

(Beheer van) bedrijfskapitaal  Nettobedrijfskapitaal  Behoefte aan nettobedrijfskapitaal  Nettokaspositie Liquiditeitsratio’s Cash conversion cycle en rotaties

Beheer van bedrijfskapitaal 1. Gezonde financiële structuur 1 (P.141)

Blijft aantal dagen in bedrij = financieren met investeringskrediet lening auto = lening vb 4 jaar Gebouw = 20 jaar

10

Vereenvoudigde balans Vast actief met eigen vermogen en vreemd vermogen LT Vlottende actie met vreemd vermogen KT Nettobedrijfskapitaal (NBK)

Uitgebreid vast actief financieren met permanent vermogen Permanent vermogen (=netto bedrijfskapitaal; best pos; uitgebreide vast activa allemaal op LT gefinancierd worden) Permanent vermogen = financiering op LT

11

2. Gezonde financiële structuur 2  Kortetermijnactiva Kortetermijnactiva; schulden op KT termijn aflossen OPGEPAST: klanten geen geld, voorraad slecht, te oud, niet meer in de mode,… Nettobedrijfskapitaal (NBK)

Voldoende vorderingen en voorraden! Vlottend actief is nodig op KT termijn schulden terug te betalen Voldoende vlottende active die snel omgezet worden om schulden op KT terug te betalen 2 berekeningswijzen:  Permanent vermogen – uitgebreide vaste activa: mate waarin onderneming uitgebreide vaste activa kan financieren met langetermijnmiddelen 

Beperkt vlottende activa – vreemd vermogen op korte termijn (BVA – VVKT): mate waarin onderneming haar kortetermijnbetalingsverplichtingen kan terugbetalen

Activa worden gefinancierd; schulden NIET  zij zijn de financiering van de activa Codes: 

Permanent vermogen – UVA = 10/15 + 16 + 17 - 19 – 20 – 21/28 – 29



BVA – VVKT = 29/58 – 29 – 42/48 – 492/3 Gebruiken voor rapport maar niet op examen! 12

Geen uitgebreide balansen, enkel beknopte op examen = idee van ratio kennen en in grote lijnen weten hoe je het moet berekenen Exploitatiecyclus

Exploitatie = dagdagelijkse activiteit, functioneren van een bedrijf

Voorraad aankopen maar betaalt nog niet pas na verkoop Geld zit niet vast

Behoefte aan nettobedrijfskapitaal

13

Exploitatiecyclus Financieringsbehoefte om:  Handelsgoederen/grond- en hulpstoffen te kopen  Grond-en hulpstoffen, goederen in bewerking en bestellingen in uitvoering te verwerken  Verkopen aan klanten te financieren Spontane/automatische financieringsbronnen:  Betaling leveranciers uitstellen  Werknemers en derden betalen na levering van prestaties  Als dit niet volstaat: behoefte aan nettobedrijfskapitaal>0 Vb wachten met leveranciers te betalen tot klanten hebben betaald Betaling leveranciers uitstellen (= leverancierskrediet) = belangrijkste financieringsbron op KT     

Overschot aan nettobedrijfskapitaal (-) BKB KT exploitatieactiva – exploitatiepassiva KT =3+40/41+490/1-44-45-46-47/48-492/3 p.144

BKB = behoeft aan netto bedrijfskapitaal Formule voor rapport

P. 144 Boek!

P144 in handboek: erbij schrijven:

14

Bedrijfspassiva : overige schulden (geen dividenten) < 1j handelsschulden < 1j overlopende rekeningen schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen,… schulden > 1 jaar die binnen het jaar vervallen (niet-financiele) BKB= bedrijfsactiva – bedrijfspassiva Bedrijfsactiva: Handelsvorderingen en overig vorderingen Bedrijfspassiva voldoende groot om bedrijfsactiva te financieren

 

Vaak positief (vb. kleinere, industriële ondernemingen) o  Financiering nodig! Soms negatief

Korting van 2% bij contante betaling, of 30 dagen betalingsuitstel? Behoefte best negatief! = goed voor liquiditeit Vaak toch positief; kleine ondernemingen, industriële ondernemingen,… Negatief bij horeca, supermarkt (weinig vorderingen; meeste klanten betalen contant) Bouwsector; veel voorraden, veel vorderingen = pos behoefte (vraag zie notities) Verschil tussen NBK en BKB

Vlottende exploitative active – exploitative passive =BKB

Nettokaspositie (NKP) (p. 145)

15

  

= NBK – BKB of = Geldbeleggingen + liquide middelen – financiële schulden KT Code: 50/53 + 54/58 – 43

Nettokaspositie = NBK-BKB Tip voor rapport: vaak kan je op twee manieren berekenen = zeker dat je juist bent! (getal kan er raar uitzien) 



Nettokaspositie > 0: overschot aan financiële middelen (cash > financiële schulden KT)  onderneming beschikt over meer cash dan financiële schulden KT Nettokaspositie < 0: tekort aan financiële middelen (cash < financiële schulden KT)  onderneming moet beroep doen op financiële schulden op KT om exploitatiecyclus te financieren

0 -> goede liquiditeit  tenzij veel: debieuze debiteuren, veel voorraad die niet verkocht wordt, …

Beheer van bedrijfskapitaal (p.145) 

Standpunt van werkkapitaalbeheer  Vorderingen en voorraden zo beperkt mogelijk  Leveranciersschulden zo hoog mogelijk



Standpunt van liquiditeit  Voldoende vlottende activa  Leveranciersschulden laag en LT schulden hoog (omdat die nog niet 1e jaar moeten afgelost worden)

Case

16

     

KT Financiële schulden: KT niet-financiële schulden: Nettobedrijfskapitaal: Behoefte aan nettobedrijfskapitaal: Nettokaspositie: Conclusie?

Financiele Kt schulden of exploitatiepassiva (twee verschillen KT schulden) Kt financiele schulden = financiele schulden KT + schulden > 1j binnen het jaar vervallen + dividenden = 220 000 Niet financiele schulden = 100 000 NBK = 410 000 BKB = 400 000 NKP = 10 000 Conclusie = financiele structuur is oké (NBK=pos), (NKP>0) nettokaspositie is goed er is een extra financiering nodig voor de exploitatie (positieve behoefte); positief nettobedrijfskapitaal = er is geld over; 410 000 over om de exploitatie te financieren. ( ZIE NOTITIES)

Behoefte aan nettobedrijfskapitaal

17

Wat als… 1. klanten plots sneller betalen? Beginsituatie

Klanten betalen sneller 18

1. er een kapitaalverhoging plaatsvindt? Beginsituatie

Kapitaalverhoging vindt plaats.

19

1) Vorderingen gaan dalen en de behoefte zal ook dalen 2) Nettobedrijfskapitaal zal stijgen Kahoot Met neg NBK heb je altijd een neg nettokas = fout  als behoefte ook negatief is (voldoende) dan wordt NKP positief (-+-=+) NBK = PV –VV KT = FOUT PV –UVA BKB is vaak pos = juist Moet een bedrijf steeds op zoek naar externe financiering bij een pos BKB = fout Financiele schulden op KT is geen spontane/ automatische financiernigsbron = fout

Liquiditeitsratio’s Current ratio (p.149)  Liquiditeitsratio in ruime zin Beperkt vlottende activa ¿ VV KT  Current ratio moet > 1  Merk op: in dat geval NBK > 0  Algemene regel: statische ratio  Hoog = goed?  Code: (3 + 40/41 + 50/53 + 54/58 + 490/1) / (42/48 + 492/3) Statische ratio o basis van balans (moment opname)

20

Quick ratio (p.150)  Liquiditeitsratio in enge zin of acid test Vorderingen KT +liquidemiddelen + geldbeleggingen ¿ VV KT  Quick ratio moet > 1  Algemene regel: statische ratio  Hoog = goed?  Code: (40/41 + 50/53 + 54/58) / 42/48 Currrent ratio maar zonder voorraden en overlopende rekeningen Case





Bereken  Current ratio  Quick ratio Bespreek

Current = 2,28 = beperkt vlottend actief / VV KT Quick = 1,56 = vorderingen < 1j + geldbeleggingen + liquide middelen / VV KT = liquiditeit is oké!

21

Cashconversiecyclus en rotatiesnelheden In welke cyclus wordt snelste cash gegenereerd?

2

22

Aantal dagen dat bedrijf wacht op klant wordt gefinancierd met aantal dagen wachten leverancier (?) Spontane leveranciering onvoldoende = extra financiering = CCC Cashconversiecyclus     

Drukt BKB uit in aantal dagen Hoe korter, hoe sneller cash gegenereerd wordt CCC > 0: onderneming is niet in staat om spontaan/automatisch haar exploitatie te financieren CCC best 20%: zeer goed ROE >10%: goed Tweede ratio is zeer interessant voor de adh’s, want zij willen weten wat de rendabiliteit is van het geld dat zij in de onderneming gestoken hebben

Financieel evenwicht

Relatie: rendabiliteit & solvabiliteit: je kan rendabiliteit verhogen door solvabiliteit te verlagen Een iliquide bedrijf en niet rendabel, heeft geen toekomst! Een bedrijf dat niet liquide is maar wel rendabel, kan blijven bestaan Een liquide bedrijf en rendabel is gezond Een negatieve rendabiliteit met positive liquiditeit is een permanent probleem Time to study 

 

Solvabiliteit  Beslissingscriteria bij de financieringskeuze p. 100-105  Solvabileitsratio’s p. 157-160  EBIT/EBITDA: p. 154 Rendabiliteit p. 171-174 Financieel evenwicht p.174

Schuldratio moeten we niet kennen!

37

8.3 Kasstroomanalyse (cashflow) 



Kasstroomanalyse  Kasstroom uit operationele activiteiten  Kasstroom uit investeringsactiviteiten  Kasstroom uit financieringen Kasplanning (liquiditeitsbudget)

Doelstellingen     

Verschil kennen tussen kasopbrengsten en kaskosten enerzijds en nietkasopbrengsten en niet-kaskosten anderzijds Kasstroom uit operationele, investerings- en financierings- activiteiten berekenen Eenvoudige kasplanning opstellen Belang en nut van kasstroom en kasplanning kennen Aanbevelingen formuleren om kasplanning en kasstroom te optimaliseren

Weet dat …. Kasstroom = Cashflow

Kasstroomanalyse (analyse van de cashflow) Kasstroom

38

Heeft Overpoort bowl in dit boekjaar cash gegenereerd (obv deze cijfers)? -57 476 + 63521 = 6054

Niet-kaskosten = een kost dat geen uitgave is : afschrijvingen, waardevermindering, voorzieningen Alle andere kosten zijn kaskosten = een kost dat een uitgave is 39

Kasstroom berekenen

Niet-operationele kasstromen = Uitgaven en inkomsten die te maken hebben met een investering, terugbetaling van een schuld De totale kasstroom moet gelijk zijn aan de stijging in liquide middelen en geldbeleggingen

 verkennende analyse Liquide middelen zijn fors toegenomen, hoe komt dit?  Kapitaalverhoging Met de kapitaalverhoging is geïnvesteerd, maar het zijn vooral de liquide middelen die toenemen

40

Kasstroom uit operationele activiteiten

41

Stap 1: Potentiële operationele kasstroom: Bedrijfsopbrengsten: kasopbrengst +6000 Handelsgoederen: kaskost -1000 Afschrijvingen: niet-kaskost: / Voorzieningen: niet-kaskost: / Financiële kosten - 300 = 4700 OF Winst na belastingen: 3000 Afschrijvingen: + 1000 Voorzieningen: + 700 = 4700 

1e fase: potentiële kasstroom uit operaties:  Winst gecorrigeerd voor niet-kaskosten/-opbrengsten

42

Omzet is niet 100% geïnd: het is niet omdat iets verkocht is, dat de klanten al betaald hebben! We gaan daarom de omzet corrigeren, voor het stukje dat nog niet geïnd is

We kijken naar wijzigingen in bedrijfsactief en bedrijfspassief Wijziging bedrijfsactiva: wijziging voorraad: 10250 – 8000 = 2250  voorraad stijgt: dus dit is een uitgave  -(10250-8000) = -2250 wijziging handelsvorderingen: 4050-9550= -5500  -(4050-9550) = 5500 Wijziging bedrijfsactiva: WIJZIG TEKEN 43

Wijziging bedrijspassiva: wijziging handelsschulden: 8000 -12000 = -4000 Wijziging belastingschuld: 4300 – 3000 = 1300 Wijziging bedrijfspassiva: wijzig teken NIET  

1e fase: potentiële kasstroom uit operaties:  Winst gecorrigeerd voor niet-kaskosten/-opbrengsten 2e fase: kasstroom uit operaties:  correcties voor wijziging in bedrijfsactiva en -passiva:  Voorraden  Vorderingen < 1 JR  Leveranciersschulden  Belastingschuld  Overlopende rekeningen (actief en passief)

44

Operationele kasstroom: 4700 – 2250 + 5500 – 4000 + 1300 = 5250 (Potentiële operationele kasstroom optellen met de wijziging in bedrijfsactiva) Kasstroom uit investeringsactiviteiten

45

Investeringskasstroom: werkelijke investering = eindboekwaarde (40 000 + 10 000) – beginboekwaarde (25000 + 10 000) + afschrijvingen (1000) = 16000 Kasstrom uit investeringsactiviteiten = - werkelijke investering  Investeringskasstrom: - 1600  WIJZIGING ACTIEF = WIJZIG TEKEN

46

Free cashflow: 5250 – 16 000 = -10750

47

Free CashFlow (FCF) = Vrije kasstroom  Beschikbare cash nà  Alle operationele uitgaven én  Investeringen/desinvesteringen  Beschikbare cash voor investeerders  Schuldeisers (om schulden af te betalen)  Aandeelhouders (om dividend uit te keren)  Wordt gebruikt om kredietcapaciteit in te schatten = KS uit operationele activiteiten + KS uit investeringsactiviteiten

Financieringscashflow Kasstroom uit financieringsactiviteiten  

Nieuwe middelen aantrekken via kapitaalsverhoging en/of extra schuld: positieve kasstroom Terugbetaling van kapitaal en/of schuld, uitkering van dividend: negatieve kasstroom

48

Wijziging eigen vermogen Winst 3000 wordt ofwel - uitgekeerd ofwel - Overgedragen In de passiva kan je zien dat er 2000 van de winst wordt overgedragen  dit betekent dat er nog 1000 wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders en dat vind je terug bij de overige schulden Financieringskasstroom: wijziging eigenvermogen: eindboekwaarde eigen vermogen (100000+2000) – beginboekwaarde eigen vermogen (40000+0) - overgedragen winst 2000 = 60 000

49

Wijziging vreemd vermogen op lange termijn: 1900 - 1800 = 100 Wijziging vreemd vermogen op korte termijn: (100 + 3300 + 1000) – (100 + 5000 + 0) – 1000 (dividend) = -1700 Financieringskasstroom: wijziging eigen vermogen + wijziging vreemd vermogen LT+ wijziging vreemd vermogen KT Financieringskasstroom: 60 000 + 100 – 1700 = 58 400

50

Kasstroom

Kasstroom management Beantwoord volgende vragen:  Creëert onderneming cash met haar operationele activiteit?  Met welke financieringsbronnen heeft onderneming haar expansie gerealiseerd?  Naar welke investeringen ging de opbrengst van kapitaalverhoging/uitgifte van obligatie?  (Waar haalde onderneming middelen om schulden af te lossen?) Inzicht in cashflow  controle over cashflow 1. Ja, want de kasstroom is positief (Operationele kasstroom) 2. Met het eigenvermogen (kapitaalverhoging) 3. 16000 geïnvesteer...


Similar Free PDFs